Tijdens het verhoor van aanvrager op 15 november 2005 in het kader van het na het beklag geopende gerechtelijk vooronderzoek, heeft [aanvrager], blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, het volgende verklaard: ‘Mijn advocaat toen mr. Bosch had tegen mij gezegd ‘als je in hoger beroep gaat, word je nog zwaarder bestraft’. Daar schrok ik van. Bosch zei dat hij niks meer voor mij kon doen.’
HR, 15-12-2009, nr. 02901/06 H
ECLI:NL:HR:2009:BI5020
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-12-2009
- Zaaknummer
02901/06 H
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
BI5020
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI5020, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑12‑2009; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI5020
ECLI:NL:PHR:2009:BI5020, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI5020
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Herziening. Aanvrager verzoekt herziening van een vonnis waarbij hij is veroordeeld ter zake van "ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd", gepleegd met zijn dochter en zijn zoon. HR verklaart de aanvrage deels n-o en wijst de aanvrage voor het overige af.
15 december 2009
Strafkamer
nr. 02901/06 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 24 oktober 2001, nummers 10/101294-00 en 10/102053-01, ingediend door mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. Verloop van de zaak
1.1.1. De Rechtbank te Rotterdam heeft de aanvrager bij vonnis van 24 oktober 2001 ter zake van "ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd", gepleegd met zijn dochter [slachtoffer 1] en zijn zoon [slachtoffer 2], veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Voorts heeft zij in dat vonnis gelast dat de aanvrager ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
1.1.2. Tegen het vonnis van de Rechtbank is geen hoger beroep ingesteld zodat het veertien dagen nadien onherroepelijk is geworden. Blijkens mededeling van mr. Van Zundert bij de mondelinge toelichting van de onderhavige aanvrage ter terechtzitting van de Hoge Raad van 23 december 2008 is op advies van de toenmalige raadsman van de aanvrager geen hoger beroep ingesteld, niet omdat de aanvrager niet ten onrechte zou zijn veroordeeld doch omdat de straf in hoger beroep hoger zou kunnen uitvallen.
1.1.3. Blijkens mededeling van de Procureur-Generaal in zijn op 26 mei 2009 genomen conclusie is de opgelegde gevangenisstraf inmiddels tenuitvoergelegd en is de terbeschikkingstelling op 20 januari 2009 geëindigd doordat de Rechtbank te Rotterdam de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling heeft afgewezen.
1.2.1. Mr. Van Zundert heeft eerder namens de aanvrager verzoekschriften ingediend strekkende tot herziening van de veroordeling door de Rechtbank.
1.2.2. Het eerste herzieningsverzoek is door de Hoge Raad afgewezen bij arrest van 9 september 2003, LJN AL6387. Dit arrest houdt het volgende in:
"3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Het in de aanvrage gestelde houdt niets in wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. In het bijzonder kan de aangevoerde omstandigheid dat het volledige onderzoeksrapport van de gynaecologe ten tijde van de behandeling van de zaak door de Rechtbank niet aan het dossier was toegevoegd niet alleen niet het ernstig vermoeden wekken dat, ware de Rechtbank met dat volledige rapport bekend geweest, de aanvrager van alle tenlastegelegde feiten zou zijn vrijgesproken, maar ook niet dat hij van het desbetreffende onderdeel van het onder nummer 10/101294-00 tenlastegelegde feit - te weten, kort gezegd, het houden en/of brengen en/of duwen van zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van zijn dochtertje - zou zijn vrijgesproken. De Rechtbank beschikte immers in ieder geval over een samenvatting van dat rapport, op grond waarvan zij geacht kan worden in haar beoordeling te hebben betrokken dat het maagdenvlies van het dochtertje volgens de bevindingen van de gynaecologe intact was. Voorts was de Rechtbank op grond van de stukken van het dossier waarover zij de beschikking had bekend met de lichamelijke en geestelijke toestand van de aanvrager. Dat brengt mee dat de aanvrage kennelijk ongegrond is (...)."
1.2.3. Het tweede herzieningsverzoek heeft de Hoge Raad bij arrest van 11 oktober 2005, LJN AU4933 deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige afgewezen. Dat arrest houdt het volgende in:
"3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 1° van art. 457 Sv dienen de omstandigheid dat bij onderscheidene arresten of vonnissen, in kracht van gewijsde gegaan of bij verstek gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken, welke niet zijn overeen te brengen. Voorts kunnen als grondslag voor een herziening, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Bij beslissing van de Hoge Raad van 9 september 2003, nr. 02566/02 H, is een eerdere aanvrage tot herziening van het vonnis van de Rechtbank afgewezen. Voorzover de aanvrage steunt op gronden die in deze beslissing ongenoegzaam zijn geoordeeld, kan zij niet worden ontvangen.
3.3. In de aanvulling op het herzieningsverzoek wordt nog aangevoerd dat op een door de aanvrager gedaan beklag ex art. 12 Sv - terzake van het doen van valse aangifte tegen de aanvrager door de slachtoffers - door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij beschikking van 27 april 2005 is beslist dat terzake een gerechtelijk vooronderzoek dient te worden ingesteld. In aanmerking genomen dat de uitkomst van dat onderzoek ongewis is, kan die enkele omstandigheid evenwel geen ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 bedoeld. Dat laatste geldt ook ten aanzien van de overgelegde verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 2]. Die ten overstaan van een notaris onder ede afgelegde verklaring houdt weliswaar in dat de door hem in de strafzaak tegen de aanvrager afgelegde belastende verklaring onder druk tot stand is gekomen en onjuist is, maar uit de overgelegde stukken met betrekking tot genoemde beklagzaak volgt dat [slachtoffer 2] die onder ede afgelegde verklaring naderhand ten overstaan van het Hof weer heeft ingetrokken. Ook overigens levert hetgeen in de aanvrage en het aanvullende verzoek wordt aangevoerd niet een ernstig vermoeden op als hiervoor onder 3.1 bedoeld. De aanvrage is daarom in zoverre kennelijk ongegrond."
1.3.1. De beklagprocedure waarnaar in de tweede aanvrage tot herziening werd verwezen, is als volgt verlopen.
1.3.2. Op 21 november 2003 hebben de aanvrager en diens vader een beklag als bedoeld in art. 12 Sv ingediend wegens het niet vervolgen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ter zake van het doen van valse aangifte ten laste van hen.
1.3.3. Het Hof heeft bij beschikking van 27 april 2005 het beklag gegrond verklaard en gelast dat door de bevoegde Officier van Justitie een vordering zal worden gedaan tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Daartoe heeft het Hof het volgende overwogen:
"11. Het hof heeft op grond van de door mr. Van Zundert ingezonden stukken twijfel bij een aantal punten in onderhavige zaak. Met name betreft dit de tegenstrijdigheden in de diverse verklaringen van beklaagde [slachtoffer 2] omtrent het waarheidsgehalte van zijn aangifte. Tevens acht het hof het van belang eventuele twijfels over de realiteitswaarde van de verkrachtingen van beklaagde [slachtoffer 1] die zijn opgeroepen door de verklaring van de gynaecoloog dr. [arts 1], nader te onderzoeken zulks temeer nu zij weigert inzage te geven in de gynaecologische rapportage die duidelijkheid kan verschaffen over de mogelijke intactheid van haar maagdenvlies.
12. Op grond hiervan acht het hof het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek aangewezen. Een dergelijk onderzoek kan mogelijk duidelijkheid scheppen omtrent het al dan niet onder dwang afleggen van de notariële verklaring door beklaagde [slachtoffer 2]. Tevens is het mogelijk in dit onderzoek de gynaecologische rapportage van [arts 2] op te vragen en in te zien, de betrokken politiearts [arts 3] te horen en eventueel noodzakelijk verder deskundigen-advies in te winnen.
13. Op basis van de resultaten van voornoemd onderzoek kan een nadere beslissing worden genomen omtrent de eventuele vervolging van beklaagden, dan wel één van hen, terzake van het feit waarop de klacht betrekking heeft."
1.3.4. Het door de Officier van Justitie op last van het Hof gevorderde gerechtelijk vooronderzoek is op 15 juli 2005 geopend en op 12 september 2006 gesloten. In het kader van dat gerechtelijk vooronderzoek heeft de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te Rotterdam de beklaagden ([slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]), de klagers (de aanvrager en diens vader) en getuigen gehoord, alsmede deskundigenberichten doen uitbrengen.
1.3.5. De Officier van Justitie heeft op 7 november 2006 het Hof op grond van art. 246, derde lid, Sv verzocht te bewilligen in een kennisgeving van niet verdere vervolging, omdat het gerechtelijk vooronderzoek geen bewijs zou hebben opgeleverd voor de in het beklag betrokken stelling dat door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] valse aangiften zijn gedaan. De Advocaat-Generaal heeft in haar verslag van 13 november 2006, alsmede ter terechtzitting van 24 januari 2007 het Hof geadviseerd te bewilligen dat van verdere vervolging van de beklaagden wordt afgezien. Bij beschikking van 7 februari 2007 heeft het Hof in het verzoek bewilligd en daartoe het volgende overwogen:
"10. Het hof heeft kennis genomen van de resultaten van het naar aanleiding van het voorgaande ingestelde gerechtelijk vooronderzoek.
11. Nu de uitkomst van het gerechtelijk vooronderzoek geen duidelijkheid verschaft omtrent de door het hof in diens beschikking vermelde kwesties, te weten het al dan niet onder dwang afgelegd hebben van verklaringen door beklaagde [slachtoffer 2] - alsmede de vraag welke verklaring de waarheid behelst - en het mogelijk intact zijn van het maagdenvlies van beklaagde [slachtoffer 1], is het hof met de officier van justitie en de advocaat-generaal van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om een verdere strafvervolging van beklaagden te kunnen rechtvaardigen.
Doordat beklaagde [slachtoffer 2] steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd, is niet vast te stellen welke van zijn verklaringen de waarheid behelst. Uit de stukken is voorts gebleken dat ook bij een intact maagdenvlies niet valt uit te sluiten dat gemeenschap heeft plaatsgevonden.
12. Derhalve is het hof van oordeel dat het onder deze omstandigheden terecht is te bewilligen in het verzoek."
1.3.6. Op 3 april 2007 heeft de aanvrager wederom een beklag als bedoeld in art. 12 Sv ingediend. In zijn beschikking van 3 oktober 2008 heeft het Hof dat beklag afgewezen. Daartoe heeft het Hof het volgende overwogen:
"Met betrekking tot de beklaagde [slachtoffer 2] is het hof van oordeel, dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van een valse aangifte. Voorts merkt het hof op, dat deze betrokkene, gelet op de diverse tegenstrijdigheden in zijn verschillende verklaringen kennelijk gemakkelijk te beïnvloeden is. Mede gelet op de - goeddeels door klager gezochte - intensieve media aandacht en de druk die daarvan moet zijn uitgegaan richting beklaagde zal, zelfs indien beklaagde nader zou worden gehoord - waartoe het hof geen aanleiding ziet - en ongeacht hogervermelde nader ingebrachte stukken, zeer waarschijnlijk niet met voldoende mate van zekerheid kunnen worden vastgesteld, dat de verklaring van [slachtoffer 2] - hoe die alsdan ook moge luiden - in volle vrijheid is afgelegd. (...)
Met betrekking tot de beklaagde [slachtoffer 1] is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van valse aangifte. Met name het medisch onderzoek aan het maagdenvlies is voor een andersluidend oordeel onvoldoende concludent, aangezien uit de stukken blijkt, dat een intact maagdenvlies niet uitsluit dat seksuele gemeenschap heeft plaatsgevonden. Ook de overige ingebrachte stukken maken dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Voorts meent het hof dat ook deze beklaagde de enorme media aandacht naar aanleiding van de aangifte van haar en haar broer nauwelijks kan zijn ontgaan. Zelfs indien beklaagde nader zou worden gehoord - waartoe het hof geen aanleiding ziet - zal de invloed daarvan op alsnog af te leggen verklaringen niet meer met zekerheid kunnen worden vastgesteld."
2. De herzieningsprocedure
2.1. Op 10 oktober 2006 is bij de Hoge Raad ingekomen een door mr. Van Zundert namens de aanvrager ingediend verzoekschrift, houdende een aanvrage tot herziening van genoemd vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 24 oktober 2001. Bij de aanvrage zijn negentien producties overgelegd. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv (hierna aan te duiden als 'novum'). De aanvrage is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. Vervolgens zijn bij de Hoge Raad ingekomen:
-een brief van de raadsman van 15 februari 2007 (met twee producties);
-een brief van de raadsman van 5 juni 2008 (met drie producties);
-een brief van de raadsman van 8 december 2008 (met een productie).
2.3. Ter terechtzitting van de Hoge Raad van 23 december 2008 heeft de raadsman de aanvrage mondeling toegelicht.
2.4. De Procureur-Generaal Fokkens heeft ter terechtzitting van de Hoge Raad van 26 mei 2009 geconcludeerd dat de aanvrage deels niet-ontvankelijk is en voor het overige moet worden afgewezen.
2.5. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Bewezenverklaring en bewijsmiddelen
3.1. De Rechtbank heeft ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 25 februari 1989 tot en met de maand juni 1999 te [plaats] meermalen, (telkens) met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1983), ontucht heeft gepleegd, bestaande die ontucht uit het houden en/of brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina en/of mond van [slachtoffer 1] en/of het betasten van en/of knijpen in en/of strelen van de borsten en/of billen en/of vagina van [slachtoffer 1] en/of vingeren van [slachtoffer 1] en/of likken aan de vagina van [slachtoffer 1] en/of de hand van [slachtoffer 1] brengen op/aan zijn penis en/of zich laten aftrekken door [slachtoffer 1]."
en dat
"hij in de periode van 1 januari 1992 tot en met 31 december 1995 te [plaats] met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1981, meermalen, ontucht heeft gepleegd, namelijk door het meermalen, brengen en/of houden van zijn, verdachte's, penis in de anus van [slachtoffer 2] en of het betasten van de penis van [slachtoffer 2] en/of het aftrekken van [slachtoffer 2]."
3.2. De Rechtbank heeft op de voet van art. 365a Sv een verkort vonnis gewezen. Een aanvulling met de bewijsmiddelen ontbreekt, kennelijk omdat tegen het vonnis geen hoger beroep is ingesteld. Kennelijk om diezelfde reden ontbreekt een uitgewerkt proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank van 10 oktober 2001 naar aanleiding van welke terechtzitting het vonnis is gewezen. Wel bevindt zich bij de stukken het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank van 13 februari 2001, op welke terechtzitting de zaak uitgebreid is behandeld en het onderzoek is geschorst in verband met de opname van de aanvrager in het Pieter Baan Centrum met het oog op observatie en een persoonlijkheidsonderzoek.
3.3. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van de tenlastegelegde feiten worden afgeleid hetgeen de Procureur-Generaal in zijn conclusie heeft weergegeven. De conclusie houdt dienaangaande onder 8 tot en met 27 het volgende in:
"8. Voor de bewezenverklaring bieden de stukken een aantal aanknopingspunten die ik als volgt weergeef: (a) de aangifte(s) van [slachtoffer 1]; (b) de verklaring van een vrouw die werkzaam was op de school die [slachtoffer 1] bezocht; (c) de verklaring van een (school)vriendin van [slachtoffer 1]; (d) briefje(s) van [slachtoffer 1] aan de (school)vriendin; (e) de aangifte van [slachtoffer 2] alsmede (f) bekentenissen van aanvrager tijdens het opsporingsonderzoek en ter terechtzitting.
9. Op 22 juli 1999 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van seksueel misbruik. Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer 1] voorafgaand aan de aangifte drie gesprekken heeft gehad met hoofdagent van politie [betrokkene 4]. Deze gesprekken vonden plaats naar aanleiding van brieven die [slachtoffer 1] aan de wijkagent had geschreven.
10. De verklaring van [slachtoffer 1], zoals die is neergelegd in het daarvan opgemaakte proces-verbaal van 22 juli 1999, begint met een relaas van [slachtoffer 1] over haar thuissituatie. Voorts bevat het proces-verbaal de volgende verklaring over seksueel misbruik door haar vader (aanvrager):
'U vraagt mij naar de inhoud van de brieven die ik u heb geschreven om ze nader toe te lichten. Ik vind dit moeilijk omdat ik bang ben om erover te praten. Wat ik in de brieven heb geschreven is allemaal waar. Ik ben vanaf mijn 5e jaar mishandeld en lastig gevallen door mijn vader, [slachtoffer 2] en opa.
U vraagt mij wat ik bedoel met lastig vallen. Hiermee bedoel ik sexueel lastig vallen. (...)
U vraagt aan mij of er nog meer gebeurde met mijn vader. U leest een stukje voor uit mijn brief die ik u heb geschreven. Hierin vertel ik dat mijn vader mij slaat en ook andere dingen doet die ik niet leuk vind.
U vraagt wat ik daar mee bedoel. Ik durf het niet te vertellen. Ik wil wel maar ik kan het niet.
U vraagt aan mij of het te maken heeft met het zoals ik zelf heb geschreven: "het veilig doen".
Ik kan u zeggen dat dit inderdaad zo is. Het is op sexueel gebied. Mijn vader viel mij sexueel lastig vanaf dat ik ongeveer 6 a 7 jaar was. Dit gebeurde in de [b-straat 1] en later ook bij mijn vader aan de [a-straat 1] te [plaats]. Dit is het huis van mijn vader waar ik de weekenden naartoe ging als hij thuis kwam.
Mijn vader kreeg later een eigen woning.
Het begon met betasten door mijn vader. Later had hij ook gemeenschap met mij. Ik weet niet meer hoe oud ik toen was maar ik was nog geen 10 jaar. Het betasten door mijn vader gebeurde in mijn slaapkamer. Ik was dan vaak bloot maar ook betastte hij mij wel eens onder mijn kleding.
Mijn vader was ook meestal bloot. Mijn vader voelde aan mijn borsten, benen, en ik was bang.
U vraagt mij of mijn vader verder nog iets heeft gedaan.
Hij heeft mij ook over mijn hele lijf kusjes gegeven. Ik kreeg nooit een gewone nachtkus op mijn wang maar altijd op rare plekken. U vraagt mij of ik aan kan wijzen waar mijn vader de kusjes heeft gegeven. Dit wil ik niet. U vraagt mij of mijn vader mij op mijn handen heeft gekust: Nee. Op mijn hoofd: Nee, Op mijn gezicht: ja, Op mijn Rug nee, Op mijn bovenlijf: ja, Op mijn buik: Ja, Op mijn voeten: Nee, Op mijn borsten: Ja, op mijn armen: Ja, Nog ergens anders? Ja.
Mijn vader heeft mij ook gekust op mijn vagina. Mijn broer noemt dit beffen. Ik moest vaak overgeven als er iets was gebeurd. U vraagt of ik ook iets bij mijn vader heb gedaan.
Ik heb de blote penis van mijn vader vaak vast moeten pakken en heen en weer moeten bewegen.
U vraagt of ik wel eens met iets anders mijn vader zijn penis heb aangeraakt. Zijn penis heeft ook in mijn mond gezeten. Ik werd dan misselijk en ik moest dan overgeven.
Ik was altijd bang omdat mijn vader mij sloeg en ook gemene dingen tegen mij zei.
U leest een stukje voor uit een brief die ik heb geschreven. Hierin schrijf ik dat mijn broer [slachtoffer 2] het altijd veilig doet en mijn vader soms niet.
Dit klopt dat is zo.
Verder wil ik even niet meer praten over mijn vader. (...)'
11. In aanvulling op deze aangifte heeft [slachtoffer 1] op 21 december 1999 nader verklaard over het seksueel misbruik door haar vader. Het proces-verbaal behelst daarover het volgende:
'Mijn oma was nog niet overleden, dus het was voor 10 juni van dit jaar. Het was in het huis van mijn vader aan de [a-straat] te [plaats], op een zondag. Het was om 11.00 uur. Ik was daar in zijn huis om schoon te maken. Ik kwam daar toen om 09.30 uur. Ik heb het hele huis gestofzuigd. Mijn vader was thuis. Hij was wakker. Nadat ik klaar was met stofzuigen heeft mijn vader mij, terwijl ik in de slaapkamer van mijn vader was, pijn gedaan. Het was geen slaan. Mijn vader was in de woonkamer. Ik was daar ook.
Mijn vader zei mij toen dat ik naar de slaapkamer moest. Ik begreep toen al waarom hij dat zei. Het was namelijk niet de eerste keer. Er was al eerder iets gebeurd.
De slaapkamer zit naast de huiskamer. Toen ik naar de slaapkamer was gegaan, kwam mijn vader mij achterna. Ik had toen mijn kleding nog aan. Mijn vader had ook zijn kleding nog aan. Ik moest van mijn vader mijn kleren uitdoen. Ik heb zelf mijn kleding uitgetrokken. Dat moest van mijn vader. Ik deed dat omdat ik bang was. Als ik namelijk iets niet doe wat mijn vader wil dan slaat hij mij.
Ik heb mijn kleren uitgetrokken terwijl ik op bed zat, onder het dekbed. Mijn vader zat ook onder het dekbed en had ook zijn kleren uitgetrokken.
Ik lag dus bloot op bed. Ik lag op mijn rug. Mijn benen lagen recht en mijn armen hield ik langs mijn zij. Mijn vader lag ook op bed. Hij lag naast mij. Mijn vader raakte mij aan. Dat deed hij heel even. Mijn vader raakte mij met zijn handen aan op een bepaalde plek. Dat was mijn blote lichaam. Het was op sexueel gebied dat hij mij aanraakte. Ik vind het heel moeilijk om het precies te vertellen; ik schaam mij daarvoor. Het aanraken deed hij hard. Dat was geen slaan, maar hij kneep mij op bepaalde plaatsen.
U vraagt mij of hij mij aan mijn borsten aanraakte. Dat klopt. Hij raakte allebei mijn borsten aan. Hij kneep daar heel hard in. Dat deed pijn. Ook raakte hij mijn vagina aan. Dat deed hij met zijn handen, terwijl hij naast mij lag. U vraagt mij of hij mijn vagina ook aanraakte. Dat deed hij. U vraagt mij ook of hij mijn vagina bij mijn schaamhaar aanraakte. Hij deed dat verder naar achteren.
U vraagt mij op welke manier hij mijn vagina aanraakte. Mijn vader deed dat zo ongeveer als de gynaecoloog dat bij mij heb gedaan toen ik onderzocht werd.
Mijn vader ging met een of meerdere vingers tussen mijn schaamlippen. Ik voelde dat hij een klein stukje in mijn vagina ging. Dat deed namelijk veel pijn. Mijn vader deed dat toen hij naast mij lag.
Toen hij stopte ging hij op mij liggen.
U vraagt mij of ik de penis van mijn vader toen heb gezien en of hij stijf was. Ik weet niet wat met een stijve penis bedoeld wordt. Wel heb ik gevoeld dat zijn penis tegen mijn vagina kwam. Ik weet dat mijn vader een condoom om zijn penis had gedaan. Ik zag dat hij voordat hij op mij kwam liggen een condoom pakte uit een la en die om zijn penis deed.
Nadat hij die condoom had omgedaan, kwam hij op mij liggen en kwam zijn penis tegen mijn vagina. Dat voelde ik. Zijn penis ging tussen mijn schaamlippen mijn vagina in. Dat was verder dan dat hij met zijn handen heeft gedaan. Ik weet niet precies hoever hij mijn vagina is geweest. Ik weet wel dat dat veel pijn deed.
Terwijl hij op mij lag bewoog hij. Wanneer hij dat deed ging zijn penis steeds uit mijn vagina en er weer een stukje in. Ik lag met mijn benen opgetrokken uit elkaar. Dat moest van mijn vader. Hij deed dat zelf. Mijn voeten bleven op het bed.
Terwijl mijn vader bewoog hield hij met zijn handen mijn handen, die ik nog langs mijn lichaam had, tegen. Hij hield ze vast.
Op een gegeven moment stopte hij gewoon en ging hij van mij af. Hij kleedde zich aan en ging weer de woonkamer in en tv kijken. Ik stond ook op kleedde mij aan en moest nog de keuken dweilen en ging ik koffie zetten.
U vraagt mij of ik weet of mijn vader klaar was gekomen. Ik weet niet wat klaarkomen is. Wel heb ik gezien dat er toen wit spul uit zijn penis was gekomen. Dat was terwijl hij een condoom omhad.
Terwijl mijn vader zich aankleedde, nadat hij gestopt was, zei hij nog tegen mij, dat ik het tegen niemand mocht zeggen.
U vraagt mij of ik de penis van mij vader wel eens met mijn handen heb moeten aanraken. Dat heb ik inderdaad wel eens moeten doen. Ik was dan alleen met hem en hij was bloot. Ik moest hem aanraken en moest stoppen wanneer hij dat dan zei. Dat is ook zo op die zondag gebeurd. Dat was voordat hij mijn vagina begon aan te raken. Dat had hij tegen mij gezegd. Hij lag naast mij op bed en ik moest, nadat hij mijn borsten had aangeraakt, zijn penis vastpakken. Ik moest van mijn vader met een hand zijn penis vastpakken en dan mijn hand bewegen. Hij pakte namelijk mijn hand vast en bewoog met zijn hand mijn hand.
U vraagt mij hoe lang ik dit moest doen. Ik weet dat niet. Ik vond het lang.
U vraagt mij ook hoe vaak dit is voorgevallen. Het gebeurde bijna iedere zondag in zijn huis, als ik daar kwam.
Ik moest ieder zondag schoonmaken bij mijn vader.
U vraagt mij of er nog wel eens andere dingen zijn gebeurd. Het is wel voorgekomen dat mijn vader mij heeft gezoend. Hij deed dat met zijn mond.
Ik heb u al verklaard dat hij ook wel eens zijn penis in mijn mond heeft gedaan. Ik moest dan telkens overgeven. Dat is meerdere keren gebeurd.
Zoiets dergelijks heeft mijn vader ook bij mij gedaan. Mijn broer noemde dat beffen. Dat heeft mijn vader ook meerdere keren gedaan. Dat gebeurde ook op de [a-straat].
U vraagt mij of ik weet wat beffen is en of dat hetzelfde is als een gewone zoen. Het was anders dan een gewone zoen. Mijn vader raakte dan met zijn mond mijn vagina aan. Ik voelde dan zijn tong.
Deze laatste dingen gebeurden vaker dan wat hij deed als hij op mij kwam liggen. Die dingen gebeurden nagenoeg elke zondag, dat hij op mij liggen gebeurde niet elke zondag.
Ik heb dit alles tegen niemand verteld.
Ik heb u verklaard dat mijn vader het altijd deed met een condoom en u vraagt mij waarom ik toch naar de huisarts was geweest. Ik ben in 1998 twee keer bij de dokter geweest omdat ik bang was dat ik zwanger was. Ik was namelijk niet ongesteld geworden.'
12. Op 15 april 2000 heeft [slachtoffer 1] tegenover verbalisanten onder meer verklaard:
'Ik heb van u begrepen dat u nog nadere vragen heeft met betrekking tot mijn eerdere verklaringen.
Ik vind het heel moeilijk om er weer over te praten en ik (heb) mij ook nu niet voor kunnen bereiden. Ik wil eigenlijk niet inhoudelijk meer op de zaken ingaan omdat ik steeds weer de beelden voor mij zie en dat helemaal niet leuk vind. U zegt mij dat justitie toch nog wat meer wil weten en dat dat heel belangrijk is voor de voortgang van de aangifte. (...)
U vraagt aan mij of ik ook nog iets nader kan vertellen over het sexueel misbruik gepleegd door mijn vader en broer. Ik vind dit te moeilijk. Ik heb al heel uitgebreid aan u verteld en dat heeft heel veel moeite gekost om dat te verwerken. Ik heb er weken niet van kunnen slapen. Ik weet dat het heel belangrijk is voor de voortgang van de aangifte maar ik vind het te moeilijk.
U vraagt wanneer het sexueel misbruik voor het laatst is geweest. Dit was het weekend na het eerste gesprek met u op politiebureau [...]. Het was op een zondag. Er is toen hetzelfde gebeurd als ik u verteld (heb) in een eerdere verklaring. Deze zondag heeft mijn vader mij sexueel misbruikt. (...) Als u mij vraagt of dit 27 juni 1999 (was) kan dat best wel kloppen.'
13. De verklaringen van [slachtoffer 1] vinden op een aantal onderdelen bevestiging in de verklaring van een (school)vriendin, de verklaring van een vrouw die werkzaam was op de school die [slachtoffer 1] bezocht en in briefjes die [slachtoffer 1] destijds heeft geschreven.
14. Briefjes waarin [slachtoffer 1] aan haar klasgenoten c.q. vriendinnen over haar thuisproblemen schreef, circuleerden in ieder geval in het schooljaar 1996-1997. Klasgenoten hebben deze aan de schoolarts gegeven omdat [slachtoffer 1] erin aangaf dat ze het niet meer zag zitten. In het schooljaar 1997-1998 zou een van die briefjes betrekking hebben gehad op ongewenst gedrag van haar broer ten opzichte van [slachtoffer 1]. In een verklaring van [getuige 2], die destijds werkzaam was op de school waar [slachtoffer 1] naartoe ging, staat hierover het volgende:
'Tijdens een dagje zwemmen zag ik dat er diverse blauwe plekken op het lichaam van [slachtoffer 1] zaten. Dit was op de benen en armen van [slachtoffer 1]. Ik heb [slachtoffer 1] er later over aangesproken maar zij wilde er niets over vertellen. Ik heb toen de schoolarts [betrokkene 1] op de hoogte gebracht van deze bevindingen en [betrokkene 1] heeft getracht een gesprek aan te gaan met [slachtoffer 1] maar heeft toen niets verteld. Intussen hadden de klasgenootjes van [slachtoffer 1] briefjes ontvangen van [slachtoffer 1]. Deze briefjes werden door de klasgenootjes aan de schoolarts gegeven omdat daar meerdere malen in stond dat [slachtoffer 1] het niet meer zag zitten. (...) Het volgende schooljaar 1997-1998 ging iets beter omdat de klas haar beter opving. (...) Hoewel het op school iets beter ging in de omgang bleef [slachtoffer 1] in een sociaal isolement zitten. Er was geen steun vanuit het thuisfront. De zorgen bleven er om [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 1] gaf nog steeds signalen af in de vorm van briefjes. Ik weet dat in een van de briefjes die [slachtoffer 1] aan vriendinne(n) heeft geschreven dat [slachtoffer 1] vertelt over ongewenst gedrag van haar broer ten opzichte van haarzelf. [Slachtoffer 1] heeft tot en met 1999 bij ons op school gezeten en heeft altijd een zorgelijke indruk op mij gemaakt.'
15. Op school heeft [slachtoffer 1] over haar thuissituatie verteld aan [getuige 1], een klasgenote. Haar verklaring in een proces-verbaal van 12 mei 2000 houdt onder meer in:
'In de eerste klas van de middelbare school kwam [slachtoffer 1] bij mij in de klas. (...) Ze vertelde dat ze thuis werkelijk alles moest doen. Ook vertelde ze dat ze werd geslagen met een riem en zo. Ik heb de striemen wel op haar rug gezien. Toen we allebei in de 2e klas zaten heeft ze mij op een keer verteld dat ze bang was zwanger te zijn. Ik zei haar toen dat dat toch niet kon, omdat ze toch geen vriend had.
Later vertelde zij mij dat haar vader haar (al) vanaf toen ze heel jong was sexueel misbruikte. Ze vertelde niet wat hij deed, dat was volgens haar te erg om te vertellen. (...)
[Slachtoffer 1] hield van haar oma, maar was tegelijkertijd ook wel bang voor haar. Via de maatschappelijk werkster heeft [slachtoffer 1] contact gekregen met de Raad voor de Kinderbescherming. Ik heb tegen [slachtoffer 1] gezegd dat ze echt alles tegen die vrouw van de Raad voor de Kinderbescherming moest vertellen. Deze vrouw van de Raad voor de Kinderbescherming heeft, nadat ze het verhaal van [slachtoffer 1] had vernomen, gesproken met haar oma en opa. Ik vind dit heel asociaal omdat [slachtoffer 1] er veel problemen mee kreeg. Die dag dat het gesprek tussen hen heeft plaatsgevonden heeft [slachtoffer 1] heel erg slaag gehad van hen.
Ik ben op een gegeven moment van school gegaan en naar een andere school gegaan. In de weekends werkte ik bij Albert Heijn, waar ik [slachtoffer 1] nog wel eens ontmoette. Ik kon dan een paar minuutjes met haar praten. Ik zei haar ook dat ze mij altijd kon schrijven. Ik heb thuis, als mijn moeder ze niet heeft weggegooid nog deze briefjes in mijn lade liggen op mijn kamer. Ik heb deze altijd bewaard.
Op een gegeven moment heb ik ook met mijn moeder over de problemen van [slachtoffer 1] gesproken en verteld dat ze misbruikt werd. Ik vertelde dat ze door haar broer werd aangerand. Mijn moeder wist toen niet wat ze er aan zou kunnen doen. Ik nam op een bepaald (moment) dan maar de beslissing om een brief die [slachtoffer 1] aan mij had gestuurd aan de wijkagent [betrokkene 2] te geven in de hoop dat er dan iets aan gedaan kon worden. Ik had eigenlijk geen vertrouwen meer in andere mensen, omdat de Raad voor de kinderbescherming ook zo vreemd had gehandeld. Kort nadat ik de brief aan de politie had gegeven is [slachtoffer 1] uit huis geplaatst.
Ik weet dat [slachtoffer 1] het ook aan haar oma heeft verteld wat er met haar is gebeurd. Zij heeft toen [slachtoffer 1] voor slet en hoer uitgemaakt.'
16. Een aan de getuige [getuige 1] gericht briefje houdt onder meer het volgende in:
'hoi [getuige 1]
hoe gaat het.
met mij slecht. Je moet niet schrikken maar ik word door mijn broer misbruikt en mijn vader is precies hetzelfde
Ik weet dat ik mijn vader ook moet aangeven maar ze doen toch niks. Dat doen ze nou ook niet.
En dan mijn opa en oma nog
ik hoop dat ik dit volhoud maar dat denk ik niet
iedere dag is het hetzelfde
mijn broer en mijn opa en oma
En mijn vader in het weekend.
als mijn vader te weten komt dat ik het vertelt heb dan doet hij wat en jij weet wat dat is, het heeft gewoon geen zin meer ze blijven doorgaan.
en van mijn vader en mijn broer is het ergste en ik kan ze niet tegenhouden mijn vader is sterker dan mij en mijn broer ook
Je moet mijn broer niet in elkaar slaan anders wordt het alleen maar erger.
ik moet stoppen =xxx= [slachtoffer 1]'
17. [Slachtoffer 2] heeft, terwijl hij was gedetineerd in verband met de tegen hem door [slachtoffer 1] geuite beschuldigingen, aangifte gedaan wegens seksueel misbruik door zijn vader. De verklaring is als volgt opgenomen in het proces-verbaal van 15 januari 2001:
'Ik heb u enige tijd geleden gebeld omdat ik over mijn vader wil verklaren. (...) Ik heb met mijn advocaat gesproken en hij heeft mij aangeraden om mijn verhaal aan u te vertellen.
Ik wil nu aangifte doen tegen mijn vader omdat ik dit eerder niet durfde. Ik weet dat ik niets slechts over mijn vader hoef te vertellen maar ik vind dat het moet.
(...) Ik heb mijn verhaal al tegen mijn advocaat verteld en ik vond het toen al heel moeilijk. Ik vind het eng om te vertellen.
Toen ik 12 jaar oud werd weet ik dat mijn vader op mijn verjaardag sexueel betast heeft. Deze datum kan ik mij heel goed herinneren. Ik weet ook heel zeker dat voor deze verjaardag mijn vader mij ook sexueel betastte.
Het betasten bestond uit het aftrekken van mijn geslachtsdeel tot er wit spul uit kwam. Ik moest mijn vader ook aftrekken totdat er wit spul uit kwam. Dit gebeurde als mijn vader doordeweeks thuis was en ik bij hem sliep. Dit gebeurde wekelijks dat mijn vader mij sexueel misbruikte. Ik moest altijd bij mijn vader in bed slapen. Mijn vader zei tegen mij dat ik me uit moest kleden. Als ik mij niet uitkleedde dan kreeg ik weer harde klappen van mijn vader. Mijn vader sloeg altijd met zijn handen en nooit met iets anders, maar ik wil u vertellen dat hij wel grote handen heeft. Ik voelde dan dat mijn vader aan mijn stijve geslachtsdeel ging zitten. Ik deed dit ook bij mijn vader. Na mijn 12 verjaardag weet ik dat mijn vader met zijn geslachtsdeel bij mij van achteren binnen drong. Dit is vaak gebeurd. Ik denk 10 keer. Ook dit gebeurde op de slaapkamer van de woning van mijn vader aan de [a-straat 1] te [plaats]. Ik heb wel eens samen moeten douchen met mijn vader en dan zeepte hij mij helemaal in.
Ik vond het nooit leuk als mijn vader deze dingen deed maar ik durfde niets te zeggen. Ik was bang van mijn vader want hij sloeg mij altijd. Ik durfde ook niets te zeggen tegen mijn opa en oma omdat opa ook altijd sloeg en ze geloofden mijn vader altijd.
Ik weet dat als mijn vader bij mij sexueel binnendrong dat dit zeer deed. Ik wilde dan huilen maar als ik huilde dan sloeg mijn vader me weer.
Als ik er iets van zei dan riep hij altijd iets van kop houden.
Mijn vader sloeg mij heel vaak en hard. Hij heeft mij 2 maal een blauw oog geslagen en 1 maal een bloedneus. (...)
Ik weet dat mijn vader ergens na mijn 14e verjaardag is gestopt met het sexueel lastig vallen. Waarom dat weet ik eigenlijk niet precies maar ik weet wel dat mijn vader niet meer thuis kwam doordeweeks. Ik wil u ook vertellen dat mijn vader mij in het weekend nooit lastig viel omdat [slachtoffer 1] kwam schoonmaken.(...) Ik wil u ook vertellen dat ik vaak heb gezien dat [slachtoffer 1] ook werd geslagen door mijn vader en mijn opa. (...) Opa was ook heel gauw boos en sloeg ons.
Het sexueel misbruik is gestopt na mijn veertiende verjaardag. Het slaan is echter doorgegaan. Mijn vader sloeg mij om het minste geringste. Ik werd vaak geslagen door hem. Als er iets niet naar zijn zin was dan sloeg hij mij. Ook als ik helemaal niets deed en hij het niet naar zijn zin had dan sloeg hij mij.'
18. Verder bevat het dossier een brief van de huisarts van [slachtoffer 1] dat op haar verzoek in 1998 en 1999 twee zwangerschapstesten zijn uitgevoerd. Ook staat in de brief een overzicht van onderzoeken waarbij enig lichamelijk letsel was vast te stellen. Bij de contacten die de huisarts met [slachtoffer 1] heeft gehad is er geen directe aanleiding geweest om aan seksueel misbruik te denken.
19. Aanvrager heeft bij het eerste politieverhoor, om 11.30 uur op 1 september 2000, de volgende verklaring afgelegd:
'Ik begrijp dat ik verdacht word van ontucht en gemeenschap hebben met mijn dochter.
Ik ben bereid antwoorden te geven op vragen, maar wil eerst met mijn advocaat spreken.'
20. Tijdens het tweede politieverhoor dat later die dag vanaf 14.30 uur werd gehouden, heeft aanvrager nader verklaard. De verklaring van aanvrager is als volgt in het proces-verbaal opgenomen:
'U vraagt mij wat ik ervan vind, dat [slachtoffer 1] aangifte tegen mij heeft gedaan. Ik vind het heel moeilijk om erover te praten. Ik weet niet hoe ik moet beginnen.
Ik weet niet precies waar ik moet beginnen. Ik kan mij niet precies herinneren, wanneer het is begonnen en waar.
Het moet volgens mij wel op de [a-straat] zijn gebeurd, in de slaapkamer.
Ik was doordeweeks niet thuis dus kan het niet gebeurd zijn. [Slachtoffer 1] kwam 's zondags naar mij toe. Ze woonde bij opa en oma. Ze kwam dan bij mij douchen, dat deed ze bij opa en oma nooit. Ook zat ze bij mij aan de computer. [Slachtoffer 2] deed dat ook graag.
Ik ken het eigenlijk niet goed onder woorden brengen. Ik zal het proberen. Het is voorgevallen dat ik op mijn bed in de slaapkamer ben gaan liggen en ging slapen. Ik werd op een gegeven moment wakker en zag dat [slachtoffer 1] naast mij in bed lag. Ik lag onder de dekens in een boxershort. [Slachtoffer 1] lag op de dekens en was uitgekleed.
Ik kan het niet uitdrukken wat ik toen gedaan heb. Ik kan alleen maar zeggen dat ik toen dingen met [slachtoffer 1] gedaan heb die niet horen als vader zijnde. Die dingen waren op sexueel gebied.
Ik begrijp nu dat het fout was wat ik gedaan heb. Op het moment dat het gebeurde besefte ik niet dat het fout was.
Ik heb nooit sexuele voorlichting gehad.
U vraagt mij of ik nog weet hoe oud [slachtoffer 1] was toen het begon. Ze is nu anderhalf jaar weg.
Ik denk dat het begonnen is toen [slachtoffer 1] een jaar of negen was. Het is gestopt voor het overlijden van mijn moeder. Mijn moeder is op 10 juni 1999 overleden.
U vraagt mij hoe vaak ik het deed. Het werd later minder in aantal dan in het begin. Ik zal proberen te omschrijven wat ik deed. Ik betastte haar.
U vraagt mij of er meer is gebeurd dan betasten. Ik kan het niet goed onder woorden brengen, maar het is verder gegaan dan betasten. Het is zelfs zover gegaan dat ik gemeenschap heb gehad met [slachtoffer 1].'
21. Tijdens het derde politieverhoor op 2 september 2000 heeft aanvrager uitgebreider verklaard. Zijn verklaring is als volgt in het proces-verbaal weergegeven:
'Ik heb het hier erg moeilijk mee om daarover te praten.
(...)
Bij de scheiding zijn de kinderen aan mijn ex-vrouw toegewezen. (...) Mijn ex-vrouw wilde de kinderen echter niet hebben. Ik heb toen de kinderen toegewezen gekregen. (...) De kinderen zijn toen bij opa en oma gaan wonen vanwege mijn beroep. (...)
Mijn vader en moeder deden de huishouding. De kinderen hoefden volgens mij niets te doen. (...) Als [slachtoffer 1] bij mij op zondag thuis kwam dan maakte zij mijn huis schoon. (...) Zij moest dit van mij doen. Het is gebeur(d) dat als zij het niet deed of wilde doen dat ik haar sloeg. Dit is meerdere malen gebeur(d). (...) Ik sloeg haar nooit in het gezicht. Ik sloeg haar alleen op haar billen of op haar lichaam. Ik sloeg haar enkel met mijn handen. Het is voor gekomen dat ik haar ook wel eens een schop heb gegeven. Ik schopte haar tegen de billen. (...)
Ik kan best begrijpen dat [slachtoffer 1] bang voor mij was in die tijd zoals ik haar behandelde. Als ik iets zei dan deed zij dit gelijk. Ik denk dat [slachtoffer 1] dacht dat als zij dit niet zou doen ik haar zou slaan. Ik kan nu best goed begrijpen dat zij die gedachten had. Ik begrijp nu best dat ik haar niet zo leuk behandelde. Ik behandelde haar niet zoals een vader dat zou moeten doen met zijn kinderen. Ik begrijp nu goed dat andere mensen [slachtoffer 1] mijn werkster of sloofje vonden. Ik stond daar in die tijd niet bij stil. Als mijn kinderen bij mij kwamen, dan moest [slachtoffer 1] eerst mijn woning schoonmaken. [Slachtoffer 2] mocht altijd gelijk op de computer gaan spelen. [slachtoffer 1] mocht dit ook maar dat mocht pas nadat zij had schoon gemaakt. (...)
Toen [slachtoffer 1] ongeveer 9 jaar oud was begon ik haar seksueel te misbruiken. Dit misbruik heeft alleen plaats gevonden in mijn woning aan [a-straat]. Ik was altijd alleen met haar in de woning. Het gebeurde zowel in de slaapkamer als in de woonkamer. De reden waarom ik ben begonnen om haar te misbruiken is dat ik volgens mij genegenheid mistte. Ik heb nooit genegenheid gehad. Niet van mijn ex-vrouw of andere vrouwen waarmee ik een relatie heb gehad. Ik heb wel genegenheid en liefde van mijn ouders gehad. Ik had volgens mij een drang naar genegenheid. Het misbruik begon met haar te betasten. Ik kan nog niet over details verklaren van het misbruik. Ik heb het hier erg moeilijk mee. Ik wil daar later op terug komen.'
22. De volgende dag heeft aanvrager tijdens het politieverhoor nader verklaard. Het proces-verbaal van het verhoor van 3 september 2000 houdt onder meer het volgende in als verklaring van aanvrager:
'U vraagt mij over de details van de ontucht die ik met mijn dochter [slachtoffer 1] heb gedaan. Ik zal proberen daar over te verklaren. Ik heb het daar wel moeilijk mee. De ontucht met [slachtoffer 1] begon toen zij ongeveer de leeftijd van 9 jaar had. (...) De ontucht begon met het betasten van [slachtoffer 1]. Ik begon met het betasten van haar borsten. [Slachtoffer 1] moest van mij haar kleding uittrekken. Dit zei ik tegen haar. Ik bedreigde haar niet. [Slachtoffer 1] trok zelf haar kleding uit. Zij was volgens mij wel bang voor mij. Ik denk wel dat zij wist dat als zij haar kleding niet zou uit trekken, zij een pak slaag zou krijgen. Zij lag dan naakt op bed. Ik trok zelf ook mijn kleding uit. Ik ging dan naakt naast haar op bed liggen. Soms hield ik mijn boxershort aan. Ik begon eerst haar borsten te betasten. Hierna begon ik verder te gaan. Ik begon haar vagina te betasten. Ik begon haar te vingeren. Hiermee bedoel ik dat ik mijn vinger in haar vagina bracht en haar vagina begon te vingeren. [Slachtoffer 1] vond dit volgens mij niet leuk. Ik kon dit merken aan haar houding en de uitstraling van haar gezicht. Hoewel zij dit niet leuk (vond) ging ik toch door. Ik dacht daar niet bij na. Ik vond dit van ondergeschikt belang en ik dacht alleen aan mijzelf. Ik moest zelf aan mij(n) trekken komen. Ik zoende ook haar borsten. Ik kneep ook in haar borsten. Volgens mij kneep ik niet zo hard. [Slachtoffer 1] vond dit helemaal niet leuk. Zij zei dat ik dit niet moest doen. Zij zei dat het pijn deed. Ook heb ik [slachtoffer 1] gebeft. Hiermee bedoel ik dat ik mijn tong bij haar vagina naar binnen bracht en haar binnenin begon te likken. Ook dit vond [slachtoffer 1] niet leuk. Dit zag ik aan haar houding. [Slachtoffer 1] moest mij ook pijpen. Hiermee bedoel ik dat zij mijn stijve penis in haar mond moest nemen. Zij moest dan aan mijn penis likken en zuigen. Het is wel eens gebeur(d) dat ik een zaadlozing in haar mond kreeg. Dit vond zij niet leuk. Zij ging dan gelijk naar de badkamer. Zij gaf dan over en begon gelijk haar mond schoon te maken. Ik begreep best dat zij dit helemaal niet leuk vond. Ik ging steeds verder met mijn handelingen. Vervolgens begon ik gemeenschap met haar te hebben. Ik bedoel hiermee dat ik haar neukte. Zij lag dan naakt op haar rug op bed. Zij had haar benen uit elkaar gedaan. Zij moest dit van mij en zij deed dit ook. Ik denk wel dat zij bang was. Ik was zelf ook naakt. Ik ging dan op haar liggen en bracht mijn stijve penis bij haar naar binnen in haar vagina. Ik begon dan op en neer gaande bewegingen op haar te maken. Als ik haar neukte gebruikte ik een condoom, omdat ik bang was dat zij zwanger zou worden. Volgens mij gebruikte [slachtoffer 1] geen voorbehoedsmiddelen. Zij vond dit niet leuk en was boos. Ik kon dit zien aan haar gezicht. Ik merkte wel dat ik haar pijn deed. Dit zei zij ook tegen mij. Ik kon dit ook merken aan haar houding. Ik begrijp dat ik mijn dochter [slachtoffer 1] heb ontmaagd. Hiermee bedoel ik dat ik de eerste man was die met haar gemeenschap had. Ik kan mij nog herinneren dat toen ik de eerste keer met haar gemeenschap had zij schreeuwde. Volgens mij had zij veel pijn. Zij was toen volgens mij ongeveer 9 jaar. Als ik met haar neukte kwam het regelmatig voor dat ik klaar kwam. Ik kreeg dan een zaadlozing in de condoom die ik gebruikte tijdens de gemeenschap.
De sexuele handelingen en de gemeenschap zijn begonnen toen [slachtoffer 1] ongeveer 9 jaar oud was. Dit is gestopt toen zij ongeveer 16 jaar oud was. Het is allemaal gebeurd in mijn woning aan de [a-straat] in [plaats]. Als [slachtoffer 1] het weekend bij mij was aan de [a-straat] dan misbruikte ik haar. Zij kwam niet ieder weekend bij mij, maar als zij bij mij was dan gebeurde het. Ik was altijd alleen met haar in de woning. Als ik iets zei tegen haar dan deed zij dit gelijk. Ik denk wel dat zij bang voor mij was.
U vraagt of ik haar handen heb vast gehouden tijdens de gemeenschap met haar. Dit heb ik echter nooit gedaan omdat dit (niet) hoefde. Zij deed altijd gelijk wat ik tegen haar zei. Zij was bang voor mij omdat ik haar sloeg. Ik heb haar weleens geslagen voordat ik met haar gemeenschap (had). Ik sloeg met mijn handen. Ook als ik wel eens ruzie met haar had dan sloeg ik haar.
U toont mij een kopie van een brief van de schoolarts waarin staat (dat) het vermoeden was dat mijn zoon [slachtoffer 2] mijn dochter [slachtoffer 1] zou misbruiken. Ik heb deze brief nooit gezien. Ik weet ook (van) het bestaan daarvan niet af. Ik weet wel dat de Stichting Jeugdzorg een onderzoek heeft gedaan hierna. Ik heb [slachtoffer 2] daar toen over aangesproken. Hij ontkende dit. Ik ging ervan uit dat hij de waarheid sprak. Ik geloofde echter [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 1] zei dat dit wel zo was. Ik heb er echter geen werk van gemaakt. Ik heb [slachtoffer 1] niet met anderen daarover laten praten. Ik heb dit niet gedaan omdat ik bang was. Het zou dan best eens kunnen dat [slachtoffer 1] zou gaan vertellen dat ik haar ook misbruikte. Ik moest dit voorkomen.
Ik schaam mij heel erg voor wat ik allemaal [slachtoffer 1] heb aangedaan. Ik begrijp dat ik ontzettend fout ben geweest. Ik ben een slechte vader voor [slachtoffer 1] geweest. De dingen die ik met haar heb gedaan doe je niet met je eigen kind. Ik begrijp dat zoiets niet hoort.'
23. Bij de rechter-commissaris heeft aanvrager op 4 september 2000 eveneens een bekennende verklaring afgelegd. In het proces-verbaal is dit als volgt opgenomen:
'Ik beken. Ik heb in mijn woning aan de [a-straat] te [plaats] mijn dochter [slachtoffer 1] meer malen seksueel misbruikt. Dat begon toen zijn 9 jaar was en dat is geëindigd toen zij 2 weken na het overlijden van mijn moeder in juni 1999 uit huis geplaatst werd. Ik heb haar in die periode gevingerd, gebeft, haar mij laten pijpen en gemeenschap met haar gehad. Ik heb ook haar borsten betast en gestreeld en in haar borsten geknepen. Het was mij bekend dat zij dit niet wilde; ik kon dat aan haar zien. Ik wist dat [slachtoffer 1] bang voor mij was omdat ik haar wel eens slagen gaf.
Ik vind het moeilijk om hierover te praten en ik hoor u zeggen dat u het daarom bij deze korte samenvatting over de feiten zult laten.'
24. Bij het verhoor door de rechter-commissaris is mr. A.C. Bosch als advocaat van verdachte aanwezig geweest. De raadsman refereert zich met betrekking tot de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling, aldus het proces-verbaal.
25. Met betrekking tot het seksueel misbruik van zijn zoon, heeft aanvrager twee maal een verklaring afgelegd. De eerste is opgenomen in het proces-verbaal van het politieverhoor dat op 17 januari 2001 heeft plaatsgevonden. Hetgeen aanvrager heeft verklaard, is daarin als volgt weergegeven:
'Ik weet dat ik geen antwoord hoef te geven. Ik begrijp van u dat mijn advocaat op de hoogte is gesteld van dit verhoor. (...)
U vraagt mij hoe ik er nu tegenover staat. Ik heb mijn eerder afgelegde verklaringen bij u, inmiddels ingetrokken. Ik heb het recht om mijn eerdere verklaringen in te trekken. Dit is niet tegen de wet. Ik wil geen 5 of 6 jaar zitten. Ik wil u zeggen dat [slachtoffer 1] niet heeft gelogen en ik in mijn eerdere verklaringen ook niet. Ik ben gewoon bang om lang te moeten zitten.
U vertelt mij dat u met mijn zoon [slachtoffer 2] heeft gesproken.
U vertelt mij dat [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan van sexueel misbruik van [slachtoffer 2] door mij.
Ik wil u vertellen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen leugenaars zijn. Ik heb er vaak over nagedacht wat ik [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heb aangedaan. Ik vind het heel moeilijk. Ik wil eerst mijn advocaat spreken voor ik verder praat.
Maar ik begrijp van u dat u mijn advocaat heeft gebeld en dat deze niet is verschenen.
U vraagt aan mij of ik [slachtoffer 2] sexueel heb misbruikt. Ik vind het heel moeilijk om te zeggen en ik schaam mij heel erg hiervoor. Maar het klopt dat ik [slachtoffer 2] heb misbruikt. Ik wil daar verder niet op ingaan want ik schaam mij en ik durf dit niet te vertellen. Ik zou er wel over willen praten met een psychiater maar ik weet niet of ik dit kan. U vraagt hoe oud [slachtoffer 2] was toen het gebeurde. Ik weet dit niet precies maar het gebeurde in mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats].
U vraagt mij hoe lang het sexueel misbruik heeft geduurd. Ik weet dit niet onder woorden te brengen maar het is meerdere keren gebeurd.
Ik weet ook niet wanneer het sexueel misbruik plaatsvond. het was in ieder geval als [slachtoffer 2] bij mij thuis was. Er was dan verder niemand in de woning.'
26. Later dezelfde dag heeft aanvrager volgens het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal als volgt verklaard:
'Ik begrijp dat u nog enkele vragen heeft. Ik weet mijn rechten maar ik zal eerlijk antwoord geven op uw vragen. Ik kan heel moeilijk verklaren over het misbruik van mijn zoon [slachtoffer 2] door mij. U vertelt mij dat u mij enkele vragen zal stellen over het misbruik van mijn zoon [slachtoffer 2] door mij en dat ik daar enkel Ja of Nee op zal antwoorden.
U vraagt mij of het misbruik is begonnen toen [slachtoffer 2] twaalf jaar oud was. Dit is juist. U vraagt mij of het misbruik tot ongeveer zijn vijftiende jaar heeft geduurd. Dit is ook juist. U vraagt mij of het gebeurd is in mijn woning en doordeweeks is gebeurd. Dit is juist. U vraagt mij waar [slachtoffer 2] sliep. [Slachtoffer 2] sliep bij mij in bed. Ik moest hem in de gaten houden omdat hij rare dingen deed, zoals de televisie aanzetten. koffie zetten of de stereo aanzetten. U vraagt mij wat ik en [slachtoffer 2] droegen als hij bij mij in bed sliep. [Slachtoffer 2] en ik droegen allebei onze onderbroek, verder niets. U vraagt mij of [slachtoffer 2] wel eens zijn onderbroek uit had. Dit is juist. U vraagt mij of [slachtoffer 2] bang voor mij was. Ik weet dit niet, ik heb nooit aan hem gemerkt of gevraagd. U vraagt mij of ik [slachtoffer 2] wel eens sloeg. Ik sloeg hem als hij vervelend was. U vraagt mij of ik [slachtoffer 2] terwijl hij bij mij in bed lag terwijl hij bloot was aanraakte. Dit is juist. U vraagt mij of ik wel eens aan zijn stijf geslachtsdeel zat. Dit is juist. U vraagt mij of ik dan zijn stijf geslachtsdeel aftrok. Dit is juist. U vraagt mij of hij mijn geslachtsdeel ook heeft afgetrokken. Dit is niet juist. U vraagt mij of ik mijn geslachtsdeel bij [slachtoffer 2] in zijn kont heb gestoken. Dit is niet juist. Ik weet niet waarom [slachtoffer 2] dit heeft verklaard. U vraagt mij of ik wel eens met [slachtoffer 2] naakt onder de douche heb gestaan, terwijl ik hem waste. Dit is juist. U vraagt mij of ik [slachtoffer 2] vaak sloeg. Ik sloeg hem alleen als hij dit verdiende. Ik sloeg hem alleen op zijn kont. U vraagt mij of ik hem wel eens een bloedneus of een blauw oog heb geslagen. Dit is niet juist. Dit heb ik volgens mij nooit gedaan, althans ik kan mij niet meer herinneren. Het kan best zo zijn dat ik wel eens te ver ben gegaan met slaan, maar dit kan ik mij niet herinneren. (...)
U vraagt mij wanneer ik stopte als ik [slachtoffer 2] aftrok. U vertelt mij dat [slachtoffer 2] heeft verteld dat ik stopte als er wit spul uit zijn geslachtsdeel kwam. Dit is juist. Ik stopte met aftrekken als er sperma uit zijn geslachtsdeel kwam. Als [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij mijn geslachtsdeel heeft afgetrokken en dat ik bij hem sexueel binnen gedrongen, is dit [de Hoge Raad leest: niet] waar. Dit is nooit gebeurd. Waarom [slachtoffer 2] dit heeft verklaard, weet ik niet. U vraagt mij of ik wel eens bloot op hem gelegen. Dit is niet waar. Dit is nooit gebeurd.
Ik begrijp dat ik volkomen verkeerd heb gehandeld. Ik weet dat ik strafbaar ben door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] sexueel te misbruiken. Ik had dit nooit moeten doen. Ik heb daar nu spijt van. Ik begrijp dat het niet goed met mij is. Ik wil graag behandeling hebben voor hetgeen dat ik bij mijn kinderen heb gedaan op sexueel verkeerd. Ik weet dat de schuld bij mij ligt en dat mijn kinderen hieraan geen schuld hebben. Ik had beter moeten weten als vader.'
27. Ter terechtzitting van de Rechtbank van 13 februari 2001 heeft aanvrager uitvoerig verklaard over het seksuele misbruik van zijn dochter en zijn zoon. Ik geef hier het voor de beoordeling van de aanvrage relevante deel van die verklaring weer:
'Toen wij nog op de [b-straat] bij mijn ouders woonden is er niets gebeurd met [slachtoffer 1]. Dat was pas op de [a-straat]. Ze was toen ongeveer 6 jaar. Eerst was het alleen betasten, later gemeenschap. Dat klopt wel. Ik vind het moeilijk daarover te praten. Ik betastte haar op plaatsen die met sex te maken hebben, borsten, vagina, vingeren, van binnen en van buiten. Het is begonnen toen ze 6 à 7 jaar was. Zoenen niet, dat gebeurde niet. Het klopt dat ik haar op haar borsten en vagina heb gezoend. Ik ga niet praten over wat zij bij mij deed. Het klopt niet dat ze mijn penis moest vastpakken en op en neer bewegen. Ik sloeg haar wel en ze zal wel bang voor me geweest zijn. Ik weet niet waarom ze zegt dat zij die dingen moest doen. (...) Ik heb nooit gemeenschap met [slachtoffer 1] gehad en weet ook niet waarom ze spreekt over het veilig doen. (...)
U houdt mij de tweede verklaring van [slachtoffer 1] uit december 1999 voor. (...) Wat [slachtoffer 1] verklaart kan ik me niet herinneren. Het klopt wel wat ze zegt over vingers in de vagina. Ik ben niet met mijn penis in haar vagina gegaan. Ik heb niet op haar gelegen, niet naast haar en heb niet in en uit haar bewogen. Ik heb dat niet gedaan. Ik ben niet klaargekomen. Ze hoefde niet aan mijn penis te zitten. Ik heb niet mijn penis in haar mond gedaan. Beffen heb ik niet gedaan. Het klopt wel dat ik met mijn tong in haar vagina ging.
U houdt mij de verklaring van [slachtoffer 1] uit september 2000 voor (...). Ik heb nooit als man en vrouw gemeenschap met [slachtoffer 1] gehad. Aftrekken klopt ook niet, maar de rest wel. Ik weet niet waarom het is gebeurd. (...)
Ik wist dat [slachtoffer 1] bang was en dat ze niet wilde wat ik deed. Ik weet niet waarom ik gezegd heb dat ze mij pijpte. Dat klopt niet. U vraagt mij, of ik het zo erg vind, dat ik het niet meer wil weten. Dat is niet zo. Het is gewoon niet gebeurd. Ik weet dat ik het wel gezegd heb, maar ik weet niet waarom. Ik heb haar niet ontmaagd. Ik ben gestopt omdat ik zag dat ik verkeerd bezig was, niet omdat [slachtoffer 1] wegging. Dat was toen mijn moeder begraven werd. Ik zat in Zuid-Duitsland toen [slachtoffer 1] wegging. Mijn vader belde mij daarover en ik was verbaasd. (...)
Ik heb [slachtoffer 2] niet afgetrokken en hij mij ook niet. Ik weet niet waarom hij dat zegt. Ik ben nooit van achteren bij hem binnengedrongen. Ik heb geen sex met hem gehad. Ik heb hem wel afgetrokken maar hij mij niet. Ik ben niet met mijn penis bij hem binnen geweest. Dat is nooit gebeurd. Ik kan me voorstellen hoe hij zich voelde. Ik denk dat ik verkeerd bezig ben geweest.'."
4. Grondslag voor een herziening
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, slechts dienen een - hierna als novum aangeduide - omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet is gebleken en die het ernstige vermoeden wekt dat, ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de veroordeelde. De aard van het onderhavige rechtsmiddel brengt mee dat de aangevoerde grond voor herziening niet reeds bij de eerdere berechting mag zijn gebleken. In dat geval is immers geen sprake van een novum, maar van een omstandigheid die de rechter die de veroordeling uitsprak, in zijn oordeel heeft kunnen betrekken.
Voorts kan het novum slechts een omstandigheid van feitelijke aard betreffen. Een mening, overtuiging of gevolgtrekking kan in het algemeen niet als een omstandigheid van feitelijke aard worden aangemerkt. Dat brengt mee dat het oordeel van een deskundige in beginsel - behoudens bijzondere omstandigheden - slechts dan als een novum kan gelden indien deze deskundige is uitgegaan van feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard welke niet bekend waren dan wel niet geacht kunnen worden bekend te zijn geweest aan de rechter die de uitspraak heeft gewezen waarvan herziening wordt gevraagd. Daarbij verdient opmerking dat aan de omstandigheid dat de deskundige op wiens bevindingen de bewezenverklaring in belangrijke mate steunt, nadien tot een ander oordeel komt, in beginsel meer gewicht kan worden toegekend dan aan een - van die deskundige afwijkend - oordeel van een andere deskundige (vgl. HR 7 oktober 2008, LJN BD4153, NJ 2009, 44).
5. Beoordeling van de eerste herzieningsgrond
5.1. In de aanvrage wordt gesteld dat de de aanvrager belastende verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] onjuist zijn. Daartoe wordt aangevoerd dat het maagdenvlies van [slachtoffer 1] intact is bevonden. Voorts wordt aangevoerd dat [slachtoffer 2] de beschuldiging tegen de aanvrager bij notariële akte heeft ingetrokken. Tot slot wordt een beroep gedaan op bevindingen van prof. dr. W.A. Wagenaar en prof. dr. R. Bullens.
5.2. Het maagdenvlies
5.2.1. Als argument voor de onjuistheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] wordt aangevoerd dat bij lichamelijk onderzoek op 30 juni 1999 door de gynaecoloog [arts 2] het maagdenvlies van [slachtoffer 1] 'intact' is beoordeeld. [Slachtoffer 1] zou, met andere woorden, nog maagd zijn geweest aan het einde van de periode van het bewezenverklaarde seksueel misbruik
(25 februari 1989 tot en met de maand juni 1999). In het bijzonder zou een intact maagdenvlies onverenigbaar zijn met de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij op 27 juni 1999 - dus drie dagen voordat zij gynaecologisch werd onderzocht - door de aanvrager nog seksueel was misbruikt.
5.2.2. [slachtoffer 1] is op 30 juni 1999 onderzocht door de gynaecoloog [arts 2]. Haar bevindingen zijn samengevat door de politiearts [arts 3]. Deze samenvatting behoort tot het strafdossier waarover de Rechtbank beschikte. Zij luidt:
"Hierbij zend ik u een samenvatting van de bevindingen van de gynaecoloog in het Dijkzigt Ziekenhuis.
Deze komt tot de conclusie dat er bij uitwendig onderzoek en bij aanvullend onderzoek geen afwijkingen gevonden zijn. Met name zijn er geen aanwijzingen voor sexueel overdraagbare aandoeningen en was het maagdenvlies bij onderzoek intact.
Wel werd een schimmelinfectie (candida albicans) geconstateerd en bleek er sprake van een onregelmatige menstruatiecyclus."
5.2.3. Bij de stukken van het nadien door het Hof in de beklagprocedure als bedoeld in art. 12 Sv gelaste gerechtelijk vooronderzoek bevinden zich:
a. een rapport van genoemde [arts 2], dat zij als arts-assistent heeft opgemaakt van het aan [slachtoffer 1] verrichte onderzoek, welk rapport mede is ondertekend door dr. [arts 6], gynaecoloog, 'Chef de Policlinique' van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam. Het rapport is gericht aan de huisarts [betrokkene 6] en houdt in:
"[slachtoffer 1], geboren [geboortedatum]-1983, (...) bezocht op 30-06-1999 de Polikliniek Vrouwenziekten op verzoek van politie-arts.
Anamnese en voorgeschiedenis:
16-jarige. Menarche 14-jarige leeftijd, sindsdien irregulaire cyclus in de vorm oligomenorroe à 3 maanden, daartussen korte periode regulaire cyclus.
Anti-conceptie: geen. Patiënte vertelt dat zij sinds haar vijfde jaar door haar vader en broer seksueel wordt misbruikt. Patiënte sinds kort uit huis geplaatst. Er is geen sprake van buikpijnklachten, fluorklachten.
Onderzoek:
Timide niet ziek uitziend meisje. Uitwendige genitalia: geen afwijkingen. In speculo: onderzoek niet verricht; intact hymen. Vaginaal toucher: niet verricht. Abdominale echografie: uterus in AVF zonder afwijkingen, ovaria beiderzijds niet separaat à vue. Aanvullend onderzoek: fluoranalyse: geen groei van pathogene micro-organisme, positief voor candida albicans. (...) HbsAg: negatief. Anti-HIV: negatief, herpes simplex: grenswaarden, dit wordt nog éénmaal herhaald. Hormonaal onderzoek (...). Conclusie: geen afwijkingen.
Conclusie en beleid:
Periode van oligomenorroe. Hormonaal onderzoek geen afwijking. Gedurende jaren seksueel misbruikt, patiënte uit huis geplaatst. Aanvullend onderzoek: geen aanwijzingen voor SOA. Herpes simplex: zal worden herhaald, anamnetisch heeft patiënte minder klachten gehad, bij inspectie geen aanwijzingen voor blaasjes. Voor de candida albicans werd Gynodactarin voorgeschreven. Voor wat betreft de cyclusstoornis wordt een expectatief beleid gevoerd."
b. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [arts 3], arts, van 24 november 2005:
"Het klopt dat ik als politiearts werkzaam ben geweest. Dat zal zijn geweest in de jaren 1999 en 2000. U zegt mij dat U mij als getuige wilt horen in de zaak van seksueel misbruik in de familie [van aanvrager]. Dat zegt mij op dit moment niks. U zegt mij dat in het dossier een verklaring zit van mijn hand de dato 9 september 1999 van [slachtoffer 1] geboren [geboortedatum]-1983. U leest mij die verklaring voor. Ik heb daar geen herinnering aan. Ik zag toen meerdere mensen per dag. U zegt dat er een handgeschreven stuk, ongedateerd, in het dossier zit waar mijn naam onder staat.
U laat mij dat zien. Het is mijn handschrift. Ik heb hier verder geen herinneringen aan. Ik kan U wel zeggen dat brieven van specialisten door mij vaker werden vertaald in begrijpelijke taal voor de rechercheurs van politie. Ik kan geen andere reden bedenken dan deze voor het opstellen van deze verklaring. Ik denk dat [betrokkene 4] van de Jeugd- en Zedenpolitie was.
Ik hield zelf geen archief bij van de dingen die ik zelf uitschreef."
c. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [arts 2], gynaecoloog, van 16 mei 2006:
"U zegt mij dat u vragen heeft over een brief van huisarts [betrokkene 6] d.d. 31 augustus 1999. Ik herinner mij die brief.
U zegt mij dat u ziet dat [slachtoffer 1] op 30 juni 1999 is onderzocht en vraagt mij waarom die brief pas op 31 augustus 1999 is gedateerd. Ik heb mijn bevindingen gedicteerd. Dat gebeurt altijd een aantal dagen na het onderzoek. Hetgeen ik heb gedicteerd gaat naar het secretariaat. Daar wordt het uitgetypt. Daarna is het door mij ondertekend en daarna wordt het door de chef de kliniek ondertekend. Ik was in die tijd arts-assistent. Zo'n stuk gaat dus van postvakje naar postvakje. Toen de chef de kliniek het stuk ondertekende was ik zelf al weg. Ik ben per 01 september 1999 naar een ander ziekenhuis gegaan en daarvoor had ik een periode vakantie. Ik weet nu niet meer wanneer ik dit stuk heb ondertekend. Het secretariaat verandert ook steeds de datum. Op het stuk wordt uiteindelijk de datum vermeld waarop het de deur uitgaat. Ik heb het stuk recentelijk nog bekeken. U vraagt mij wat er wordt bedoeld met "in speculo: onderzoek niet verricht". Dat betekent dat het onderzoek niet met een speculum heeft plaatsgevonden. Hymen betekent maagdenvlies. Ik heb van [slachtoffer 1] geen toestemming gekregen om inhoudelijk op deze brief in te gaan. Ik wil me beroepen op mijn verschoningsrecht. U vraagt mij of er in dit rapport een typefout is gemaakt. Nee, dat is niet het geval. Zoals het in dit briefrapport staat, klopt het. Ik heb bij [slachtoffer 1] gynaecologisch onderzoek verricht.
Op vragen van mr. Alderlieste antwoord ik het volgende.
Het klopt dat het maagdenvlies in zijn algemeenheid er verschillend uit kan zien. Het kan van de ene kant bestaan uit een dun vliesje maar aan de andere kant uit een dun randje. Het kan in het algemeen ook zijn dat je rafelige randjes ziet en dat het toch een intact maagdenvlies is. In het algemeen zegt het wel of niet intact zijn van het hymen niets over de vraag of er gemeenschap of seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
Een abdominale echografie is een uitwendige echografie. Daar kun je het maagdenvlies niet op zien.
Op vragen van mr. Baumgardt antwoord ik het volgende.
Theoretisch gezien is het mogelijk dat iemand jarenlang dagelijks geslachtsgemeenschap heeft en dat toch het maagdenvlies intact is. Dat wordt ook vermeld in boeken en op Internet. Ik verwijs dan ook naar het boek van Bilo.
De politiearts heeft aan mij geen nadere vragen gesteld. Ik heb zelf de informatie niet naar de politiearts gestuurd. Dat is door een collega van mij gedaan.
Als [slachtoffer 1] schriftelijk toestemming geeft en zich daarbij legitimeert, ben ik bereid op alle vragen antwoord te geven."
d. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [arts 2], voornoemd, van 16 mei 2006:
"Inmiddels heb ik van [slachtoffer 1] toestemming gekregen om aan u vandaag uitleg te geven over het door mij bij haar verrichte onderzoek en vertaling te doen over door mij gebruikte woorden.
U vraagt mij hoe ik heb kunnen constateren dat het maagdenvlies intact was. In het algemeen wordt de patiënt bij een gynaecologisch onderzoek in de beensteunen geplaatst en worden de schaamlippen gespreid en dan zien we het maagdenvlies. Dat is hier ook gebeurd. Het maagdenvlies is met het blote oog te zien. Wel wordt daarbij een lamp gebruikt. Ik weet nu niet meer hoe het maagdenvlies van [slachtoffer 1] eruit zag. Wij maken daar geen foto's van.
Op vragen van mr. Baumgardt antwoord ik het volgende.
Ovaria zijn eierstokken. Abdomen is buik. HbsAg is een afkorting voor Hepatitus B. Candida Albicans is een schimmelinfectie en een uterus is de baarmoeder. De term oligomenorroe is een onregelmatige cyclus die soms langer dan drie maanden uitblijft. Een candida albicans is officieel geen SOA."
e. een schrijven van drs. [arts 7], gynaecoloog, van 25 juli 2006, voor zover inhoudende:
"Na het dossier [achternaam aanvrager] volledig te hebben bestudeerd heb ik een indruk gekregen van de 4 mensen die bij deze intra-familiaire problematiek betrokken zijn.
Naar aanleiding van het feit dat de aangeklaagden (de vader en de broer veroordeeld wegens seksueel misbruik van [slachtoffer 1]) vernomen hebben dat bij het gynaecologisch onderzoek van [slachtoffer 1] is verklaard dat haar maagdenvlies nog intact zou zijn, worden deze vragen gesteld.
Aan deze constatering die wordt vermeld in het verslag van het medisch onderzoek verricht in het Academisch Ziekenhuis te Rotterdam wordt zeer veel waarde gehecht.
De rapportage van [arts 2] gemeld bij het onderzoek luidt: "intact hymen". Er wordt geen nadere omschrijving gegeven van het hymen (maagdenvlies).
Het aspect van een hymen kan zeer individueel wisselend zijn. Of een hymen intact is, wat bij een dergelijke vraagstelling belangrijk kan zijn, lijkt een gemakkelijk te beoordelen iets. Als er echter sprake is van al of niet seksueel misbruik verandert dit de zaak wel. Bij het beoordelen van het hymen wordt dan ervaring en speciale deskundigheid vereist van de onderzoeker.
Er moet dan beoordeeld zijn of er oude littekens waren, bijvoorbeeld een fisuur, al of niet V-vormig, doorlopend tot de basale rand van het hymen of ingroei van bloedvaatjes.
De houding van het kind (rugligging of knie-elleboog-ligging) kan een belangrijke aanvulling zijn om een maagdenvlies goed te kunnen beoordelen. Voor een dergelijke beoordeling wordt vaak gebruik gemaakt van een kolposcoop, een instrument waarmee m.b.v. een vergroting details beter beoordeeld kunnen worden. Bovendien worden de bevindingen dan in detail beschreven en/of met foto vastgelegd.
Uw vraag of het mogelijk is dat bij iemand die in een periode van tien jaar vele malen is misbruikt op de wijze zoals omschreven in het rapport, het maagdenvlies intact is, kan als volgt worden beantwoord.
Voor het ontbreken van lichamelijke afwijkingen bij een seksueel misbruikt kind zijn in de medische literatuur een aantal verklaringen te vinden.
Ten eerste: het seksueel contact is zodanig dat er geen lichamelijke afwijkingen ontstaan of de afwijkingen zijn wel ontstaan maar zijn in de periode tussen het seksuele contact en het lichamelijk onderzoek genezen.
Ten tweede: de verklaring van het kind wordt door een volwassene geïnterpreteerd op volwassen niveau en niet vanuit de gedachtewereld van het wereld van het kind.
[Slachtoffer 1] meldt dat zij al vanaf haar 5e jaar seksueel misbruikt zou zijn. Zij vertelt ook hoe dit geleidelijk is toegenomen in vorm en omvang.
Als een hymen beschadigd is is er maar één uitleg mogelijk; er heeft dan een penetratie plaatsgevonden. De beschadiging ontstaat of wel doordat de diameter van het te penetreren voorwerp meer was dan de maximale diameter van de hymen opening. Ofwel er was sprake van een scherp penetrerend voorwerp waarbij het maagdenvlies niet scheurt maar kapot gesneden wordt. Het maagdenvlies heeft overigens een heel sterkte elasticiteit en zal dus bij geleidelijke oprekking zeker niet hoeven te scheuren.
Een gaaf hymen hoeft i.t.t. een beschadigd hymen niet te betekenen dat er geen seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, het sluit dit absoluut niet uit!
Op de eerste plaats is het zo dat niet bij iedere vorm van seksueel contact een penetratie plaatsvindt. Allerlei vormen van lichamelijk contact vallen onder seksueel misbruik en hoeven geen afwijkingen bij het slachtoffer na te laten. Hierover zijn diverse studies bekend. Soms is het zo dat er kleine voorwerpen in de vagina worden ingebracht via de hymen opening waarbij het hymen slechts oprekt en niet beschadigd wordt maar er wel sprake is van penetratie. Dit kan met de vingers of met andere voorwerpen gebeuren die een geringe diameter hebben. (...)
Ook kan penetratie plaatsgevonden hebben met een al wat groter voorwerp maar is de hymenrand zo elastisch (dat geldt overigens vooral voor oudere meisjes) dat het hymen oprekt zonder dat het beschadigt. Dat is bijvoorbeeld duidelijk bij tampongebruik waarbij het hymen niet kapot gaat maar slechts wordt opgerekt.
Over penetratie en het al of niet toebrengen van schade zijn diverse onderzoeken bekend. De bekendste hiervan is het onderzoek van Muram et al. (...) die 18 meisjes hebben onderzocht bij wie door de dader is toegegeven dat er sprake was van penetratie. Bij lichamelijk onderzoek werd bij 14 van de 18 meisjes geen afwijkingen gevonden. Bij 4 meisjes was er sprake van niet specifieke afwijkingen, dus niet specifiek voor seksueel misbruik. Bij 3 van die meisjes was het interval tussen het misbruik en het lichamelijk onderzoek minder dan één week. Hieruit kan worden geconcludeerd dat, zelfs als het slachtoffer en de dader het beide hebben over penetratie, het ook bij jonge kinderen nog niet betekent dat er altijd lichamelijke afwijkingen aanwezig zijn.
De verklaring van de vader [aanvrager] is zeer gedetailleerd over het seksueel misbruik van zijn dochter.
De kans op afwijkingen wordt duidelijk groter als er sprake is van een kortere tijd tussen het seksueel contact en het lichamelijk onderzoek en/of als er sprake is van bloedverlies t.g.v. het seksuele contact.
Hierover zijn een aantal artikelen verschenen. Vooral Adams et al. (...) uit San Diego heeft daar heel duidelijk over gerapporteerd.
De volgende vraag is of het mogelijk is dat het maagdenvlies herstelt na zodanig misbruik of verkrachting.
Bij het beoordelen van het hymen is gebleken dat 10-14 dagen na een penetratie waarbij schade aan het hymen is ontstaan een spontaan herstel kan optreden.
Hierbij worden macroscopisch (dus met het blote oog) geen afwijkingen meer geconstateerd.
Als bij herstel littekenvorming optreedt is het in het algemeen na 8 dagen zichtbaar. Op basis van deze gegevens kan er geconcludeerd worden dat wanneer bij lichamelijk onderzoek een gaaf hymen wordt aangetroffen het onwaarschijnlijk is dat in een periode van 10-14 dagen voor het onderzoek penetratie heeft plaatsgevonden. (...)
U vraagt of bij deze vragen de leeftijd van degene die is misbruikt of verkracht een rol speelt.
Er zijn hiernaar ook een aantal onderzoeken gedaan. In het verleden werd er vanuit gegaan dat bij 23-45% van de kinderen bij wie misbruik bewezen wordt geacht afwijkingen worden aangetroffen.
Een nieuw onderzoek van Adams (...) toonde aan dat bij 238 misbruikte kinderen tussen de 8 maanden en 17 jaar slechts bij een klein percentage uiteindelijk echte afwijkingen werden gevonden. Dat was slechts 5-10%. Ook een onderzoek van Berenson et al (...) laat dat zien. In dit onderzoek worden 192 seksueel misbruikte meisjes tussen 3-8 jaar bij wie een duidelijk penetratieverhaal een rol speelt vergeleken met 200 meisjes bij wie seksueel misbruik kan worden uitgesloten.
Zij zagen de kinderen gemiddeld 42 dagen na het laatste seksuele contact en slechts 17 kinderen zag zij binnen 7 dagen na het laatste contact. Bij minder dan 5% van de misbruikte kinderen vond zij een litteken, een perforatie of een diepe kloof. Daarentegen kwamen fluor klachten bij 11% van de misbruikte kinderen voor t.o. 4% bij de niet misbruikte meisjes. Hetgeen dus een duidelijk verschil is.
Een ander onderzoek toont aan dat er bij kinderen vaak een volledig herstel is na schaafwondjes, hematomen (bloed uitstortingen) of scheurtjes ter plekke. Slechts een klein percentage kinderen toont een herstel van de beschadigingen met een vaatverandering. Slechts bij 2 van de 99 meisjes was er sprake van een schade van het maagdenvlies waarbij er sprake was van blijvende vaatverandering.
Wel moet in aanmerking worden genomen dat kinderen soms handelingen beschrijven als suggestief voor penetratie. Dat vormt echter op deze leeftijd geen bewijs voor penetratie. Kinderen kennen seksuele handelingen op die leeftijd niet en kunnen een penetratie (penis in de vagina) niet onderscheiden van bijvoorbeeld 'dry intercourse' (d.i. het wrijven van de penis tegen de schaamstreek of tussen de benen. Ook als een kind met een dergelijk verhaal het heeft over pijn is het nog geen bewijs voor penetratie. Druk van bijvoorbeeld de vinger of een penis of een voorwerp tegen de schaamstreek kan bij prepuberale meisjes al pijnlijk zijn of als pijnlijk worden ervaren.
Dan kan de indruk van penetratie bestaan of de tekst kan zelfs worden gebruikt zonder dat het in werkelijkheid het geval is geweest."
5.2.4. Ter staving van de in de aanvrage betrokken stelling dat de omstandigheid dat het maagdenvlies van [slachtoffer 1] intact is bevonden, onverenigbaar is met haar belastende verklaringen, wordt een beroep gedaan op de bij het herzieningsverzoek gevoegde bevindingen van de gynaecoloog dr. [arts 1], neergelegd in:
a. een schrijven van 27 december 2004, voor zover inhoudende:
"In het leerboek "Praktische Gynaecologie" van Prof. dr. F.B. Lammes, uitgeverij Bohn Stafleu Van Loghum staat in hoofdstuk 3, handelend over de vulva, duidelijk beschreven dat de vorm van het hymen individueel sterk kan variëren en dat bepaalde vormverandering niet direct als bewijs kan dienen om sexueel misbruik te bewijzen, evenmin als men kan stellen dat, indien er met grote voorzichtigheid tot penetratie is overgegaan, een intact hymen een bewijs oplevert dat het niet gebeurd is.
Evenwel wanneer er sprake is geweest van meerdere malen en mogelijk zelfs gedurende enkele jaren van sexueel misbruik, o.a. bestaande uit penetratie in de vagina, dan is het onmogelijk dat het hymen daarbij intact blijft of andersom gezegd, dan kan onmogelijk gesteld worden dat dan een hymen nog intact is. Misschien is een zeker herstel van het hymen mogelijk, alhoewel ik dat niet heb kunnen vinden in de literatuur, maar dan alleen als het lang geleden is en er slechts één of twee maal voorzichtige penetratie heeft plaats gevonden. In de onderhavige casus lijkt mij dat niet het geval.
Concluderend zou ik willen stellen, dat of het verslag van [arts 2] is andersluidend of de feiten door [slachtoffer 1] verteld zijn niet naar waarheid."
b. een rapport van 7 augustus 2006, voor zover inhoudende:
"Op 28 juni 1999 heeft [aanvrager], destijds 16 jaar oud, aangifte gedaan bij de politie van sexueel misbruik door haar vader, [aanvrager]. Die aanklacht is daarna verbreed door ook haar grootvader [de grootvader] en haar broer [slachtoffer 2] daarvan te beschuldigen. Dat sexueel misbruik zou al zijn begonnen op haar 5e jaar en vanaf haar 9e jaar hield dat sexueel misbruik o.a. intravaginale penetratie in. De laatste maal voor haar aangifte dat er sexueel misbruik plaats vond was op 27 juni 1999 door haar vader. Extrapolatie van het aantal jaren dat het sexueel misbruik plaats vond en de frequentie door de daders geeft een getal boven de duizend.
Op 30 juni 1999 ondergaat [slachtoffer 1] een gynaecologisch onderzoek naar aanleiding van de aangifte van jarenlang sexueel misbruik. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door [arts 2], assistent geneeskunde in opleiding (AGIO) op de afdeling gynaecologie/obstetrie van het Erasmus Medisch Centrum. Dat onderzoek bestaat uit inspectie van de uitwendige genitalia, waarbij [slachtoffer 1] in steensnede ligt. Voor zover uit de gegevens blijkt is er geen palpatie uitgevoerd en in ieder geval geen onderzoek in speculo. De conclusie van [arts 2] naar aanleiding van het onderzoek luidt dat er sprake was van een intact hymen bij [slachtoffer 1]. [Arts 2] heeft van het resultaat van het consult van [slachtoffer 1] verslag gedaan in een brief aan haar huisarts, [betrokkene 6].
[Arts 2] beriep zich vervolgens op haar verschoningsrecht om geen mededelingen aan derden te doen over de resultaten van haar onderzoek. Echter de supervisor van [arts 2], [arts 6], gynaecoloog, had er geen bezwaar tegen dat de brief werd ingezien. Het was vervolgens [arts 3], arts, die de brief heeft gelezen en in zijn aantekeningen staat dat de conclusie van [arts 2] was dat het hymen bij [slachtoffer 1] nog intact was.
Voorbijgaand aan (- maar daarmee niet aangevend dat ik niet onder de indruk ben van -) de conclusies van Prof. Wagenaar, die ingaat op de betrouwbaarheid van de aangiftes en de conclusies van dr. Timmerman, die ingaat op de zorgvuldigheid van het politie onderzoek, blijft de vraag staan hoe het met elkaar te rijmen is, dat [slachtoffer 1] verklaart zeer frequent misbruikt te zijn en [arts 2] vaststelt dat het hymen op 30 juni 1999 nog intact was.
Zoals reeds in eerdere brieven vermeld, is het hymen een (meestal) dunne structuur die de grens vormt tussen vulva en vagina. De vorm van het hymen kan zeer sterk variëren en het is dan ook soms moeilijk om vast te stellen of het hymen al dan niet nog intact is. Het stellen van een dergelijke diagnose vereist dat de onderzoeker specifieke ervaring heeft.
Ten tijde van het onderzoek van [slachtoffer 1] op 30 juni 1999 was [arts 2] nog in opleiding tot gynaecoloog en heeft zij alleen inspectie van het hymen uitgevoerd, maar (voor zover mij bekend) geen (voorzichtige) palpatie en geen onderzoek in speculo met een zeer smal en klein (evt. neus-) speculum. Ook heeft zij tijdens of na dat onderzoek niet overlegd (voor zover mij bekend) met haar supervisor [arts 6].
Mijn commentaar:
1. Ten tijde van het onderzoek van [slachtoffer 1] in 1999 had [arts 2], destijds nog assistent, mogelijk veel ervaring in het onderzoeken van slachtoffers van sexueel misbruik, maar uit de stukken komt dat niet naar voren,
2. onduidelijk is, waarom op basis van enkele inspectie van het hymen tot de conclusie is gekomen dat het hymen nog intact was.
Later stelt [arts 2] in het getuigenverhoor van 16 mei 2006 dat 'het theoretisch gezien mogelijk is dat iemand jarenlang dagelijks geslachtsgemeenschap heeft en dat toch het maagdenvlies intact is. Dat wordt vermeld in boeken en op internet. Ik verwijs dan ook naar het boek van Bilo'.
In het boek van Bilo staat:
- jarenlang misbruik is soms niet te zien, wanneer er sprake is van een zeer elastische hymenrand bij oudere meisjes
- 10-14 dagen na penetratie een herstel kan optreden.
Mijn commentaar:
1. [slachtoffer 1] is sexueel misbruikt van haar 9e tot haar 16e jaar en op die jonge leeftijd en na zo'n groot aantal penetraties, kan niet meer verondersteld worden dat het hymen nog intact is, dan wel dat de elasticiteit van de hymenrand zo groot was dat deze intact is gebleven.
2. [slachtoffer 1] vertelt in haar aanklacht dat zij op 27 juni 1999 nog is misbruikt door haar vader, dus drie dagen voor het onderzoek. Bilo schrijft duidelijk dat na een termijn van 10-14 dagen herstel kan optreden; met andere woorden na drie dagen moet de beschadiging nog zichtbaar zijn.
3. Tenslotte haalt [arts 2] nog 'boeken en internet' aan ter ondersteuning van haar stelling dat herstel mogelijk is. Gezien de belangrijkheid van haar uitspraak, zou ik dat graag onderbouwd zien.
Concluderend zou ik het volgende willen stellen:
- er zijn nog wat vragen te stellen over de specifieke ervaring op dit terrein van [arts 2] en van haar methode van gynaecologisch onderzoek bij [slachtoffer 1],
- er zijn vraagtekens te zetten bij de opmerkingen van [arts 2] ten tijde van het getuigenverhoor op 16 mei 2006 dat een hymen intact kan zijn ondanks een jarenlang misbruik,
- naar mijn kennis en ervaring is een hymen na een jarenlang sexueel misbruik bij een meisje tussen de 9 en 16 jaar absoluut beschadigd en is het niet meer in staat om zich te herstellen.
Mijn conclusie op basis van de mij ter beschikking staande stukken, waaronder de bevindingen van het gynaecologisch onderzoek van [arts 2] is, dat de verklaringen van [slachtoffer 1] over een jarenlang sexueel misbruik haar waarheid is, en niet de waarheid."
5.2.5. Voor zover de aanvrage steunt op gronden die in de hiervoor onder 1.2.2 en 1.2.3 weergegeven beslissingen van de Hoge Raad van 9 september 2003 en 11 oktober 2005 ongenoegzaam zijn geoordeeld, kan zij niet worden ontvangen.
5.2.6. Voor zover in de aanvrage een beroep wordt gedaan op latere bevindingen van deskundigen geldt in de eerste plaats dat die bevindingen zijn gebaseerd op feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard die aan de Rechtbank bekend waren dan wel geacht moeten worden bekend te zijn geweest, zodat - gelet op hetgeen hiervoor onder 4 is vooropgesteld - die bevindingen geen novum kunnen opleveren.
5.2.7. Daarnaast geldt het volgende. Uit vorenweergegeven deskundigenverklaringen kan worden afgeleid dat de gynaecologen [arts 2] en [arts 7] van mening zijn - anders dan de gynaecoloog [arts 1] - dat de omstandigheid dat sprake is geweest van gedurende vele jaren gepleegd seksueel misbruik, niet onverenigbaar is met de omstandigheid dat geen afwijkingen aan het maagdenvlies zijn geconstateerd. [Arts 7] rapporteert weliswaar dat "wanneer bij lichamelijk onderzaak een gaaf hymen wordt aangetroffen het onwaarschijnlijk is dat in een periode van 10-14 dagen voor het onderzoek penetratie heeft plaatsgevonden", maar noemt tevens onderzoeken waarin recente penetratie niet altijd tot beschadigingen van het maagdenvlies heeft geleid. Daarbij komt dat volgens alle betrokken deskundigen de zichtbaarheid van zulke beschadigingen moeilijk en mede afhankelijk van de gebezigde onderzoeksmethode kan zijn.
In dat verband verdient opmerking dat het onderzoek van [arts 2] zonder gebruik van een speculum is gedaan, dat het macroscopisch, dus met het blote oog, werd uitgevoerd en dat zij niet een gedetailleerde beschrijving van haar waarnemingen heeft gegeven. Daarom kan aan haar bevinding "intact hymen" niet een doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Overigens houdt het vonnis van de Rechtbank niet in dat de aanvrager drie dagen voor het gynaecologisch onderzoek "geslachtsgemeenschap" heeft gehad met [slachtoffer 1], terwijl zij zelf spreekt over "seksueel misbruik", hetgeen meer omvat dan het hebben van geslachtsgemeenschap.
5.2.8. Het aangevoerde vormt niet een novum.
5.3. De verklaringen van [slachtoffer 2]
5.3.1. Als argument voor de onjuistheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] wordt aangevoerd dat hij zijn belastende verklaringen ten overstaan van een notaris onder ede heeft ingetrokken.
5.3.2. Door en namens [slachtoffer 2] zijn uiteenlopende verklaringen afgelegd omtrent het al dan niet misbruikt zijn door zijn vader (de aanvrager). Het dossier bevat dienaangaande - in chronologische volgorde - de volgende stukken:
a. een proces-verbaal van politie van 15 januari 2001, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Ik heb u enige tijd geleden gebeld omdat ik over mijn vader wil verklaren. (...)
Ik heb met mijn advocaat gesproken en hij heeft mij aangeraden om mijn verhaal aan u te vertellen.
Ik wil nu aangifte doen tegen mijn vader omdat ik dit eerder niet durfde. Ik weet dat ik niets slechts over mijn vader hoef te vertellen maar ik vind dat het moet.
Mijn vader is genaamd [aanvrager], geboren [geboortedatum]/1952 te [geboorteplaats]. Ik heb mijn verhaal al tegen mijn advocaat verteld en ik vond het toen al heel moeilijk. Ik vind het eng om te vertellen.
Toen ik 12 jaar oud werd weet ik dat mijn vader op mijn verjaardag sexueel betast heeft. Deze datum kan ik mij heel goed herinneren. Ik weet ook heel zeker dat voor deze verjaardag mijn vader mij ook sexueel betastte.
Het betasten bestond uit het aftrekken van mijn geslachtsdeel tot er wit spul uit kwam. Ik moest mijn vader ook aftrekken totdat er wit spul uit kwam. Dit gebeurde als mijn vader doordeweeks thuis was en ik bij hem sliep. Dit gebeurde wekelijks dat mijn vader mij sexueel misbruikte. Ik moest altijd bij mijn vader in bed slapen. Mijn vader zei tegen mij dat ik me uit moest kleden. Als ik mij niet uitkleedde dan kreeg ik weer harde klappen van mijn vader. Mijn vader sloeg altijd met zijn handen en nooit met iets anders, maar ik wil u vertellen dat hij wel grote handen heeft. Ik voelde dan dat mijn vader aan mijn stijve geslachtsdeel ging zitten. Ik deed dit ook bij mijn vader. Na mijn 12-de verjaardag weet ik dat mijn vader met zijn geslachtsdeel bij mij van achteren binnen drong. Dit is vaak gebeurd. Ik denk 10 keer. Ook dit gebeurde op de slaapkamer van de woning van mijn vader aan de [a-straat 1] te [plaats]. Ik heb wel eens samen moeten douchen met mijn vader en dan zeepte hij mij helemaal in.
Ik vond het nooit leuk als mijn vader deze dingen deed maar ik durfde niets te zeggen. Ik was bang van mijn vader want hij sloeg mij altijd. Ik durfde ook niets te zeggen tegen mijn opa en oma omdat opa ook altijd sloeg en ze geloofden mijn vader altijd.
Ik weet dat als mijn vader bij mij sexueel binnendrong dat dit zeer deed. Ik wilde dan huilen maar als ik huilde dan sloeg mijn vader me weer.
Als ik er iets van zei dan riep hij altijd iets van kop houden.
Mijn vader sloeg mij heel vaak en hard. Hij heeft mij 2 maal een blauw oog geslagen en 1 maal een bloedneus. Ik ben wel eens naar de dokter geweest als mijn vader me had geslagen maar welk letsel ik toen had weet ik niet meer. Ik vertelde dan tegen de dokter dat ik buiten had gevochten. Ik vertelde nooit wat er echt was gebeurd.
Ik weet dat mijn vader ergens na mijn 14e verjaardag is gestopt met het sexueel lastig vallen. Waarom dat weet ik eigenlijk niet precies maar ik weet wel dat mijn vader niet meer thuis kwam doordeweeks. Ik wil u ook vertellen dat mijn vader mij in het weekend nooit lastig viel omdat [slachtoffer 1] dan kwam schoonmaken. (...) Ik wil u ook vertellen dat ik vaak heb gezien dat [slachtoffer 1] ook werd geslagen door mijn vader en opa. (...) Opa was ook heel gauw boos en sloeg ons.
Het sexueel misbruik is gestopt na mijn veertiende verjaardag. Het slaan is echter doorgegaan. Mijn vader sloeg mij om het minste geringste. Ik werd vaak geslagen door hem. Als er iets niet naar zijn zin was dan sloeg hij mij. Ook als ik helemaal niets deed en hij het niet naar zijn zin had dan sloeg hij mij. Het leek wel of mijn vader zich afreageerde op mij en mijn zus [slachtoffer 1]. (...) Ik zei vaak tegen mijn vader dat hij dit niet moest doen. Hij reageerde daar niet op en ging gewoon door.
Ik wil dat mijn vader wordt gestraft omdat hij mij sexueel heeft misbruikt."
b. een akte van notaris [betrokkene 5] van 2 november 2004, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Ten onrechte heb ik aan de politie verklaard dat mijn vader mij op twaalfjarige leeftijd seksueel heeft betast. Mijn vader heeft mij nooit seksueel betast. Vader heeft mij ook niet afgetrokken, ook dit heb ik ten onrechte verklaard. Ook heb ik mijn vader niet afgetrokken; ook dat heb ik ten onrechte bij de politie verklaard. Mijn vader heeft ook niet casu quo nooit aan mijn (stijve) geslachtsdeel gezeten. Ik heb dat ook niet bij mijn vader gedaan.
Mijn vader is ook niet seksueel bij mij binnengedrongen, zoals ik ten onrechte heb verklaard. Dat is nog nimmer gebeurd. Toen ik aangifte deed, wist ik nog niet eens wat "seksueel binnendringen" was. Dat heeft [betrokkene 4] mij toen uitgelegd.
Ik moest en ging ook niet samen met mijn vader onder de douche.
(...)
Ook ben ik nooit door mijn opa [de grootvader], seksueel misbruikt.
[Slachtoffer 1] kwam nooit alleen naar de woning van mijn vader aan de [a-straat 1] te [plaats]. Wanneer zij langs kwam, kwam zij met mijn oma mee om het huis een beurt te geven. Zij was dus nooit alleen. Ik kan mij dus niet voorstellen dat zij seksueel misbruikt is.
Toen mijn oma overleed is mijn vader nog diezelfde dag bij mijn opa ingetrokken. Hij is niet meer terug gegaan naar de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. [Slachtoffer 1]'s verklaring, dat zij nog na het overlijden van onze oma in de woning aan de [a-straat 1] seksueel contact heeft gehad met mijn vader, klopt dus niet. (...) De politie heeft mij verschillende keren gevraagd of mijn vader mij seksueel misbruikt heeft. Ik heb daar in eerste instantie steeds negatief op geantwoord en gezegd dat mijn vader mij niet seksueel heeft misbruikt. Toen de politie dat aan mij bleef vragen, voelde ik mij onder druk gezet en heb ik uiteindelijk toch maar verklaard wat de politie graag van mij wilde horen, te weten dat mijn vader mij seksueel misbruikt heeft. Daarvan heb ik grote spijt. Want mijn vader zit daardoor ten onrechte vast."
c. het proces-verbaal van het door het Hof naar aanleiding van het klaagschrift als bedoeld in art. 12 Sv gehouden onderzoek in raadkamer op 27 april 2005, voor zover inhoudende:
"Als raadsman van beklaagde [slachtoffer 2]] is verschenen mr. Jansen, advocaat te Rotterdam.
(...)
De raadsman van beklaagde [slachtoffer 2]] voert namens hem het woord en verklaart - zakelijk
weergegeven -:
Mijn cliënt ziet deze klacht als het zoveelste probeersel van zijn familie om onder de strafvervolging uit te komen. Mijn cliënt stelt zich op het standpunt dat hetgeen hij bij de politie heeft verklaard juist is.
Mijn cliënt is gevraagd een verklaring af te leggen over de onschuld van zijn familie. Hij was dit constante gezeur zat en is toen akkoord gegaan met de verklaring bij de notaris. Hij dacht er dan vanaf te zijn.
Mijn cliënt is naar de notaris gegaan, nadat hij daar een aantal keren toe opgeroepen was. Daar lag de verklaring al klaar. Deze is hem voorgelezen en mijn cliënt heeft deze verklaring toen ondertekend. Van een gesprek is geen sprake geweest.
Als het niet juist zou zijn wat mijn cliënt bij de politie heeft verklaard, dan zou hij als eerste trachten zijn eigen onschuld te bewijzen.
Mijn cliënt heeft de notariële akte getekend onder continue pressie van zijn familie.
Mijn cliënt heeft niet eerst contact opgenomen met zijn raadsman en zich ook verder niet vergewist van de gevolgen. Hij heeft simpelweg ondertekend om van alles af te zijn. Ik vertel dit namens mijn cliënt, omdat hij het zelf erg lastig vindt om erover te praten.
Mijn cliënt heeft nog contact met zijn vader. Hij bezoekt hem in de Tbs-kliniek. Nu wordt er niet veel meer gesproken over de aangifte. Mijn cliënt ervaart nu geen druk meer.
Beklaagde [slachtoffer 2] verklaart zelf - zakelijk weergegeven -:
Ik heb eergisteren niet met mijn vader over de zaak van vandaag gesproken. Ik ben zelf nog in therapie en vind het heel moeilijk om erover te praten."
d. een schrijven met de titel "Spijtbetuigenis [slachtoffer 2]" van 20 juli 2005, voor zover inhoudende:
"Op 27 april tegenover de rechtbank van den haag heb ik iets anders gezegd wat niet de bedoeling was mijn vader en opa hebben mijn nooit aangeraakt op sexueel gebied Mijn vader en opa hebben mijn nooit geslagen of mishandeld en ik ben altijd correct behandeld als ieder ander kind voordat mijn vader werd gearesteert was de band met mijn vader en opa en oma en de familie de jong goed ben behandelt en correct ben behandelt
De aangifte die er ligt tegen mijn vader en opa is vals
Oftewel niet naar waarheid ik heb hier een hele tijd mee rond gelopen om het te vertellen en de waarheid boven tafel te krijgen voor mijn vader en opa
Er is een akte opgemaakt met de waarheid omtrent dit
Zit in het dossier ik geloof niet dat [slachtoffer 1] is misbruikt door mijn vader en opa
Ik heb hier grote spijt van en daarom heb ik de akte op vrijwillige basis op laten stellen ik ben niet onder druk gezet door de familie ik wil zelf ook dat de waarheid boven tafel komt daarom heb ik spijt hiervan wat er allemaal gebeurd is
Daarom bezoek ik mijn vader regelmatig om de band toch een beetje te herstellen en op te bouwen
En een band als vader en zoon te herstellen.
Afz [slachtoffer 2]"
e. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris opgemaakt in het kader van het door het Hof gelaste gerechtelijk vooronderzoek, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] van 15 november 2005:
"U zegt mij dat ik indertijd tegen mijn vader en mijn opa aangifte heb gedaan van seksueel misbruik en mishandeling. U zegt mij dat U in het dossier een notariële akte heeft aangetroffen de dato 2 augustus 2004, waarin staat dat ik mijn eerdere aangiftes tegen mijn vader en opa intrek. U vraagt mij wat de waarheid is. De akte bij de notaris is juist. U zegt mij dat in de beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, de dato 27 april 2005, onder punt 10 wordt vermeld dat ik bij het Hof heb gezegd dat de verklaring bij de notaris niet juist is. Het klopt dat ik dat bij het Hof heb gezegd. Ik heb dat toen gezegd uit angst voor de gevolgen. U vraagt mij waar ik bang voor ben. Ik ben bang voor gevangenisstraf. Daar ben ik nu ook een beetje bang voor, maar ik wil nu wel de waarheid zeggen want dat is belangrijk.
U vraagt mij hoe het kan dat ik de ene keer zeg dat ik wel seksueel misbruikt ben door mijn vader en opa en de andere keer dat dat niet zo is. Ik weet het niet.
U vraagt mij waarom ik destijds aangifte van seksueel misbruik tegen mijn vader en opa heb gedaan als dat niet juist is. Ik ben zelf ook veroordeeld. Bij de verhoren destijds ben ik onder druk gezet. Men dacht toen dat ik ook misbruikt was. Ik ben in therapie geweest in
Capelle aan den IJssel. Toen is aan het licht gekomen dat het niet waar was dat ik seksueel was misbruikt.
U vraagt mij hoe de notarisverklaring tot stand is gekomen. Dat is via mr. Van Zundert gegaan. Op een gegeven moment werd ik gebeld door mr. Van Zundert. Hij vroeg mij of ik een gesprek met hem wilde hebben om de onwaarheden uit mijn verklaring te halen. Ik heb toen gezegd dat ik er eerst over na moest denken. Toen Van Zundert mij belde had ik helemaal geen contact met familie. Toen ik nadacht over het verzoek van Van Zundert heb ik ook geen contact met familie gehad. Het gesprek zou plaatsvinden met een advocaat die neutraal was. Dat is niet doorgegaan omdat die advocaat ziek werd. Ik heb het gesprek met Van Zundert een paar keer afgezegd omdat ik niet kon. Op een gegeven moment ben ik naar het kantoor van Van Zundert gegaan.
Van Zundert stelde mij vragen en heeft alles op papier gezet. Daar was verder niemand anders bij aanwezig. Ik mocht de verklaring doorlezen en dat heb ik ook gedaan. Vervolgens heeft Van Zundert die verklaring naar de notaris gestuurd. U vraagt mij of Van Zundert mij onder druk heeft gezet. Nee, dat is niet het geval. Het gesprek met Van Zundert op zijn kantoor heeft plaatsgevonden een paar weken voordat ik naar de notaris ging.
Op een gegeven moment belde de notaris mij op. Hij vroeg mij om langs te komen om de akte te tekenen. Ik ben toen naar het kantoor van de notaris gegaan. De akte lag klaar toen ik daar kwam. De verklaring werd aan mij voorgelezen, ik heb de eed afgelegd en daarna heb ik de verklaring ondertekend. Behalve de notaris en ik was daar verder niemand bij aanwezig. Ik heb een kopie van die notarisverklaring gekregen. Die heb ik voor vandaag niet doorgelezen.
Na het ondertekenen van de notarisverklaring heb ik aan mijn vader een brief geschreven. In die brief schreef ik wat voor werk ik deed en dat ik contact met hem wilde. Daarna heb ik telefonisch contact met hem gehad. Vervolgens ben ik op bezoek geweest bij mijn vader in de Tbs-kliniek. Hij was onder begeleiding. In dat gesprek met mijn vader is toen gesproken over de notarisverklaring. Hij vond het fijn dat ik die verklaring had afgelegd, dat de waarheid nu boven water is. Vanaf dat eerste bezoek, bezoek ik mijn vader nu twee keer per week.
Sinds een half jaar woon ik bij mijn opa, [de grootvader]. Ik miste mijn familie. Voordat ik bij mijn opa ging wonen, woonde ik in een beschermde woonvorm, [C]. Mijn vaste begeleider daar was [betrokkene 7]. Haar achternaam weet ik niet. U vraagt mij waarom ik bij mijn opa ben gaan wonen. Een paar maanden geleden werd ik ziek. Ik kreeg maagdarm-kanker. Ik heb toen gevraagd of ik bij mijn opa mocht gaan wonen. Dat was goed. Het is mijn eigen keuze.
Mijn vader heeft ervoor gezorgd dat ik ook weer bij opa kwam. Ik ben eerst halve dagen bij opa langsgegaan en toen hele dagen. Opa woonde alleen. Nu wonen wij samen.
Ik heb niet zoveel contact met mijn zus [slachtoffer 1]. Ik bel haar één keer per maand. Ik weet niet waar zij woont. Ik heb haar niet verteld dat ik die notarisverklaring heb ondertekend. Ik hoop wel dat het contact met haar herstelt.
Op vragen van de Officier van Justitie antwoord ik het volgende.
Het klopt dat ik in 2001 aangifte tegen mijn vader heb gedaan van seksueel misbruik. De Officier van Justitie zegt mij dat mijn vader toen is gehoord en dat hij toen het seksueel misbruik heeft bekend. De Officier van Justitie vraagt mij hoe dat kan. Ik weet dat niet. Misschien stond mijn vader onder druk.
Voordat ik mijn verklaring bij de notaris heb ondertekend, had ik van mijn vader een brief gehad.
Ik heb die brief nog thuis en wil die wel naar U toesturen. U zegt mij dat ik die brief moet sturen naar U, en het adres wat op mijn oproep stond.
Mijn verklaringen over wat er tussen [slachtoffer 1] en mij is voorgevallen, kloppen wel. Wat mijn vader en mijn opa met [slachtoffer 1] hebben gedaan, weet ik niet want daar was ik niet bij.
Op vragen van mr. Alderlieste antwoord ik het volgende.
Ik heb geen gemeenschap gehad met [slachtoffer 1]. Dat is nooit gebeurd. Toen ik bij [B] was, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en mij. Mijn behandelaar [betrokkene 3] was daarbij aanwezig. Dat was ongeveer drie à vier jaar geleden. Ik herinner mij niet meer wat daar is besproken en waarom dat gesprek is gevoerd. Het kan wel zijn dat dat gesprek is gegaan over wat er tussen mij en mijn zus is voorgevallen, dat het ging over de handtastelijkheden.
De Officier van Justitie zegt mij dat ik bij de politie heb verklaard dat ik jarenlang met [slachtoffer 1] heb geneukt. Het klopt niet dat ik jarenlang met [slachtoffer 1] heb geneukt.
U vraagt mij hoe het nu zit, of ik nou na mijn bezoek aan de notaris voor het eerst contact heb opgenomen met mijn vader, of dat hij daarvoor al een brief aan mij had geschreven.
Ik had voor het eerst weer contact met mijn vader in 2003. Ik heb hem zelf als eerste een brief geschreven. Een paar weken later stuurde hij mij een brief. Dat is de brief die ik eerder bedoelde en een kopie daarvan ga ik aan U opsturen. Daarna is er tussen mijn vader en mij telefonisch contact geweest. Meestal belde hij mij, maar ik belde hem soms ook. U vraagt mij of er in die gesprekken ooit over is gesproken dat ik mijn verklaring moest intrekken. Nee, dat niet. Het ging over de dingen die ik doe en over de toekomst."
f. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris opgemaakt in het kader van het door het Hof gelaste gerechtelijk vooronderzoek, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] van 16 mei 2006:
"Ik woon nog steeds bij mijn opa, [de grootvader], geboren [geboortedatum]-1925. [Slachtoffer 1] is mijn zus en [aanvrager] is mijn vader. Wat ik in de notariële akte heb verteld is de waarheid. Daarin staat dat ik niet seksueel misbruikt ben door mijn opa of mijn vader.
U zegt dat u mij opnieuw heeft opgeroepen omdat mr. Van Zundert u een brief d.d. 01 maart 2006 heeft gestuurd en mr. Van Zundert daarin zegt dat [slachtoffer 1] mij smsjes heeft gestuurd en dat [slachtoffer 1] en ik elkaar recentelijk telefonisch hebben gesproken.
In uw oproep aan mij heeft u gevraagd die telefoon met die sms berichten mee te nemen. Uw oproep kwam net één dag te laat. Uw oproep was van 03 maart 2006 en ik had die smsjes één dag ervoor gewist. Dat was toevallig en per ongeluk. Ik heb die smsjes zelf gewist. Ik wist voor uw oproep nog niet dat die smsjes gebruikt zouden worden. Op die smsjes van [slachtoffer 1] aan mij stond dat het niet was gebeurd. Daarmee bedoel ik dat mijn vader en ik [slachtoffer 1] niet seksueel hadden misbruikt. U zegt mij dat u niet begrijpt dat ik zo'n sms bericht wis. Dat was per ongeluk.
Ik heb met [slachtoffer 1] meermalen telefonisch contact gehad. In de periode half februari 2006 belde [slachtoffer 1] mij elke vrijdag. Zij laat de telefoon één keer overgaan en dan bel ik haar terug. In die gesprekken vroeg zij dan hoe het met mij ging en hoe het met mijn vader ging. Het ging er ook over wat voor werk ik doe en zo. In één gesprek zei ze ineens dat mijn vader en ik haar niet seksueel hadden misbruikt. Ik ben toen boos geworden en heb de hoorn erop gegooid. Die vrijdag erna heb ik haar teruggebeld en toen was het contact tussen ons weer normaal. U vraagt mij nog eens te zeggen hoe dat telefoongesprek, waarin [slachtoffer 1] zei dat mijn vader en ik haar niet seksueel hadden misbruikt, ging. Ze zei dat ineens. Ik zei dat ze de waarheid moest zeggen. U vraagt mij of ze nog heeft gezegd waarom ze tegen de politie anders heeft verklaard. Nee, dat niet. Nadat dit één keer telefonisch aan de orde is geweest hebben we erna nooit meer over gesproken. Ik heb het wel bij Van Zundert gemeld. Dat [slachtoffer 1] dit zei heeft mijn opa gehoord. Ik zet de telefoon namelijk op intercom want dan heb ik namelijk een getuige. Ik zet de telefoon altijd op intercom als ik bel met [slachtoffer 1]. Mijn opa hoort altijd die telefoongesprekken tussen mij en [slachtoffer 1]. U zegt mij dat u het in dit kader gek vindt dat ik die smsjes heb gewist.
Mijn opa heeft ook twee telefoongesprekken met [slachtoffer 1] gevoerd. Die gesprekken heb ik niet gehoord.
(...)
Nadat [slachtoffer 1] en ik hier een getuigenverklaring hadden afgelegd heeft [slachtoffer 1] wel tegen mij gezegd dat ze bang was dat ze € 90.000 schadevergoeding moest betalen en dat ze bang was dat ze zou worden gearresteerd. Dat is toch logisch. Ik was daar toen ook bang voor. Dit is in een ander telefoongesprek aan de orde gekomen dan het telefoongesprek waarin [slachtoffer 1] tegen mij zei dat ze niet door mijn vader of door mij seksueel was misbruikt. U vraagt mij waar het bedrag van € 90.000 vandaan komt. Dat weet ik niet.
Dat [slachtoffer 1] heeft gezegd dat haar moeder erachter zat, daar weet ik niks van.
Ik heb op dit moment geen contact meer met [slachtoffer 1]. Zij belt mij niet en ik bel haar niet. Dat is het geval sinds ik een brief heb gehad van mr. Alderlieste waarin staat dat ik [slachtoffer 1] heb bedreigd en haar onder druk heb gezet.
Op vragen van mr. Alderlieste antwoord ik het volgende.
Mr. Alderlieste vraagt mij hoe de twee telefoongesprekken tussen [slachtoffer 1] en opa gingen. Ik belde [slachtoffer 1] en nadat ik [slachtoffer 1] had gesproken sprak opa met [slachtoffer 1]. Ik hoorde de gesprekken tussen opa en [slachtoffer 1] niet. Ik ging dan weg. Ik ging dan werken of boodschappen doen. Ik weet dat mijn zus mijn opa wilde spreken over oma. [Slachtoffer 1] belde mij en ik heb haar teruggebeld. Toen heb ik de intercom niet aangezet maar dat weet ik niet zeker meer. [Slachtoffer 1] wilde opa spreken en toen heb ik de telefoon aan opa gegeven. Ik ben toen boodschappen gaan doen. Van het tweede gesprek tussen [slachtoffer 1] en opa weet ik niks. [Slachtoffer 1] heeft opa gebeld. U zegt mij dat ik net heb verklaard dat ik altijd de intercom aanzet tijdens telefoongesprekken met [slachtoffer 1]. Ja, dat is zo, maar niet als [slachtoffer 1] met opa sprak. Mr. Alderlieste vraagt mij waarom ik met [slachtoffer 1] bel. Ik belde haar uit beleefdheid omdat zij mij altijd eerst belde. Ik ben niet boos op [slachtoffer 1].
Mr. Alderlieste overhandigt de rechter-commissaris een kopie van een stuk en zegt dat daarop mededelingen staan die [slachtoffer 2] op internet zou hebben gezet. U zegt dat u dat stuk zult voegen in de dossiers. Mr. Alderlieste leest de tekst daarvan voor. Het komt mij helemaal niet bekend voor. Ik heb dat niet geschreven. Ik heb helemaal geen internet. Ik heb thuis wel een computer maar geen internet. Op mijn werk is er wel internet maar dat gebruik ik niet. Mr. Alderlieste zegt dat deze berichten zouden staan op een site genaamd "gratis gastenboek trauma versterking". Dat zegt mij niets. Mr. Alderlieste zegt dat zij deze tekst heeft gekregen van [slachtoffer 1] en van de officier van justitie.
Mr. Alderlieste vraagt mij hoe ik weet dat het maagdenvlies van [slachtoffer 1] intact zou zijn geweest. Dat heb ik van mr. Jansen gehoord, dat is mijn voormalige advocaat. Mr. Alderlieste vraagt mij van wie ik heb gehoord dat er bij een intact maagdenvlies geen gemeenschap kan hebben plaatsgevonden. Dat zei mijn dokter in het ziekenhuis. Dat is de dokter die mij behandelt in het ziekenhuis voor mijn ziekte. Ik spreek er ook wel over met mijn vader en ook met mr. Van Zundert. We moeten naar de toekomst kijken.
Ik heb nog contact met mijn vader. Mijn tante, oom, opa en ik bezoeken hem twee keer per maand."
5.3.3. Bij de stukken van het door het Hof gelaste gerechtelijk vooronderzoek bevinden zich voorts:
a. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5], notaris, van 24 november 2005:
"U zegt mij dat zich in het dossier [achternaam slachtoffer 2] een notariële akte bevindt d.d. 02 augustus 2004. U vraagt mij hoe die akte tot stand is gekomen. Wat betreft de voorgeschiedenis daarvan beroep ik me op mijn verschoningsrecht. De notariële akte is door een kantoorgenoot van mij opgesteld.
Omdat die kantoorgenoot in 1e instantie die akte zou verlijden maar die kantoorgenoot was verhinderd en toen heb ik het gedaan. De akte lag dus al in deze vorm klaar toen [slachtoffer 2] bij mij kwam. Het is niet zo dat [slachtoffer 2] op mijn kantoor dit verhaal aan mij heeft verteld en dat ik het toen heb opgeschreven.
U vraagt mij of aktes met dergelijke verklaringen vaker worden verleden. Ik heb het niet eerder meegemaakt, maar ik weet dat het wel eens vaker gebeurt.
U vraagt me hoe [slachtoffer 2] er aan toe was toen hij op kantoor verscheen. Hij was niet erg spraakzaam. Hij was enigszins gespannen, maar niet abnormaal onder die omstandigheden. Hij wist waarvoor hij kwam. De akte lag klaar. Ik heb de akte aan hem voorgelezen. Ik heb hem een paar keer gevraagd of dit de waarheid was. Dat heeft hij bevestigd. Hij heeft de akte ondertekend.
U vraagt me of ik het dossier [naam aanvrager] kende. Ik kende de stukken die in ons dossier zaten. In ons dossier zat de verklaring van [slachtoffer 2] die hij destijds bij de politie had afgelegd. Ik denk dat het 1 verklaring was. Verder wist ik dat zijn vader mede op basis van die verklaring is veroordeeld.
Op vragen van mr. Jansen antwoord ik het volgende: mr. Jansen leest mij voor een gedeelte van de verklaring die [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd op 15 november jl. die begint met de woorden 'op een gegeven moment ben ik naar het kantoor van Van Zundert gegaan ...' tot aan 'van die notarisverklaring gekregen ...'. Mr. Jansen vraagt mij of het klopt wat [slachtoffer 2] hier heeft verklaard. De gang van zaken als beschreven door [slachtoffer 2] op ons notariskantoor is juist. Voor het overige beroep ik me op mijn verschoningsrecht. Het klopt dat [slachtoffer 2] 1 keer op ons notariskantoor is geweest."
b. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] van 15 november 2005:
"Ik heb destijds aangifte gedaan van seksueel misbruik gepleegd door mijn vader, mijn broer en mijn opa. Ik heb toen de waarheid gesproken en daar blijf ik bij.
Ik ben ervan op de hoogte dat mijn broer bij de notaris zijn aangifte van seksueel misbruik, gepleegd door mijn vader en opa, heeft ingetrokken. Ik had toen telefonisch contact met [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] heeft toen tegen mij gezegd dat hij zijn notarisverklaring onder druk had afgelegd. Hij was onder druk gezet door mr. Van Zundert, de advocaat van mijn vader en opa. Hij zei ook dat hij die notarisverklaring had afgelegd omdat hij geen contact heeft met onze moeder, maar alleen met zijn vader. Hij heeft verklaard dat hij het daarom zo gedaan heeft, omdat hij anders niemand heeft. Onze moeder is iemand die mij niet belt en hem ook niet. U vraagt mij waar de druk van mr. Van Zundert uit bestond. Mijn broer zei dat hij steeds door mr. Van Zundert werd gebeld.
Tussen mij en mijn broer is niet meer zo vaak telefonisch contact. Het laatste telefoongesprek heeft twee weken geleden plaatsgevonden. Dat was geen prettig gesprek. [Slachtoffer 2] zei in dat gesprek tegen mij dat ik nu tegen U moet zeggen dat het allemaal niet waar is van het seksueel misbruik en dat ik met mijn aangiftes drie gezinnen heb kapotgemaakt.
Met mijn vader en opa heb ik geen contact.
U vraagt mij of mr. Van Zundert mij wel eens heeft benaderd om mijn verklaring in te trekken. Heel lang geleden heeft mr. Van Zundert mij een keer gebeld met de vraag of ik naar hem toekwam voor het afleggen van een getuigenverklaring. Ik had een brief gekregen. U vraagt mij of dat direct naar mij was of via mijn advocaat. Dat weet ik niet meer precies. Ik ben niet op het verzoek van mr. Van Zundert ingegaan.
U vraagt mij of het nog steeds mijn standpunt is om inzage te weigeren in de gynaecologische rapportage die in het dossier ontbreekt. Ja, dat is nog steeds mijn standpunt. U vraagt mij waarom ik mij op dat standpunt stel. Dat is op advies van mijn advocaat en de Officier van Justitie.
Op vragen van de Officier van Justitie antwoord ik het volgende.
Het klopt dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen mijn broer en mij bij [B]. Dat gesprek heeft iets meer dan twee jaar geleden plaatsgevonden. De behandelaar van [slachtoffer 2] vroeg of ik wilde komen voor een gesprek. [Slachtoffer 2] wilde zeggen waarom hij mij seksueel had misbruikt en wilde daarvoor excuses aanbieden. Ik ben naar [B] gegaan. [Slachtoffer 2] vertelde mij dat hij mij seksueel had misbruikt. Hij zei ook waarom. Hij zei dat ook hij door mijn vader was misbruikt en dat dat misschien de oorzaak was. De Officier van Justitie vraagt mij of toen gedetailleerd is besproken wat er tussen [slachtoffer 2] en mij is voorgevallen. Ja, dat is het geval. De Officier van Justitie vraagt mij over welke handelingen wij het dan hebben gehad die gebeurd zouden zijn. Die handelingen bestonden daaruit dat [slachtoffer 2] gemeenschap had met mij. Dat heeft [slachtoffer 2] toen zelf toegegeven."
c. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] van 16 mei 2006:
"Ik heb in mijn vorige verklaring bij u de waarheid gesproken. Het klopt dat ik voor 01 maart telefonisch contact heb gehad met mijn broer. Dat was één keer per week. Ik belde hem af en toe en hij belde mij altijd op vrijdagavond. U zegt dat mr. Van Zundert bij brief van 01 maart 2006 aan u heeft geschreven dat ik in die telefoongesprekken zou hebben gezegd dat de aangiftes van seksueel misbruik tegen mijn opa, mijn vader en mijn broer onjuist zijn. Ik heb dat nooit gezegd.
Ik heb nog nooit gezegd dat de aangiftes van seksueel misbruik onjuist zijn. [Slachtoffer 2] belde mij altijd op en zei "je vader zit onschuldig vast". Een paar keer zei [slachtoffer 2] "als jij niet zegt dat hij onschuldig is, moet je € 100.000 schadevergoeding betalen of je moet de gevangenis in". Opa hoorde ik altijd op de achtergrond meepraten met [slachtoffer 2]. U vraagt mij of ik ooit heb gemerkt dat de telefoon op intercom stond. Nee, dat heb ik niet gemerkt. Dat de telefoon op intercom stond is ook niet tegen mij gezegd. Ik heb één keer zelf met opa aan de telefoon gesproken. [Slachtoffer 2] zei namelijk dat opa ziek was. Ik heb toen aan opa gevraagd hoe het met hem ging. Ik heb met opa niet over seksueel misbruik gesproken.
Ik heb op dit moment geen contact met mijn moeder. Ik heb voor het laatst contact met haar gelegd zo'n 2,5 jaar geleden. Toen ik aangifte deed van seksueel misbruik had ik ook geen contact met mijn moeder. Ik ben in die tijd in een pleeggezin geplaatst en daar heeft mijn moeder mij een keer bezocht. Mijn moeder bemoeit zich niet met deze zaak.
De laatste keer dat ik van [slachtoffer 2] hoorde was 14 april 2006. Ik kreeg op die dag een smsje van hem. Ik heb dat smsje nog in mijn telefoon staan. Er staat "je bent nooit meer welkom en hoef je nooit meer te spreken en nooit meer te zien, ook niet over 50 jaar. Groet, [slachtoffer 2]". De sms was afkomstig van telefoonnummer [001]. Ik laat het u zien. Daarvoor had ik twee à drie weken geen contact met hem gehad. Toen ik de oproep ontving om bij u te komen heb ik nog met [slachtoffer 2] gesproken. Ik heb hem gevraagd waarom ik weer moest komen bij u. Hij reageerde toen boos en zei dat ik de waarheid niet sprak.
U zegt mij dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ik hem smsjes heb gestuurd waarin ik zei dat mijn aangiftes van seksueel misbruik onjuist waren. Dat is niet waar. [slachtoffer 2] stuurde mij smsjes met de tekst "weet je het al weet je het al?". Daarmee werd bedoeld of ik mijn verklaringen wilde intrekken. Ik heb terug gesmsd "dat weet ik niet". U vraagt mij waarom ik dat antwoord gaf. [slachtoffer 2] stuurde mij steeds smsjes met de boodschap dat mijn vader onschuldig vast zit en dat soort dingen.
Ik heb op dit moment geen contact met mijn vader.
Op vragen van mr. Baumgardt antwoord ik het volgende.
Ik had e-mail contact met [slachtoffer 2] toen hij nog in [plaats] woonde. Daarna niet meer.
Toen mijn moeder mij opzocht in het pleeggezin was het 2000. Nu u dit dicteert herinner ik mij dat nadat ik mijn verklaring bij de politie al had afgelegd en mijn vader en mijn broer nog niet vast zaten mijn moeder eerst contact heeft gezocht met mijn vader en mijn broer. Dat hoorde ik toen van mijn pleegmoeder. Toen mijn moeder mij bezocht in het pleeggezin zaten mijn vader en [slachtoffer 2] al vast maar dat weet ik niet meer helemaal zeker.
U laat mij berichten zien die mijn advocaat vandaag aan u heeft overhandigd tijdens het verhoor van [slachtoffer 2]. Dit zijn internetberichten. Die heb ik aan mijn advocaat gegeven. Mijn vriend zit vaak achter internet. Op google tikte hij [slachtoffer 2] in. Toen kwam er een site tevoorschijn met de naam trauma versterking of zoiets. Op het gastenboek van die site stonden deze berichten. Mijn vriend heeft dat uitgeprint. De data die daarop vermeld staan zijn denk ik de data waarop [slachtoffer 2] die berichten op internet heeft geplaatst. Ik overhandig u nog meer berichten die op internet staan. U zegt mij dat u deze bij de stukken zult voegen. Zelf heb ik niet op die berichten gereageerd. Mijn vriend heeft één keer anoniem gereageerd. Het is het bericht 18:12 06-05-2006.
Ik wil u ook nog zeggen dat [slachtoffer 2] me nog een keer heeft gebeld en tegen mij heeft gezegd "als jij verklaring niet intrekt worden heel veel mensen boos op jou". Dat was ongeveer in maart 2006.
U vraagt mij of er nog meer dingen zijn gebeurd. [slachtoffer 2] heeft zoveel dingen gezegd dat ik het niet meer allemaal weet. Zo heeft hij ook gezegd "we gaan steeds verder met de zaak en met je advocaat zijn we ook nog niet klaar"."
d. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de aanvrager van 15 november 2005:
"Ik heb nu goed contact met [slachtoffer 2]. [Slachtoffer 2] is nu ziek. Ik heb [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] nooit seksueel misbruikt of geslagen. U vraagt mij of ik weet op welke wijze de verklaring bij de notaris tot stand is gekomen. [Slachtoffer 2] heeft in een interview tegen verslaggevers van De Telegraaf gezegd dat ik onschuldig was. Zodoende is hij vrijwillig naar de notaris gegaan. Ik heb [slachtoffer 2] nooit onder druk gezet. [Slachtoffer 2] kwam wel bij mij op bezoek en zei dan "dit heb ik nooit gewild". Van [slachtoffer 2] heb ik ook gehoord dat het niet de bedoeling van [slachtoffer 1] was dat ik vastzit.
Bij [slachtoffer 2] kan ik niet goed plaatsen wat waar is en wat niet.
Mr. Van Zundert heeft niks met de notarisverklaring te maken, dat komt van [slachtoffer 2] zelf af. Ik laat het aan het rechtssysteem over hoe het nu verder gaat. De bedoeling van de aangifte tegen mijn kinderen is dat vast komt te staan dat ik onschuldig ben. Het is niet de bedoeling dat mijn kinderen vast komen te zitten.
De Officier van Justitie zegt mij dat uit het dossier blijkt dat ik het seksueel misbruik heb bekend totdat de Rechtbank besloot dat ik naar het Pieter Baan Centrum moest. De Officier van Justitie vraagt mij of ik bang was voor TBS. In het Pieter Baan Centrum heb ik de film teruggedraaid. [Slachtoffer 1] zei dat ik haar toen jaar had misbruikt. Ik heb boeken gelezen, je kunt iemand niet tien jaar lang misbruiken als het maagdenvlies nog in tact is. Ik zeg U nogmaals dat ik mijn kinderen nooit seksueel heb misbruikt. De situatie is heel moeilijk voor mij. De Kijvelanden zegt mij niet te kunnen behandelen omdat ik niet beken, maar ondertussen word ik wel vergeleken met pedofielen en verkrachters.
De Officier van Justitie vraagt mij waarom ik niet in hoger beroep ben gegaan tegen het vonnis van de rechtbank. Mijn advocaat toen mr. Bosch had tegen mij gezegd "als je in hoger beroep gaat, word je nog zwaarder bestraft". Daar schrok ik van. Bosch zei dat hij niks meer voor mij kon doen."
5.3.4. Vooropgesteld moet worden dat een aanvrager bij een aanvrage tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen (vgl. HR 26 februari 2008, LJN BC5116).
5.3.5. De in de aanvrage opgegeven reden voor het door [slachtoffer 2] terugkomen op zijn verklaring dat hij misbruikt is door zijn vader, levert onvoldoende grond op om aan te nemen dat die verklaring onjuist is. Blijkens het begin van die belastende - hiervoor onder 5.3.2 sub a weergegeven - verklaring heeft [slachtoffer 2] destijds zelf het initiatief genomen om die verklaring af te leggen, zulks op advies van zijn toenmalige raadsman. De enkele mededeling van [slachtoffer 2] nadien dat de politie hem onder druk heeft gezet om een belastende verklaring af te leggen is niet door feiten en/of omstandigheden onderbouwd en het dossier biedt daarvoor ook overigens geen aanknopingspunten, terwijl [slachtoffer 2]s latere verklaring dat hij onder druk van zijn familie die belastende verklaring tegenover de notaris heeft ingetrokken, steun vindt in de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen. Daarbij komt dat de aanvrager blijkens zijn onder 5.3.3 sub d weergegeven verklaring bij de Rechter-Commissaris zelf te kennen heeft gegeven dat hij bij [slachtoffer 2] niet goed kan plaatsen wat waar is en wat niet.
5.3.6. Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat aan de inhoud van de bij de aanvrage overgelegde verklaring die [slachtoffer 2] ten overstaan van de notaris heeft afgelegd, geen ernstig vermoeden als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2º, Sv kan worden ontleend.
5.4. De bevindingen van prof. dr. W.A. Wagenaar en prof. dr. R. Bullens
5.4.1. Ten slotte wordt een beroep gedaan op bevindingen van prof. Wagenaar en prof. Bullens ter staving van de stelling dat de belastende verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] onjuist zijn.
5.4.2. Prof. Wagenaar heeft op verzoek van mr. Van Zundert op 15 juni 2006 een rapport opgesteld over de betrouwbaarheid van de aangiftes. Dat rapport houdt het volgende in:
"2. Mijn vakgebied is de psychologische functieleer, die zich bezighoudt met de algemene psychologische functies, zoals waarneming, geheugen, denken, emotie en motivatie. Daarbij hoort de wijze waarop uit het geheugen van getuigen/aangevers wordt geput door middel van een verhoor, alsmede de wijze waarop stoornissen in het geheugen kunnen ontstaan. (...)
3. Deze zaak wordt gecompliceerd door het feit dat het om aangiftes van [slachtoffer 2] èn [slachtoffer 1] gaat. [slachtoffer 2] beschuldigde zijn vader (uw cliënt) en zijn grootvader, [de grootvader]. [Slachtoffer 1] beschuldigde [slachtoffer 2], haar vader (uw cliënt) en haar grootvader. Extra complicerend is dat deze beschuldigingen niet op hetzelfde moment zijn gedaan, maar met lange tussenpozen. Dat patroon van eigenlijk nooit eindigende aangiftes is typerend voor aangevers/aangeefsters die zelf met een ernstige problematiek worstelen waarbinnen de aangifte een functie vervult. Wanneer na de aangifte de problematiek niet verdwijnt kan het gebeuren dat wordt gepoogd in nieuwe aangiftes de problematiek wel op te lossen. Een berucht voorbeeld is de Eper incestaffaire, waarbij de aangeefster [J] in de loop der jaren steeds weer met nieuwe beschuldigingen kwam, die volgens mijn rapportage geheel gefingeerd waren, en die zelfs door de rechter in aanzienlijke mate zijn afgewezen. In de huidige zaak wordt het mij niet duidelijk hoe de trage dosering van beschuldigingen op een andere manier verklaard kunnen worden. De uitleg van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] daarover acht ik onaannemelijk. Mijn twijfels gelden meer in den brede het gehele tijdpatroon van het aangifteproces. [Slachtoffer 1] meldt zich voor het eerst op 22 juli 1999. Haar aangifte wordt echter pas voltooid op 21 december 1999. Waar was die lange tussentijd voor nodig? Wanneer eventueel de aangeboden verklaring zou zijn dat de aangifte te belastend voor haar was, dient beseft te worden dat een dergelijk uitstel zelfs bij zeer ernstige zedenmisdrijven niet gebruikelijk is. Vervolgens wordt uw cliënt pas aangehouden in september 2000, dus ruim negen maanden na de aangifte. Deze vertraging kan eigenlijk alleen maar zijn veroorzaakt door twijfels bij politie of openbaar ministerie. Die twijfels moeten verband houden met de inhoud van de aangifte, en dat is niet onbegrijpelijk wanneer men de aangiftes zorgvuldig bestudeert.
4. Een verdere complicatie is dat [slachtoffer 2] zijn aangiftes via een notarieel vastgelegde verklaring heeft ingetrokken. Over die intrekking is nogal wat te doen geweest, maar de laatste stand van zaken is, voor zover ik kan beoordelen, dat [slachtoffer 2] bij deze weergave blijft: hij is noch door zijn vader, noch door zijn grootvader misbruikt. Zijn uitleg voor de eerder gedane beschuldigingen is dat hij door de politie onder druk is gezet; dezelfde verklaring als uw cliënt heeft gegeven voor zijn bekentenissen. Het is niet onbekend dat het gebruik van druk, of liever verhoormethoden die ongemerkt een druk doen ontstaan, op sommige getuigen en verdachten een grote invloed kan hebben (...).
Uw cliënt en [slachtoffer 2] lijken met hun uit onderzoek gebleken beperkte intellect ideale doelwitten voor zulke methoden. Ik kan natuurlijk niet vaststellen of er inderdaad ongewenste verhoormethoden zijn gebruikt. Wel kan ik vaststellen dat de registratie van de verhoren in deze zaak minimaal is, en zeker onvoldoende om een goede beoordeling te maken van hoe in feite de gang van zaken is geweest. Het is mij bekend dat er nog steeds geen wettelijke verplichting bestaat om aangiftes en verdachtenverhoren nauwkeurig te registreren, zodat er geen sprake is van een overtreding. Ik wil daartegenover stellen dat het politie en justitie ook niet verboden is om verhoren te registreren. Wanneer zij worden beschuldigd van het gebruik van ongewenste verhoormethoden, hebben zij het geheel aan zichzelf te wijten als zij niet in staat zijn een dergelijke beschuldiging te ontzenuwen.
5. Een volgende complicering is het feit dat [de grootvader], de vader van cliënt en de grootvader van de beide aangevers, is vrijgesproken. Zonder in te gaan op alle details van die zaak, wil ik constateren dat de tenlastelegging berustte op verklaringen van dezelfde aangevers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Het belangrijkste verschil met de zaak tegen uw cliënt was dat [de grootvader] geen bekennende verklaring heeft afgelegd. Ook hij noemt de druk tijdens het verhoor, maar verklaart dat hij daartegen was opgewassen.
De vrijspraak vormt een ernstig probleem voor de zaak tegen uw cliënt, aangezien het niet alleen gaat om dezelfde aangevers, maar ook inhoudelijk om hetzelfde soort verklaringen.
Een nauwkeurige analyse van die aangiftes is gemaakt door Prof. Dr. R. Bullens, in zijn weloverwogen rapportage van 6 maart 2003. De belangrijkste redenen om de aangiftes niet zonder meer te aanvaarden zijn voor Bullens dat aangevers niet goed in staat zijn om individuele gebeurtenissen gedetailleerd te beschrijven; alles was steeds "hetzelfde". Voorts dat het wel om heel erg veel voorvallen gaat, vele honderden, maar zonder dat de aangevers zich daaraan konden onttrekken, en zonder dat iemand het merkte. Een bijkomend probleem is dat deze vele honderden daadwerkelijke penetraties tot geen enkel fysiek spoor hebben geleid. Voorzover deze en dergelijke overwegingen een rol hebben gespeeld bij de vrijspraak van [de grootvader], is het moeilijk te begrijpen waarom ze in de zaak tegen uw cliënt anders worden gewogen.
6. Van belang bij het bovenstaande probleem is vooral dat de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] tegen hun grootvader in principe een voldoende bewijs hadden kunnen vormen. Het kan dus niet anders of twijfels rond deze aangiftes hebben bij de vrijspraak een rol gespeeld. Maar in het geval van twijfel moet er een andere hypothese over het ontstaan van de aangiftes aan de orde zijn geweest. De twijfel moet immers logischerwijs betrekking hebben op een keuze tussen tenminste twee mogelijkheden. Eén van die mogelijkheden is dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de waarheid hebben verklaard, maar dat zou leiden tot een veroordeling van de grootvader. Maar wat is de andere mogelijkheid, die kennelijk door de rechter voor reëel werd gehouden?
Zonder een nauwkeurige beschrijving van het alternatief is de vrijspraak onbegrijpelijk, en de gewoonte om vrijsprekende vonnissen niet gedetailleerd te motiveren is daarom buitengewoon ongelukkig. (...) Dit blijkt nu uit het feit dat de grond voor de vrijspraak in de zaak tegen [de grootvader] niet onbelangrijk is voor de weging van de aangiftes tegen uw cliënt.
Hoewel het blijft gissen naar de door de rechter overwogen alternatieven, kan ik wel een inventarisatie van de mogelijkheden maken. Daarbij geldt dat de herkomst van eventuele valse aangiftes voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geheel verschillend kan zijn; er hoeft niet één mogelijkheid te worden gekozen die geldt voor beide aangevers. De mogelijkheden zijn:
a. Opzettelijke leugen, met het doel om de verdachte te benadelen. Hiervoor is in het algemeen een motief nodig. Dat motief zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat aangevers op een andere manier wel degelijk hebben geleden onder het gedrag van de beschuldigden, maar daarvoor geen verhaal kunnen halen.
b. Opzettelijke leugen, met het doel daar zelf beter van te worden. Dit komt onder meer voor wanneer de aangever zelf van iets wordt beschuldigd, en denkt de verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag te kunnen afwentelen op degene die men beschuldigt. Hierin past de in mijn eerdere brief genoemde transgenerationele hypothese van seksueel misbruik die inhoudt dat veel misbruikers zelf voormalige slachtoffers zouden zijn. Het geloof in deze in onderzoek onbevestigde hypothese brengt met zich mee dat men verdachten vraagt of zij niet ook zelf misbruikt zijn. Daarbij wordt dan de uitweg uit een penibele situatie op een presenteerblaadje aangeboden: men kan aan de verantwoordelijkheid voor eigen misdragingen ontsnappen door gauw iemand anders te beschuldigen. Dit creëert een van die vormen van ongeoorloofde druk in verhoren, die kunnen leiden tot valse beschuldigingen. Soms ontstaan grote Bolderkar-achtige affaires doordat men verdachten steeds weer de gelegenheid opdringt om anderen te beschuldigen, waardoor de zaak als een olievlek uitbreidt. De Franse ontuchtaffaire in het plaatsje Saint Omer is deels van dit mechanisme een illustratie. Een dergelijke gang van zaken kan niet de aangifte van [slachtoffer 1] verklaren, maar wel die van [slachtoffer 2], die immers zelf werd beschuldigd. Het dossier van uw cliënt maakt overduidelijk dat politie of openbaar ministerie veel geloof hecht aan deze vreemde hypothese.
c. Onvrijwillige leugen, onder druk van het verhoor. De reden om hieraan toe te geven kan bijvoorbeeld zijn dat men door toegeven probeert aan de verhoorsituatie te ontsnappen, in de veronderstelling dat men de verklaring altijd weer kan intrekken. Het laatste valt overigens doorgaans tegen: een eenmaal op schrift gestelde verklaring blijft altijd in het dossier aanwezig, en blijft dus ook een rol spelen, ook al herroept men deze vele malen. De bekentenis van uw cliënt en de aangifte van [slachtoffer 2] illustreren prachtig dat herroeping weinig gewicht in de schaal legt, zonder dat er argumenten zijn om aan de eerste verklaring meer geloof te hechten dan aan de uiteindelijke verklaring.
d. Inbeelding op grond van onderlinge communicatie. Wij noemen dit collaborative story telling, (...).
e. Inbeelding op grond van een persoonlijkheidsstoornis, zoals een ziekelijke fantasie. Dergelijke stoornissen komen niet onzelden voor. Het meest bekend zijn de stoornissen in het zogenaamde B-cluster van DSM IV: de Borderline Persoonlijkheid, de Theatrale Persoonlijkheid, de Narcistische Persoonlijkheid, en de Antisociale Persoonlijkheid. Zoals gezegd onder punt 3 van deze brief, kan een dergelijk probleem met zich meebrengen dat de aangifte eigenlijk nooit echt wordt afgerond, omdat er steeds weer nieuwe, en vaak ook steeds fantastischer, verklaringen aan worden toegevoegd. Het is niet aan deskundigen die uitsluitend dossierstukken bestuderen om een eventuele stoornis vast te stellen bij personen die in het dossier figureren. Wel wil ik vaststellen dat het dossier deze mogelijkheid met betrekking tot [slachtoffer 1] open laat, doordat zij niet wilde meewerken aan een psychologisch onderzoek. Tevens kan ik vaststellen dat wat uit het dossier wèl over [slachtoffer 1] bekend is de mogelijkheid van een persoonlijkheidstoornis zeker niet uitsluit. Hierbij wil ik noemen de vreemde tijdfasering van de aangifte, het cumulatieve karakter van de aangifte, en de uitvoerige en verbijsterende briefwisselingen met vele betrokkenen.
Ik heb geen oordeel over de realiteit van deze vijf mogelijkheden in de huidige zaak. Maar als ook maar één van deze mogelijkheden door de rechter is overwogen in de zaak tegen [de grootvader], zullen de aangiftes tegen uw cliënt om precies dezelfde reden gewantrouwd moeten worden. Het is mij na lezing van de processtukken duidelijk geworden dat uw cliënt is veroordeeld zonder dat deze mogelijkheden op grond van valide argumenten en nauwkeurig onderzoek zijn uitgesloten. Logischerwijs blijven zij dus in stand, en zouden zij zwaar gewogen moeten worden, gegeven het uitgangspunt van het voordeel van de twijfel.
Daarnaast moet worden beseft, zoals ik hierboven al heb beargumenteerd, niet alleen dat de mogelijkheden niet zijn uitgesloten, maar dat zij ook door tal van details in het dossier worden ondersteund: de wonderlijke tijdlijn van de aangiftes, de gedeeltelijk ongeloofwaardige inhoud van de aangiftes, de herroeping door [slachtoffer 2], de afwezigheid van letsel.
7. De mogelijkheid genoemd onder e. behoeft een aparte toelichting. Het gaat hier om de vraag of een psychologisch onderzoek van een aangeefster kan worden gevraagd als voorwaarde om de aangifte als betrouwbaar bewijsmiddel te aanvaarden. In het algemeen zal het antwoord daarop negatief zijn. De aangeefster wordt nergens van verdacht en staat onder ede; bijgevolg moet de rechter ervan kunnen uitgaan dat de aangifte ook op waarheid berust. Deze strikt juridische redenering staat echter haaks op het praktijkgegeven dat aangiftes van seksueel misbruik ook vals kunnen zijn (...). Het meest recente jaarverslag van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken meldt dat het merendeel van de betwijfelde aangiftes wordt gedaan door vrouwen met een psychologische/psychiatrische problematiek.(...) Wanneer de vraag naar de betrouwbaarheid zich opdringt door problemen zoals hierboven geconstateerd, kan de persoonlijkheid van de aangeefster logischerwijs niet buiten beschouwing blijven. De rechter is niet geëquipeerd voor het vaststellen van klinische diagnoses, en de clinicus kan die niet stellen zonder de instemming en medewerking van betrokkenen. Wanneer, zoals in dit geval, een aangeefster weigert mee te werken aan een psycho-diagnostisch onderzoek blijft er een belangrijke hoeveelheid twijfel bestaan. Wanneer die twijfel niet kan worden weggenomen, behoort hij juridische consequenties te hebben.
8. Met opzet heb ik bij de opsomming van redenen om een valse aangifte als mogelijkheid te overwegen, de ontkenning van uw cliënt niet genoemd. Niet dat deze logischerwijs geen gewicht in de schaal zou leggen; maar in het algemeen neigt de rechter weinig rekening te houden met een ontkennende verklaring, zeker wanneer die is voorafgegaan door een bekentenis. In het huidige geval vormt echter de volgehouden ontkenning een uitzonderlijk element, omdat uw cliënt daardoor veel langer onder het regime van TBS blijft dan wellicht nodig zou zijn. Een moedwillig valse ontkenning zou dus in zijn nadeel werken; deze houding is daarom beter te begrijpen wanneer hij in feite onschuldig is.
(...)
10. Mijn conclusie is dat er ten aanzien van de betrouwbaarheid van de twee aangiftes tegen uw cliënt nogal wat vragen zijn. Deze vragen worden in de mij ter beschikking gestelde stukken niet beantwoord, zodat de mogelijkheid open blijft dat wij hier met valse aangiftes te maken hebben. Deze hypothese past zelfs beter dan de tenlastelegging bij een aantal vreemde aspecten in het dossier. Gegeven deze mogelijkheid acht ik het onaanvaardbaar dat er bij de TBS-behandeling van uw cliënt zonder meer wordt uitgegaan van zijn schuld, alleen omdat de rechter dat heeft geconcludeerd, maar zonder dat daarvoor een geldige psychologische of psychiatrische onderbouwing wordt gepresenteerd. Het besluit om hem niet uit de TBS te ontslaan alvorens hij het misbruik van zijn zoon en dochter heeft bekend, en heeft toegegeven dat hij zelf door zijn vader is misbruikt, acht ik daarom onverantwoord en van een Kafka-achtige griezeligheid."
5.4.3. Prof. Bullens heeft op verzoek van de Officier van Justitie in deze zaak tweemaal onderzoek gedaan.
a. Op 12 oktober 1999 heeft prof. Bullens gerapporteerd naar aanleiding van het door hem bij [slachtoffer 1] verrichte psychologisch/pedagogisch onderzoek. Dat rapport houdt het volgende in:
"[Slachtoffer 1] komt vanuit het onderzoek naar voren als een gemiddeld intelligent, angstig en kwetsbaar meisje van 16 jaar, dat te kampen heeft met veel insufficiëntiegevoelens. Ze is onzeker, heeft het gevoel onvoldoende controle op haar leven te kunnen uitoefenen, pot spanningen op, blameert zichzelf in hoge mate voor wat haar in haar leven is overkomen, kortom, internaliseert in hoge mate de problemen die ze in het verleden heeft ervaren. Ze heeft geleerd te overleven ('survival behaviour'), waarbij ze voor overaanpassing heeft gekozen als de belangrijkste strategie daarbij. Dit overlevingsgedrag is thans functioneel voor haar, maar voorspelbaar is dat dit over enige tijd disfunctioneel zal zijn. (...)
* Diagnose: posttraumatische stress-stoornis, DSM IV, 309.81
* Ernstige problemen binnen de primaire steungroep, waaronder: wegvallen van moeder, echtscheiding ouders, seksueel, fysiek en psychisch misbruik; onvoldoende steun grootouders; wegvallen (door overlijden) van grootmoeder; (thans) uithuisplaatsing.
* GAF (Global Assessment of Functionering Scale): 50 (ernstige symptomen)
6. Beantwoording vraagstelling
1. Is [slachtoffer 1] gebaat bij hulpverlening; zo ja, hoe kan deze hulpverlening het beste vorm worden gegeven?
Duidelijk moge zijn vanuit bovenstaande dat hulpverlening/begeleiding voor [slachtoffer 1] nadrukkelijk geïndiceerd is. (...) De aard van de hulpverlening is psychosociaal van aard, in de vorm van stuttende/steunende begeleiding (lees: eerder toe- dan ontdekkend van aard). Van belang is om aan te sluiten bij het tempo dat [slachtoffer 1] daarbij aangeeft. Vanuit het onderzoek komt naar voren da zij in staat is haar vertrouwen te kunnen geven aan de ander. Zij lijkt ook in voldoende mate gemotiveerd voor een dergelijke vorm van hulpverlening (waarbij zij in staat zal zijn om daar zelf ook enige controle op uit te kunnen oefenen)."
b. Voorts heeft prof. Bullens op 6 maart 2003 een rapport uitgebracht naar aanleiding van de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wegens seksueel misbruik gepleegd door hun grootvader. Dat rapport houdt het volgende in:
"Op respectievelijk 6 december 2000 en 21 februari 2001 doen [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum]-1983) en [slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum]-1981) aangifte van seksueel misbruik door hun grootvader, [de grootvader] (geb. [geboortedatum]-1925). Het seksueel misbruik van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] zou hebben bestaan uit het betasten en seksueel binnendringen van het lichaam en zou hebben plaatsgevonden tussen respectievelijk 1989 en 1995 en tussen 01-01-1990 en 28-06-1999, in de woning van [de grootvader].
(...)
Aan beide verklaringen (op basis van het psychologisch onderzoek van [slachtoffer 2] en van het interview van [slachtoffer 1]) zitten de nodige (zeer) problematische kanten.
De kern van hetgeen [slachtoffer 2] verklaart aangaande vermeend seksueel misbruik van hem door opa, is ronduit mager (lees: aspecifiek/algemeen, scriptmatig), terwijl de perifere aspecten teveel ongeloofwaardige/onbetrouwbare elementen in zich herbergen.
[Slachtoffer 1] legt geen verklaring af, zegt met zoveel woorden dat "anderen" maar moeten beslissen op basis van hetgeen zij eerder daarover (d.d. 06-12-2000) bij de politie heeft verklaard. [Slachtoffer 1] heeft desgevraagd géén verklaring waarom ze bij onderzoeker destijds (d.d. 07-09-1999) niet de waarheid heeft gesproken c.q. heeft gelogen dat opa haar "nooit" zou hebben misbruikt.
[Slachtoffer 1] is van mening dat zij haar leven weer op de rails heeft en dat ze mede daardoor niet meer wil investeren in juridische procedures met betrekking tot opa. Volgens haar zou [slachtoffer 2] dit thans óók vinden.
N.B. men bedenke hierbij dat [slachtoffer 2] - als dader van [slachtoffer 1] - nog het een en ander verschuldigd is aan haar - als slachtoffer -; niet uit te sluiten valt dat hij haar gedragslijn om die reden zal volgen teneinde - beïnvloedbaar en sociaal wenselijk als hij nu eenmaal is - iets van zijn schuld jegens haar te kunnen inlossen.
Op psychologische gronden valt te overwegen om - mede gelet op genoemde problematische aspecten in hun beider verklaringen - hun huidige wensen te respecteren (om de zaak tegen opa te laten rusten). Onderzoeker is zich daarbij vanzelfsprekend volledig bewust van de eigen verantwoordelijkheid in deze van het openbaar ministerie en de rechterlijke macht."
5.4.4. Voorts heeft mr. Van Zundert twee brieven van prof. Bullens overgelegd:
a. een brief van 26 mei 2008, inhoudende:
"In uw brief d.d. 14 mei jl. legt u mij een tweetal vragen voor naar aanleiding van mijn eerdere ABJ-rapportage d.d. 12 oktober 1999, met betrekking tot het psychologisch onderzoek van [slachtoffer 1], geb. [geboortedatum] 1983.
Vraag 1) Wist u op het moment dat u [slachtoffer 1] op 7 september 1999 heeft onderzocht, dat zij op dat moment maagd was? Heeft de politie of de officier van justitie u op dat moment geïnformeerd over het onderzoek dat de gynaecoloog, [arts 2], bij [slachtoffer 1] heeft verricht op 30 juni 1999? In dit onderzoek is naar voren gekomen dat er sprake was van een ongeschonden maagdenvlies.
Antwoord: Ik was niet op de hoogte van het feit dat [slachtoffer 1] op dat moment maagd was. Noch de politie, noch de officier van justitie hebben deze uiterst belangrijke omstandigheid aan mij gemeld. Zij hebben mij sowieso niet op de hoogte gesteld van het feit dàt er - relatief nog maar zo kort tevoren - een medisch onderzoek bij [slachtoffer 1] had plaatsgevonden.
Vraag 2) Wanneer u niet van de omstandigheid op de hoogte was dat het maagdenvlies van [slachtoffer 1] ongeschonden was, zou dit dan betekenen dat u tot andere bevindingen in uw rapport was gekomen wanneer u van deze omstandigheid bij het schrijven van uw rapport wel op de hoogte was? Wilt u in dat geval nader aangeven tot welke (andere) bevindingen u dan was gekomen.
Antwoord:
Vooraf: Ik heb destijds geen onderzoek verricht naar de betrouwbaarheid van haar verklaring, maar naar het vaststellen van welke hulpverlening [slachtoffer 1] destijds nodig had (zie pagina 1 van mijn rapportage d.d. 12 oktober 1999). Ik heb dit expliciet zo in deze rapportage vermeld, aangezien de aanvraag vanuit de officier van justitie kwam en dit gemakkelijk tot de gedachte zou kunnen leiden dat het hier om een betrouwbaarheidsonderzoek in strafrechtelijke zin zou gaan. Vanwege het feit dat [slachtoffer 1] ook bij politie/Justitie "slechts met mondjesmaat" over het vermeende seksueel misbruik sprak, lag de nadruk van het onderzoek derhalve niet op het strafrechtelijke aspect in deze zaak, maar op [slachtoffer 1]'s behandelingsbehoefte ('treatment needs').
Zoals in de rapportage van 12 oktober 1999 reeds is aangegeven, heeft [slachtoffer 1] zowel voorafgaande aan het onderzoek (bij politie/Justitie) als tijdens het onderzoek d.d. 7 september 1999 (bij mij) nauwelijks iets inhoudelijks gezegd over het (vermeende) seksueel misbruik. Daar kunnen op zijn minst twee oorzaken aan ten grondslag liggen: a) het (vermeende) slachtoffer is te ernstig getraumatiseerd om te benoemen wat het heeft meegemaakt; b) het (vermeende) slachtoffer kan er niet over praten, simpelweg omdat het niet heeft meegemaakt wat het claimt te hebben meegemaakt!
Aangezien uw vraagstelling hypothetisch van aard is ("Wanneer u ..., ..., etc, zou uw etc"), is het voor een deel speculatief om aan te geven tot welke (andere) bevindingen ik wellicht zou zijn gekomen. Het antwoord op deze vraag is immers afhankelijk van het antwoord dat [slachtoffer 1] zou hebben gegeven op mijn confrontatie met het feit dat ik op de hoogte was van de bevindingen van het eerdere medische onderzoek.
Niettemin zou ik haar hoe dan ook met dit gegeven hebben geconfronteerd: hoe is het mogelijk dat er sprake is van een intact maagdenvlies, terwijl er tevens sprake zou zijn geweest van (veelvuldige?) penetratie? Het antwoord op die vraag is niet alleen cruciaal met betrekking tot het strafrechtelijke onderzoek, maar eveneens met betrekking tot de vraag welke vorm van behandeling voor haar wellicht is geïndiceerd. Indien (objectief) geen seksueel misbruik (in de zin van penetratie) heeft plaatsgevonden, is het zonder meer schadelijk voor de ontwikkeling van elk 16-jarig pubermeisje, om zich ten onrechte een slachtoffer identiteit aan te meten c.q. aangemeten te krijgen.
Kortom, zeker met het oog op de belangen van haar vader (als: de 'dader'), maar óók met het oog op [slachtoffer 1]'s eigen belangen (als: het vermeende 'slachtoffer'), is het ronduit betreurenswaardig te noemen dat deze belangrijke medische bevinding destijds niet aan mij is meegedeeld."
b. een brief van 29 september 2008, inhoudende:
"Ik heb u eerder schriftelijk medegedeeld dat ik ten tijde van het onderzoek van [slachtoffer 1] (september 1999) niet op de hoogte was van het feit dat haar maagdenvlies nog intact was. Ik ben destijds door de officier van justitie benaderd met de vraag om vast te stellen welke hulpverlening [slachtoffer 1] nodig had. Het door mij verrichte onderzoek was expliciet niet gericht op waarheidsvinding. Zoals u aan de eerste pagina van mijn rapport (d.d. 12 oktober 1999) kunt zien, ontbreekt ook de aanhef 'pro Justitia'. Ik verrichtte destijds vele van dit soort op hulpverlening gerichte psychologische onderzoeken (bij [vermeende] slachtoffers). Dit was één van die onderzoeken.
Als het doel van rapportage is om de hulpverleningsbehoefte van een persoon vast te stellen, gaat het om een zogenoemd 'belevingsonderzoek'. Daarbij wordt rechtstreeks aangesloten bij de subjectieve beleving van die persoon. Dat was mijn opdracht. Het was op dat moment evident dat het [slachtoffer 1] in emotioneel opzicht niet goed ging. Om die reden heb ik ook - op basis van de onderzoeksresultaten - bepaalde hulpverlening voor haar geadviseerd. Als het OM - buiten mijn medeweten om - dan besluit om mijn rapportage voor een ander doel te gebruiken (i.e., binnen het strafrechtelijk kader, waarvoor dit rapport nadrukkelijk niet was opgesteld), valt een dergelijke handelwijze volledig onder de verantwoordelijkheid van het OM.
Als mij toen bekend zou zijn geweest dat haar maagdenvlies nog intact was, zou ik haar problematiek uiteraard niet in verband hebben gebracht met het door haar genoemde seksueel misbruik, maar zou ik haar beleven van het seksueel misbruik (als zodanig) als een apart probleem hebben benoemd en geëxploreerd.
Zoals u hebt kunnen zien, heb ik op 6 maart 2003 wel een 'pro Justitia' rapport geschreven, met het oog op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], thans in relatie tot de aangifte jegens hun grootvader. Ik concludeer in dat rapport dat er aan hun beider verklaringen "de nodige (zeer) problematische kanten" kleven (met betrekking tot de betrouwbaarheid van die verklaringen). Zoals u hebt kunnen merken, is de toonzetting van eerder genoemd 'belevingsonderzoek' enerzijds, en het latere betrouwbaarheidsonderzoek anderzijds, volledig verschillend van elkaar: bij de eerste gaat het - dit zij herhaald - om de subjectieve beleving van de betreffende persoon (en wat deze qua behandeling behoeft), bij de tweede gaat het om op betrouwbare wijze vast te stellen wat er in de objectieve werkelijkheid heeft plaatsgevonden."
5.4.5. Prof. Wagenaar heeft zich bij zijn oordeelsvorming gebaseerd op de stukken van het geding. Aan de hand daarvan is hij tot de slotsom gekomen dat "de mogelijkheid open blijft dat wij hier met valse aangiftes te maken hebben" en dat deze hypothese "zelfs beter dan de tenlastelegging bij een aantal vreemde aspecten in het dossier" past.
Prof. Bullens heeft aan de hand van de stukken van het geding en nadere gesprekken met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geconcludeerd dat aan hun verklaringen dat zij door hun grootvader seksueel zijn misbruikt "de nodige (zeer) problematische kanten" kleven.
Noch de conclusies van prof. Wagenaar en prof. Bullens, noch de daaraan voorafgaande beschouwingen bevatten ten aanzien van het ten laste van de aanvrager bewezenverklaarde misbruik feiten en/of omstandigheden die als een novum kunnen worden beschouwd. Hun bevindingen moeten worden aangemerkt als van het oordeel van de Rechtbank afwijkende meningen of gevolgtrekkingen op basis van de stukken van het geding.
5.5. De in het kader van de eerste herzieningsgrond aangevoerde omstandigheden kunnen, ook in onderling verband beschouwd, niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 4 vermeld.
6. Beoordeling van de tweede herzieningsgrond
6.1. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de door de aanvrager zelf afgelegde bekennende verklaringen onwaar zijn en dat deze onder zware druk van de kant van de politie tot stand zijn gekomen. Ter onderbouwing hiervan wordt een beroep gedaan op een rapport van dr. H. Timmerman. Dr. Timmerman heeft zich geconcentreerd op het politieonderzoek en van zijn bevindingen dienaangaande verslag gedaan in zijn rapport van 19 juli 2006. Ook heeft hij interviews gehouden met de aanvrager en diens zoon en ook daarvan verslag gedaan.
6.2. Het rapport van dr. Timmerman houdt het volgende in:
"Uit hetgeen zowel [slachtoffer 2] en [aanvrager] (zie bijlage II en III) in het interview vertellen over hoe het verhoor is verlopen, kan maar één conclusie getrokken worden. Het verhoor voldoet op geen enkele wijze aan de criteria waaraan een verhoor dient te voldoen. Een aantal voorbeelden:
* In een goed verhoor laat je de verdachten eerst zijn of haar verhaal vertellen. Dit heeft als doel dat je de verdachte later kunt confronteren met onjuistheden in zijn/haar verhaal. Onjuistheden die aan het licht zijn gekomen door de verdachte's verklaring te vergelijken met de aangifte en/of deze te toetsen aan de feiten die zijn gebleken uit het onderzoek dat door de politie is verricht. Een voorbeeld: Men had [aanvrager] eerst moeten laten verklaren wat hij op zondag 27 juni 1999 had gedaan, of hij die dag ook op zijn adres aan de [a-straat] was geweest of [slachtoffer 1] die dag ook bij hem was geweest, enz. Een ander voorbeeld: Nadat [slachtoffer 2] had bekend, had men hem moeten vragen hoe het kwam dat [slachtoffer 1] nooit zwanger was geraakt, of hij daarom wel eens condooms had gebruikt (en of hij ook andere methodes gebruikte om een zwangerschap te voorkomen) en als hij had toegegeven dat er condooms gebruikt waren hoe hij/zij daar aan gekomen waren, hoe hij/zij aan het geld daarvoor waren gekomen, waar die gekocht waren. Op deze wijze verzamel je in een goed verhoor te verifiëren feiten.
* Er zijn aan zowel [slachtoffer 2] als [aanvrager] beloftes gedaan in ruil voor een bekentenis. Bij beiden werd gezegd dat ze naar huis mochten als ze zouden bekennen. Bij [aanvrager] werd ook gezegd dat hij een lichtere straf zou krijgen indien hij zou bekennen. [Aanvrager] zegt hier letterlijk over. "Ze zeiden tegen mij dat ik toch wel veroordeeld zou worden. Als je blijft ontkennen, krijg je 15 jaar + TBS, maar als je bekent, krijg je een veel lichtere straf". Het doen van beloftes die niet nagekomen (kunnen) worden, is niet toegestaan tijdens een verhoor.
* Beiden stellen dat ze de eerste dag niet bekend hebben, terwijl dit wel zo op papier staat. [slachtoffer 2] verklaart dit door het feit dat hij pas aan het einde van de verhoren alle verklaringen ter ondertekening had aangeboden gekregen. Dit dient te geschieden op dezelfde dag als het verhoor, dan wel de dag erna, namelijk indien het verhoor op een laat tijdstip is beëindigd.
* Er is tegen [slachtoffer 2] gelogen. Hem werd verteld dat zijn vader al bekend had, terwijl zijn vader nog niet gehoord was. Daarnaast werd hem verteld dat er bewijs was, o.a. dat er condooms in het huisafval waren gevonden. Dit bleek later niet waar te zijn en dit staat dan ook niet vermeld in het procesverbaal. Liegen over de resultaten van een door de politie verricht onderzoek is tijdens een verhoor niet toegestaan.
* Beide verdachten meldden onder druk van de politie te zijn bezweken, omdat ze gemakkelijk te beïnvloeden zijn. Beide verdachten hebben een tijd lang zelfs gedacht dat ze het gedaan hadden ([slachtoffer 2]) dan wel dat ze daar over twijfelden ([aanvrager]). Het had de verhoorders behoren op te vallen dat beide verdachten zo gemakkelijk te beïnvloeden zijn en men had de verhoormethode daaraan moeten aanpassen. Dus hen niet voorlezen wat [slachtoffer 1] verklaard had en dan vragen of dit klopt maar henzelf het verhaal laten doen. Dan had men kunnen ontdekken of beiden in staat waren uit eigen geheugen een zelfde verhaal te kunnen vertellen als de aangeefster.
CONCLUSIE: Beide verdachten zijn NIET volgens de regelen der kunst verhoord. Aangezien we hier te maken hebben met twee zeer gemakkelijk te beïnvloeden individuen, is de kans dat er valse bekentenissen zijn afgelegd zeer groot. In elk geval heeft men met het verhoor niet bereikt wat het doel moet zijn van een verhoor, namelijk waarheidsvinding.
6. Samenvatting en conclusie
Uit het onderzoek is gebleken dat het politieonderzoek wat kwaliteit betreft ver beneden de maat is gebleven.
In de eerste plaats heeft men de aangeefster klakkeloos geloofd, zonder zich ooit af te vragen of er sprake zou kunnen zijn van een valse aangifte. Terwijl een daartoe opgeleid rechercheur voldoende signalen had moeten opvangen dat er iets mis was met deze aangifte. Na het gynaecologisch onderzoek had men er zelfs van uit moeten gaan dat de aangifte van [slachtoffer 1] een valse was.
In de tweede plaats heeft men geen PD-onderzoek gedaan, dan wel niet vermeld dat er een PD-onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat dit negatieve resultaten had opgeleverd. Hierdoor is de rechtbank nimmer volledig ingelicht over die aspecten die destijds voor de verdachte spraken.
In de derde plaats is er een te beperkt aantal getuigen gehoord, namelijk alleen getuigen waarvan men verwachtte dat zij belastende feiten konden vertellen. Buurtonderzoek heeft niet plaats gevonden.
In de vierde plaats is er geen getuige-deskundige geraadpleegd teneinde na te gaan wat het gegeven betekent dat [slachtoffer 1], drie dagen na de laatste keer dat zij misbruikt was, haar maagdenvlies nog intact was. Later geraadpleegde deskundigen laten er geen twijfel over bestaan dat dit betekent dat [slachtoffer 1] niet de waarheid heeft verteld.
In de vijfde plaats is [aanvrager] (en ook [slachtoffer 2]) verhoord op een wijze die de toets der kritiek niet kan doorstaan. Er wordt sterk de indruk gewekt dat het verhoor maar één doel diende, namelijk de verdachte moest bekennen. Terwijl een verhoor maar één doel mag dienen, namelijk het vinden van de waarheid. In een verhoor, zoals het in dit geval heeft plaats gevonden en met twee uiterst beïnvloedbare mensen als verdachten, heeft men per definitie een valse bekentenis als resultaat.
Hoewel in het rechtbankdossier, dat mij ter beschikking stond, kennelijk niet alles werd vermeld wat de politie had onderzocht, was mij na lezing daarvan al duidelijk dat er veel niet klopte en dat er in ieder geval sprake was van een valse aangifte van [slachtoffer 1]. Na het eerste interview met [slachtoffer 2] en [aanvrager] was ik er van overtuigd ook te maken te hebben met valse bekentenissen. Na het tweede interview werd deze overtuiging alleen maar sterker en bleek mij dat de politie het hier wel erg ruim genomen heeft met de regels waaraan zij zich bij een onderzoek te houden heeft.
Indien er kritiek mogelijk is op een politieonderzoek, dan is het meestal omdat één onderdeel qua uitvoering wat aan de zwakke kant is. Maar doordat de rest op een goede wijze is uitgevoerd, heeft zoiets meestal geen verstrekkende gevolgen. In dit geval is elk onderdeel ver beneden de maat. En dit versterkt elkaar. Ik kan dan ook geen ander oordeel over dit onderzoek vellen dan dat het nergens op lijkt. Men is begonnen met een valse aangifte, men heeft een slecht onderzoek verricht en men heeft valse bekentenissen verkregen. Erger kun je het niet voorstellen.
Het gevolg hiervan is dat de rechtbank heeft geoordeeld op basis van feiten die niet op hun waarheidsgehalte zijn onderzocht en voornamelijk afkomstig zijn van een aangifte, die als vals bestempeld dient te worden. Bovendien heeft de politie tijdens het verhoor de verdachten niet op een correcte wijze verhoord, namelijk door de verdachten onder druk te zetten, valse beloftes te doen en voor te liegen. Het is vrijwel onmogelijk dat een rechtbank op basis hiervan een juist oordeel heeft kunnen vellen."
6.3. Een aanvrager die op een eerder afgelegde verklaring terugkomt, dient bij zijn aanvrage aannemelijk te maken dat en waarom hij op die verklaring terugkomt (vgl. HR 4 november 2008, LJN BG2858). De door de aanvrager opgegeven redenen leveren geen grond op om aan te nemen dat zijn eerdere verklaringen onjuist zijn geweest, aangezien die redenen onvoldoende ondersteund en aannemelijk zijn. Dr. Timmerman baseert zijn bevindingen over de wijze waarop de aanvrager en zijn zoon zijn gehoord, immers uitsluitend op hetgeen de aanvrager en [slachtoffer 2] hem daarover in een interview hebben verteld zonder dat het dossier aanknopingspunten biedt voor die bevindingen. Daarbij moet het volgende in aanmerking worden genomen. De aanvrager heeft zijn bekentenis in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsman tegenover de Rechter-Commissaris herhaald en ook ter terechtzitting heeft hij een aantal van de tenlastegelegde handelingen erkend. Enig verweer dat sprake zou zijn geweest van onjuiste, onder druk afgelegde verklaringen is toen noch door de aanvrager noch door zijn raadsman gevoerd. Voor zover thans wordt aangevoerd dat de aanvrager wegens zijn beperkte verstandelijke vermogens gemakkelijk te beïnvloeden is, moet erop worden gewezen dat de aanvrager ook tegenover de politie een aantal van de hem door zijn zoon verweten feiten steeds heeft ontkend. Dat wijst er niet op dat hij alles maar bekende wat hem werd voorgehouden zoals in de aanvrage wordt gesuggereerd, terwijl het dossier voorts de volgende op 17 januari 2001 door de aanvrager tegenover de politie afgelegde verklaring behelst:
"Ik ben inderdaad al op een zitting geweest maar er komt nog een definitieve zitting omdat het psychologisch rapport nog niet af was.
U vraagt aan mij hoe ik er nu tegenover sta. Ik heb mijn eerder afgelegde verklaringen bij u inmiddels ingetrokken. Ik heb het recht om mijn eerdere verklaringen in te trekken. Dit is niet tegen de wet. Ik wil geen 5 of 6 jaar zitten. Ik wil u zeggen dat [slachtoffer 1] niet heeft gelogen en ik in mijn eerdere verklaringen ook niet. Ik ben gewoon bang om lang te moeten zitten.
U vertelt mij dat u met mijn zoon [slachtoffer 2] heeft gesproken.
U vertelt mij dat [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan van sexueel misbruik van [slachtoffer 2] door mij.
Ik wil u vertellen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen leugenaars zijn. Ik heb er vaak over nagedacht wat ik [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heb aangedaan. Ik vind het heel moeilijk. Ik wil er eerst mijn advocaat spreken voordat ik verder praat.
Maar ik begrijp van u dat u mijn advocaat heeft gebeld en dat deze niet is verschenen.
U vraagt aan mij of ik [slachtoffer 2] sexueel heb misbruikt. Ik vind het heel moeilijk om te zeggen en ik schaam mij heel erg hiervoor. Maar het klopt dat ik [slachtoffer 2] heb misbruikt. Ik wil daar verder eigenlijk niet op ingaan want ik schaam mij en ik durf dit niet te vertellen. Ik zou er wel over willen praten met een psychiater maar ik weet niet of dit kan.
U vraagt mij hoe oud [slachtoffer 2] was toen het gebeurde. Ik weet dit niet precies maar het gebeurde in mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats].
U vraagt mij hoe lang het sexueel misbruik heeft geduurd. Ik weet dit niet onder woorden te brengen maar het is meerdere keren gebeurd."
6.4. Uit het door de aanvrager aangevoerde kan niet met een voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid waarom hij op zijn bekennende verklaringen is teruggekomen en evenmin waarom deze verklaringen onwaar zijn. Van een novum is dus geen sprake.
7. Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat hetgeen in het kader van de aanvrage is aangevoerd, zowel afzonderlijk als in onderling verband beschouwd, niet oplevert een of meer omstandigheden in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, die het ernstig vermoeden wekken dat, ware de Rechtbank daarmee bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager. Dat leidt ertoe dat de aanvrage, voor zover ontvankelijk, als ongegrond moet worden afgewezen.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk voor zover zij steunt op gronden die bij de arresten van de Hoge Raad van 9 september 2003 en 11 oktober 2005 ongenoegzaam zijn geoordeeld;
wijst de aanvrage voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 15 december 2009.
Conclusie 26‑05‑2009
Mr. Fokkens
Partij(en)
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1.
Aanvrager van herziening is bij vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 24 oktober 2001 wegens het meermalen ontucht plegen met zijn minderjarig kind [slachtoffer 1] en het meermalen ontucht plegen met zijn minderjarig kind [slachtoffer 2] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Tevens heeft de Rechtbank gelast dat hij ter beschikking wordt gesteld met het bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Inmiddels heeft de aanvrager de opgelegde gevangenisstraf uitgezeten en is met ingang van 20 januari 2009 de terbeschikkingstelling beëindigd, doordat de Rechtbank te Rotterdam de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling heeft afgewezen.
2.
De aanvrage tot herziening is namens [aanvrager] ingediend door mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam. Ter terechtzitting van de Hoge Raad van 23 december 2008 heeft mr. Van Zundert de aanvrage mondeling toegelicht.
3.
Ten laste van aanvrager heeft de Rechtbank bewezen verklaard dat
‘hij in de periode van 25 februari 1989 tot en met de maand juni 1999 te [plaats] meermalen, (telkens) met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1983), ontucht heeft gepleegd, bestaande die ontucht uit het houden en/of brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina en/of mond van die [slachtoffer 1] en/of het betasten van en/of knijpen in en/of strelen van de borsten en/of billen en/of vagina van die [slachtoffer 1] en/of vingeren van die [slachtoffer 1] en/of likken aan de vagina van die [slachtoffer 1] en/of de hand van die [slachtoffer 1] brengen op/aan zijn penis en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1]’.
en dat
‘hij in de periode van 1 januari 1992 tot en met 31 december 1995 te [plaats] met zijn minderjarig kind, te weten [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1981, meermalen, ontucht heeft gepleegd, namelijk door het meermalen, brengen en/of houden van zijn, verdachte's, penis in de anus van die [slachtoffer 2] en of het betasten van de penis van die [slachtoffer 2] en/of het aftrekken van die [slachtoffer 2]’.
4.
De in het tweede feit als slachtoffer voorkomende zoon van aanvrager, [slachtoffer 2], is evenals zijn vader veroordeeld wegens seksueel misbruik (verkrachting, meermalen gepleegd) van [slachtoffer 1]. Ook in die zaak is een aanvrage tot herziening ingediend. In die zaak (00623/07 H) concludeer ik vandaag eveneens.
5.
Voordat ik de thans aangevoerde gronden voor herziening bespreek, schets ik de procedure die heeft geleid tot het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd. Vervolgens zal ik weergeven wat in twee eerdere aanvragen tot herziening door de Hoge Raad is beslist.en hoe het door aanvrager ex art. 12 Sv ingediende beklag tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om zijn dochter en zoon niet te vervolgen ter zake van het doen van een valse aangifte, is afgehandeld.
Vonnis van de Rechtbank waarvan herziening wordt gevraagd
6.
Voor de beoordeling van de aanvrage is van belang dat de Rechtbank een verkort vonnis heeft gewezen op de voet van art. 365a Sv en dat een aanvulling met de bewijsmiddelen ontbreekt omdat geen hoger beroep is ingesteld. Om dezelfde reden is er geen uitgewerkt proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank van 10 oktober 2001 naar aanleiding van welke terechtzitting het vonnis is gewezen. Een overeenkomstig het bepaalde in art. 327a Sv opgemaakt verkort proces-verbaal ontbreekt eveneens bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken en bleek ook bij navraag niet (meer) aanwezig bij de Rechtbank. Wel bevindt zich bij de stukken het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 februari 2001, op welke terechtzitting de zaak uitgebreid is behandeld en het onderzoek is geschorst met het oog op observatie en persoonlijkheidsonderzoek van [aanvrager] in het Pieter Baan Centrum.
7.
Tegen het vonnis is geen gewoon rechtsmiddel aangewend. Als reden daarvoor heeft mr. Van Zundert tijdens de mondelinge behandeling van de aanvrage aangegeven dat dit op advies was van de toenmalige raadsman van [aanvrager]. De raadsman zou [aanvrager] hebben voorgehouden dat de straf in hoger beroep hoger zou kunnen uitvallen.1.
Bewijs(re)constructie
8.
Voor de bewezenverklaring bieden de stukken een aantal aanknopingspunten die ik als volgt weergeef:
- (a)
de aangifte(s) van [slachtoffer 1];
- (b)
de verklaring van een vrouw die werkzaam was op de school die [slachtoffer 1] bezocht;
- (c)
de verklaring van een (school)vriendin van [slachtoffer 1];
- (d)
briefje(s) van [slachtoffer 1] aan de (school)vriendin; (e) de aangifte van [slachtoffer 2] alsmede
- (f)
bekentenissen van aanvrager tijdens het opsporingsonderzoek en ter terechtzitting.
9.
Op 22 juli 1999 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van seksueel misbruik. Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer 1] voorafgaand aan de aangifte drie gesprekken heeft gehad met hoofdagent van politie [betrokkene 4]. Deze gesprekken vonden plaats naar aanleiding van brieven die [slachtoffer 1] aan de wijkagent had geschreven.
10.
De verklaring van [slachtoffer 1], zoals die is neergelegd in het daarvan opgemaakte proces-verbaal van 22 juli 1999, begint met een relaas van [slachtoffer 1] over haar thuissituatie. Voorts bevat het proces-verbaal de volgende verklaring over seksueel misbruik door haar vader (aanvrager):
‘U vraagt mij naar de inhoud van de brieven die ik u heb geschreven om ze nader toe te lichten. Ik vind dit moeilijk omdat ik bang ben om erover te praten. Wat ik in de brieven heb geschreven is allemaal waar. Ik ben vanaf mijn 5e jaar mishandeld en lastig gevallen door mijn vader, [slachtoffer 2] en opa.
U vraagt mij wat ik bedoel met lastig vallen. Hiermee bedoel ik sexueel lastig vallen. […]
U vraagt aan mij of er nog meer gebeurde met mijn vader. U leest een stukje voor uit mijn brief die ik u heb geschreven. Hierin vertel ik dat mijn vader mij slaat en ook andere dingen doet die ik niet leuk vind.
U vraagt wat ik daar mee bedoel. Ik durf het niet te vertellen. Ik wil wel maar ik kan het niet.
U vraagt aan mij of het te maken heeft met het zoals ik zelf heb geschreven: ‘het veilig doen’.
Ik kan u zeggen dat dit inderdaad zo is. Het is op sexueel gebied. Mijn vader viel mij sexueel lastig vanaf dat ik ongeveer 6 a 7 jaar was. Dit gebeurde in de [b-straat 1] en later ook bij mijn vader aan de [a-straat 1] te [plaats]. Dit is het huis van mijn vader waar ik de weekenden naartoe ging als hij thuis kwam.
Mijn vader kreeg later een eigen woning.
Het begon met betasten door mijn vader. Later had hij ook gemeenschap met mij. Ik weet niet meer hoe oud ik toen was maar ik was nog geen 10 jaar. Het betasten door mijn vader gebeurde in mijn slaapkamer. Ik was dan vaak bloot maar ook betastte hij mij wel eens onder mijn kleding.
Mijn vader was ook meestal bloot. Mijn vader voelde aan mijn borsten, benen, en ik was bang.
U vraagt mij of mijn vader verder nog iets heeft gedaan.
Hij heeft mij ook over mijn hele lijf kusjes gegeven. Ik kreeg nooit een gewone nachtkus op mijn wang maar altijd op rare plekken. U vraagt mij of ik aan kan wijzen waar mijn vader de kusjes heeft gegeven. Dit wil ik niet. U vraagt mij of mijn vader mij op mijn handen heeft gekust: Nee. Op mijn hoofd: Nee, Op mijn gezicht: ja, Op mijn Rug nee, Op mijn bovenlijf: ja, Op mijn buik: Ja, Op mijn voeten: Nee, Op mijn borsten: Ja, op mijn armen: Ja, Nog ergens anders? Ja.
Mijn vader heeft mij ook gekust op mijn vagina. Mijn broer noemt dit beffen. Ik moest vaak overgeven als er iets was gebeurd. U vraagt of ik ook iets bij mijn vader heb gedaan.
Ik heb de blote penis van mijn vader vaak vast moeten pakken en heen en weer moeten bewegen.
U vraagt of ik wel eens met iets anders mijn vader zijn penis heb aangeraakt. Zijn penis heeft ook in mijn mond gezeten. Ik werd dan misselijk en ik moest dan overgeven.
Ik was altijd bang omdat mijn vader mij sloeg en ook gemene dingen tegen mij zei.
U leest een stukje voor uit een brief die ik heb geschreven. Hierin schrijf ik dat mijn broer [slachtoffer 2] het altijd veilig doet en mijn vader soms niet.
Dit klopt dat is zo.
Verder wil ik even niet meer praten over mijn vader. […]’
11.
In aanvulling op deze aangifte heeft [slachtoffer 1] op 21 december 1999 nader verklaard over het seksueel misbruik door haar vader. Het proces-verbaal behelst daarover het volgende:
‘Mijn oma was nog niet overleden, dus het was voor 10 juni van dit jaar. Het was in het huis van mijn vader aan de [a-straat] te [plaats], op een zondag. Het was om 11.00 uur. Ik was daar in zijn huis om schoon te maken. Ik kwam daar toen om 09.30 uur. Ik heb het hele huis gestofzuigd. Mijn vader was thuis. Hij was wakker. Nadat ik klaar was met stofzuigen heeft mijn vader mij, terwijl ik in de slaapkamer van mijn vader was, pijn gedaan. Het was geen slaan. Mijn vader was in de woonkamer. Ik was daar ook.
Mijn vader zei mij toen dat ik naar de slaapkamer moest. Ik begreep toen al waarom hij dat zei. Het was namelijk niet de eerste keer. Er was al eerder iets gebeurd.
De slaapkamer zit naast de huiskamer. Toen ik naar de slaapkamer was gegaan, kwam mijn vader mij achterna. Ik had toen mijn kleding nog aan. Mijn vader had ook zijn kleding nog aan. Ik moest van mijn vader mijn kleren uitdoen. Ik heb zelf mijn kleding uitgetrokken. Dat moest van mijn vader. Ik deed dat omdat ik bang was. Als ik namelijk iets niet doe wat mijn vader wil dan slaat hij mij.
Ik heb mijn kleren uitgetrokken terwijl ik op bed zat, onder het dekbed. Mijn vader zat ook onder het dekbed en had ook zijn kleren uitgetrokken.
Ik lag dus bloot op bed. Ik lag op mijn rug. Mijn benen lagen recht en mijn armen hield ik langs mijn zij. Mijn vader lag ook op bed. Hij lag naast mij. Mijn vader raakte mij aan. Dat deed hij heel even. Mijn vader raakte mij met zijn handen aan op een bepaalde plek. Dat was mijn blote lichaam. Het was op sexueel gebied dat hij mij aanraakte. Ik vind het heel moeilijk om het precies te vertellen; ik schaam mij daarvoor. Het aanraken deed hij hard. Dat was geen slaan, maar hij kneep mij op bepaalde plaatsen.
U vraagt mij of hij mij aan mijn borsten aanraakte. Dat klopt. Hij raakte allebei mijn borsten aan. Hij kneep daar heel hard in. Dat deed pijn. Ook raakte hij mijn vagina aan. Dat deed hij met zijn handen, terwijl hij naast mij lag. U vraagt mij of hij mijn vagina ook aanraakte. Dat deed hij. U vraagt mij ook of hij mijn vagina bij mijn schaamhaar aanraakte. Hij deed dat verder naar achteren.
U vraagt mij op welke manier hij mijn vagina aanraakte. Mijn vader deed dat zo ongeveer als de gynaecoloog dat bij mij heb gedaan toen ik onderzocht werd.
Mijn vader ging met een of meerdere vingers tussen mijn schaamlippen. Ik voelde dat hij een klein stukje in mijn vagina ging. Dat deed namelijk veel pijn. Mijn vader deed dat toen hij naast mij lag.
Toen hij stopte ging hij op mij liggen.
U vraagt mij of ik de penis van mijn vader toen heb gezien en of hij stijf was. Ik weet niet wat met een stijve penis bedoeld wordt. Wel heb ik gevoeld dat zijn penis tegen mijn vagina kwam. Ik weet dat mijn vader een condoom om zijn penis had gedaan. Ik zag dat hij voordat hij op mij kwam liggen een condoom pakte uit een la en die om zijn penis deed.
Nadat hij die condoom had omgedaan, kwam hij op mij liggen en kwam zijn penis tegen mijn vagina. Dat voelde ik. Zijn penis ging tussen mijn schaamlippen mijn vagina in. Dat was verder dan dat hij met zijn handen heeft gedaan. Ik weet niet precies hoever hij mijn vagina is geweest. Ik weet wel dat dat veel pijn deed.
Terwijl hij op mij lag bewoog hij. Wanneer hij dat deed ging zijn penis steeds uit mijn vagina en er weer een stukje in. Ik lag met mijn benen opgetrokken uit elkaar. Dat moest van mijn vader. Hij deed dat zelf. Mijn voeten bleven op het bed.
Terwijl mijn vader bewoog hield hij met zijn handen mijn handen, die ik nog langs mijn lichaam had, tegen. Hij hield ze vast.
Op een gegeven moment stopte hij gewoon en ging hij van mij af. Hij kleedde zich aan en ging weer de woonkamer in en tv kijken. Ik stond ook op kleedde mij aan en moest nog de keuken dweilen en ging ik koffie zetten.
U vraagt mij of ik weet of mijn vader klaar was gekomen. Ik weet niet wat klaarkomen is. Wel heb ik gezien dat er toen wit spul uit zijn penis was gekomen. Dat was terwijl hij een condoom omhad.
Terwijl mijn vader zich aankleedde, nadat hij gestopt was, zei hij nog tegen mij, dat ik het tegen niemand mocht zeggen.
U vraagt mij of ik de penis van mij vader wel eens met mijn handen heb moeten aanraken. Dat heb ik inderdaad wel eens moeten doen. Ik was dan alleen met hem en hij was bloot. Ik moest hem aanraken en moest stoppen wanneer hij dat dan zei. Dat is ook zo op die zondag gebeurd. Dat was voordat hij mijn vagina begon aan te raken. Dat had hij tegen mij gezegd. Hij lag naast mij op bed en ik moest, nadat hij mijn borsten had aangeraakt, zijn penis vastpakken. Ik moest van mijn vader met een hand zijn penis vastpakken en dan mijn hand bewegen. Hij pakte namelijk mijn hand vast en bewoog met zijn hand mijn hand.
U vraagt mij hoe lang ik dit moest doen. Ik weet dat niet. Ik vond het lang.
U vraagt mij ook hoe vaak dit is voorgevallen. Het gebeurde bijna iedere zondag in zijn huis, als ik daar kwam.
Ik moest ieder zondag schoonmaken bij mijn vader.
U vraagt mij of er nog wel eens andere dingen zijn gebeurd. Het is wel voorgekomen dat mijn vader mij heeft gezoend. Hij deed dat met zijn mond.
Ik heb u al verklaard dat hij ook wel eens zijn penis in mijn mond heeft gedaan. Ik moest dan telkens overgeven. Dat is meerdere keren gebeurd.
Zoiets dergelijks heeft mijn vader ook bij mij gedaan. Mijn broer noemde dat beffen. Dat heeft mijn vader ook meerdere keren gedaan. Dat gebeurde ook op de [a-straat].
U vraagt mij of ik weet wat beffen is en of dat hetzelfde is als een gewone zoen. Het was anders dan een gewone zoen. Mijn vader raakte dan met zijn mond mijn vagina aan. Ik voelde dan zijn tong.
Deze laatste dingen gebeurden vaker dan wat hij deed als hij op mij kwam liggen. Die dingen gebeurden nagenoeg elke zondag, dat hij op mij liggen gebeurde niet elke zondag.
Ik heb dit alles tegen niemand verteld.
Ik heb u verklaard dat mijn vader het altijd deed met een condoom en u vraagt mij waarom ik toch naar de huisarts was geweest. Ik ben in 1998 twee keer bij de dokter geweest omdat ik bang was dat ik zwanger was. Ik was namelijk niet ongesteld geworden.’
12.
Op 15 april 2000 heeft [slachtoffer 1] tegenover verbalisanten onder meer verklaard:
‘Ik heb van u begrepen dat u nog nadere vragen heeft met betrekking tot mijn eerdere verklaringen.
Ik vind het heel moeilijk om er weer over te praten en ik [heb] mij ook nu niet voor kunnen bereiden. Ik wil eigenlijk niet inhoudelijk meer op de zaken ingaan omdat ik steeds weer de beelden voor mij zie en dat helemaal niet leuk vind. U zegt mij dat justitie toch nog wat meer wil weten en dat dat heel belangrijk is voor de voortgang van de aangifte. […]
U vraagt aan mij of ik ook nog iets nader kan vertellen over het sexueel misbruik gepleegd door mijn vader en broer. Ik vind dit te moeilijk. Ik heb al heel uitgebreid aan u verteld en dat heeft heel veel moeite gekost om dat te verwerken. Ik heb er weken niet van kunnen slapen. Ik weet dat het heel belangrijk is voor de voortgang van de aangifte maar ik vind het te moeilijk.
U vraagt wanneer het sexueel misbruik voor het laatst is geweest. Dit was het weekend na het eerste gesprek met u op politiebureau […]. Het was op een zondag. Er is toen hetzelfde gebeurd als ik u verteld [heb] in een eerdere verklaring. Deze zondag heeft mijn vader mij sexueel misbruikt. […] Als u mij vraagt of dit 27 juni 1999 [was] kan dat best wel kloppen.’
13.
De verklaringen van [slachtoffer 1] vinden op een aantal onderdelen bevestiging in de verklaring van een (school)vriendin, de verklaring van een vrouw die werkzaam was op de school die [slachtoffer 1] bezocht en in briefjes die [slachtoffer 1] destijds heeft geschreven.
14.
Briefjes waarin [slachtoffer 1] aan haar klasgenoten c.q. vriendinnen over haar thuisproblemen schreef, circuleerden in ieder geval in het schooljaar 1996–1997. Klasgenoten hebben deze aan de schoolarts gegeven omdat [slachtoffer 1] erin aangaf dat ze het niet meer zag zitten. In het schooljaar 1997–1998 zou een van die briefjes betrekking hebben gehad op ongewenst gedrag van haar broer ten opzichte van [slachtoffer 1]. In een verklaring van [getuige 2], die destijds werkzaam was op de school waar [slachtoffer 1] naartoe ging, staat hierover het volgende:
‘Tijdens een dagje zwemmen zag ik dat er diverse blauwe plekken op het lichaam van [slachtoffer 1] zaten. Dit was op de benen en armen van [slachtoffer 1]. Ik heb [slachtoffer 1] er later over aangesproken maar zij wilde er niets over vertellen. Ik heb toen de schoolarts [betrokkene 1] op de hoogte gebracht van deze bevindingen en [betrokkene 1] heeft getracht een gesprek aan te gaan met [slachtoffer 1] maar heeft toen niets verteld. Intussen hadden de klasgenootjes van [slachtoffer 1] briefjes ontvangen van [slachtoffer 1]. Deze briefjes werden door de klasgenootjes aan de schoolarts gegeven omdat daar meerdere malen in stond dat [slachtoffer 1] het niet meer zag zitten. […] Het volgende schooljaar 1997–1998 ging iets beter omdat de klas haar beter opving. […] Hoewel het op school iets beter ging in de omgang bleef [slachtoffer 1] in een sociaal isolement zitten. Er was geen steun vanuit het thuisfront. De zorgen bleven er om [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 1] gaf nog steeds signalen af in de vorm van briefjes. Ik weet dat in een van de briefjes die [slachtoffer 1] aan vriendinne[n] heeft geschreven dat [slachtoffer 1] vertelt over ongewenst gedrag van haar broer ten opzichte van haarzelf. [Slachtoffer 1] heeft tot en met 1999 bij ons op school gezeten en heeft altijd een zorgelijke indruk op mij gemaakt.’
15.
Op school heeft [slachtoffer 1] over haar thuissituatie verteld aan [getuige 1], een klasgenote. Haar verklaring in een proces-verbaal van 12 mei 2000 houdt onder meer in:
‘In de eerste klas van de middelbare school kwam [slachtoffer 1] bij mij in de klas. […] Ze vertelde dat ze thuis werkelijk alles moest doen. Ook vertelde ze dat ze werd geslagen met een riem en zo. Ik heb de striemen wel op haar rug gezien. Toen we allebei in de 2e klas zaten heeft ze mij op een keer verteld dat ze bang was zwanger te zijn. Ik zei haar toen dat dat toch niet kon, omdat ze toch geen vriend had.
Later vertelde zij mij dat haar vader haar [al] vanaf toen ze heel jong was sexueel misbruikte. Ze vertelde niet wat hij deed, dat was volgens haar te erg om te vertellen. […]
[Slachtoffer 1] hield van haar oma, maar was tegelijkertijd ook wel bang voor haar. Via de maatschappelijk werkster heeft [slachtoffer 1] contact gekregen met de Raad voor de Kinderbescherming. Ik heb tegen [slachtoffer 1] gezegd dat ze echt alles tegen die vrouw van de Raad voor de Kinderbescherming moest vertellen. Deze vrouw van de Raad voor de Kinderbescherming heeft, nadat ze het verhaal van [slachtoffer 1] had vernomen, gesproken met haar oma en opa. Ik vind dit heel asociaal omdat [slachtoffer 1] er veel problemen mee kreeg. Die dag dat het gesprek tussen hen heeft plaatsgevonden heeft [slachtoffer 1] heel erg slaag gehad van hen.
Ik ben op een gegeven moment van school gegaan en naar een andere school gegaan. In de weekends werkte ik bij Albert Heijn, waar ik [slachtoffer 1] nog wel eens ontmoette. Ik kon dan een paar minuutjes met haar praten. Ik zei haar ook dat ze mij altijd kon schrijven. Ik heb thuis, als mijn moeder ze niet heeft weggegooid nog deze briefjes in mijn lade liggen op mijn kamer. Ik heb deze altijd bewaard.
Op een gegeven moment heb ik ook met mijn moeder over de problemen van [slachtoffer 1] gesproken en verteld dat ze misbruikt werd. Ik vertelde dat ze door haar broer werd aangerand. Mijn moeder wist toen niet wat ze er aan zou kunnen doen. Ik nam op een bepaald [moment] dan maar de beslissing om een brief die [slachtoffer 1] aan mij had gestuurd aan de wijkagent [betrokkene 2] te geven in de hoop dat er dan iets aan gedaan kon worden. Ik had eigenlijk geen vertrouwen meer in andere mensen, omdat de Raad voor de kinderbescherming ook zo vreemd had gehandeld. Kort nadat ik de brief aan de politie had gegeven is [slachtoffer 1] uit huis geplaatst.
Ik weet dat [slachtoffer 1] het ook aan haar oma heeft verteld wat er met haar is gebeurd. Zij heeft toen [slachtoffer 1] voor slet en hoer uitgemaakt.’
16.
Een aan de getuige [getuige 1] gericht briefje houdt onder meer het volgende in:
‘hoi [getuige 1]
hoe gaat het.
met mij slecht. Je moet niet schrikken maar ik word door mijn broer misbruikt en mijn vader is precies hetzelfde
Ik weet dat ik mijn vader ook moet aangeven maar ze doen toch niks. Dat doen ze nou ook niet.
En dan mijn opa en oma nog
ik hoop dat ik dit volhoud maar dat denk ik niet
iedere dag is het hetzelfde
mijn broer en mijn opa en oma
En mijn vader in het weekend.
als mijn vader te weten komt dat ik het vertelt heb dan doet hij wat en jij weet wat dat is, het heeft gewoon geen zin meer ze blijven doorgaan.
en van mijn vader en mijn broer is het ergste en ik kan ze niet tegenhouden mijn vader is sterker dan mij en mijn broer ook
Je moet mijn broer niet in elkaar slaan anders wordt het alleen maar erger.
ik moet stoppen =xxx= [slachtoffer 1]’
17.
[Slachtoffer 2] heeft, terwijl hij was gedetineerd in verband met de tegen hem door [slachtoffer 1] geuite beschuldigingen, aangifte gedaan wegens seksueel misbruik door zijn vader. De verklaring is als volgt opgenomen in het proces-verbaal van 15 januari 2001:
‘Ik heb u enige tijd geleden gebeld omdat ik over mijn vader wil verklaren. […] Ik heb met mijn advocaat gesproken en hij heeft mij aangeraden om mijn verhaal aan u te vertellen.
Ik wil nu aangifte doen tegen mijn vader omdat ik dit eerder niet durfde. Ik weet dat ik niets slechts over mijn vader hoef te vertellen maar ik vind dat het moet.
[…] Ik heb mijn verhaal al tegen mijn advocaat verteld en ik vond het toen al heel moeilijk. Ik vind het eng om te vertellen.
Toen ik 12 jaar oud werd weet ik dat mijn vader op mijn verjaardag sexueel betast heeft. Deze datum kan ik mij heel goed herinneren. Ik weet ook heel zeker dat voor deze verjaardag mijn vader mij ook sexueel betastte.
Het betasten bestond uit het aftrekken van mijn geslachtsdeel tot er wit spul uit kwam. Ik moest mijn vader ook aftrekken totdat er wit spul uit kwam. Dit gebeurde als mijn vader doordeweeks thuis was en ik bij hem sliep. Dit gebeurde wekelijks dat mijn vader mij sexueel misbruikte. Ik moest altijd bij mijn vader in bed slapen. Mijn vader zei tegen mij dat ik me uit moest kleden. Als ik mij niet uitkleedde dan kreeg ik weer harde klappen van mijn vader. Mijn vader sloeg altijd met zijn handen en nooit met iets anders, maar ik wil u vertellen dat hij wel grote handen heeft. Ik voelde dan dat mijn vader aan mijn stijve geslachtsdeel ging zitten. Ik deed dit ook bij mijn vader. Na mijn 12 verjaardag weet ik dat mijn vader met zijn geslachtsdeel bij mij van achteren binnen drong. Dit is vaak gebeurd. Ik denk 10 keer. Ook dit gebeurde op de slaapkamer van de woning van mijn vader aan de [a-straat 1] te [plaats]. Ik heb wel eens samen moeten douchen met mijn vader en dan zeepte hij mij helemaal in.
Ik vond het nooit leuk als mijn vader deze dingen deed maar ik durfde niets te zeggen. Ik was bang van mijn vader want hij sloeg mij altijd. Ik durfde ook niets te zeggen tegen mijn opa en oma omdat opa ook altijd sloeg en ze geloofden mijn vader altijd.
Ik weet dat als mijn vader bij mij sexueel binnendrong dat dit zeer deed. Ik wilde dan huilen maar als ik huilde dan sloeg mijn vader me weer.
Als ik er iets van zei dan riep hij altijd iets van kop houden.
Mijn vader sloeg mij heel vaak en hard. Hij heeft mij 2 maal een blauw oog geslagen en 1 maal een bloedneus. […]
Ik weet dat mijn vader ergens na mijn 14e verjaardag is gestopt met het sexueel lastig vallen.
Waarom dat weet ik eigenlijk niet precies maar ik weet wel dat mijn vader niet meer thuis kwam doordeweeks. Ik wil u ook vertellen dat mijn vader mij in het weekend nooit lastig viel omdat [slachtoffer 1] kwam schoonmaken.[…] Ik wil u ook vertellen dat ik vaak heb gezien dat [slachtoffer 1] ook werd geslagen door mijn vader en mijn opa. […] Opa was ook heel gauw boos en sloeg ons.
Het sexueel misbruik is gestopt na mijn veertiende verjaardag. Het slaan is echter doorgegaan. Mijn vader sloeg mij om het minste geringste. Ik werd vaak geslagen door hem. Als er iets niet naar zijn zin was dan sloeg hij mij. Ook als ik helemaal niets deed en hij het niet naar zijn zin had dan sloeg hij mij.’
18.
Verder bevat het dossier een brief van de huisarts van [slachtoffer 1] dat op haar verzoek in 1998 en 1999 twee zwangerschapstesten zijn uitgevoerd. Ook staat in de brief een overzicht van onderzoeken waarbij enig lichamelijk letsel was vast te stellen. Bij de contacten die de huisarts met [slachtoffer 1] heeft gehad is er geen directe aanleiding geweest om aan seksueel misbruik te denken.
19.
Aanvrager heeft bij het eerste politieverhoor, om 11.30 uur op 1 september 2000, de volgende verklaring afgelegd:
‘Ik begrijp dat ik verdacht word van ontucht en gemeenschap hebben met mijn dochter.
Ik ben bereid antwoorden te geven op vragen, maar wil eerst met mijn advocaat spreken.’
20.
Tijdens het tweede politieverhoor dat later die dag vanaf 14.30 uur werd gehouden, heeft aanvrager nader verklaard. De verklaring van aanvrager is als volgt in het proces-verbaal opgenomen:
‘U vraagt mij wat ik ervan vind, dat [slachtoffer 1] aangifte tegen mij heeft gedaan. Ik vind het heel moeilijk om erover te praten. Ik weet niet hoe ik moet beginnen.
Ik weet niet precies waar ik moet beginnen. Ik kan mij niet precies herinneren, wanneer het is begonnen en waar.
Het moet volgens mij wel op de [a-straat] zijn gebeurd, in de slaapkamer.
Ik was doordeweeks niet thuis dus kan het niet gebeurd zijn. [Slachtoffer 1] kwam 's zondags naar mij toe. Ze woonde bij opa en oma. Ze kwam dan bij mij douchen, dat deed ze bij opa en oma nooit. Ook zat ze bij mij aan de computer. [Slachtoffer 2] deed dat ook graag.
Ik ken het eigenlijk niet goed onder woorden brengen. Ik zal het proberen. Het is voorgevallen dat ik op mijn bed in de slaapkamer ben gaan liggen en ging slapen. Ik werd op een gegeven moment wakker en zag dat [slachtoffer 1] naast mij in bed lag. Ik lag onder de dekens in een boxershort. [Slachtoffer 1] lag op de dekens en was uitgekleed.
Ik kan het niet uitdrukken wat ik toen gedaan heb. Ik kan alleen maar zeggen dat ik toen dingen met [slachtoffer 1] gedaan heb die niet horen als vader zijnde. Die dingen waren op sexueel gebied.
Ik begrijp nu dat het fout was wat ik gedaan heb. Op het moment dat het gebeurde besefte ik niet dat het fout was.
Ik heb nooit sexuele voorlichting gehad.
U vraagt mij of ik nog weet hoe oud [slachtoffer 1] was toen het begon. Ze is nu anderhalf jaar weg.
Ik denk dat het begonnen is toen [slachtoffer 1] een jaar of negen was. Het is gestopt voor het overlijden van mijn moeder. Mijn moeder is op 10 juni 1999 overleden.
U vraagt mij hoe vaak ik het deed. Het werd later minder in aantal dan in het begin. Ik zal proberen te omschrijven wat ik deed. Ik betastte haar.
U vraagt mij of er meer is gebeurd dan betasten. Ik kan het niet goed onder woorden brengen, maar het is verder gegaan dan betasten. Het is zelfs zover gegaan dat ik gemeenschap heb gehad met [slachtoffer 1].’
21.
Tijdens het derde politieverhoor op 2 september 2000 heeft aanvrager uitgebreider verklaard. Zijn verklaring is als volgt in het proces-verbaal weergegeven :
‘Ik heb het hier erg moeilijk mee om daarover te praten.
[…]
Bij de scheiding zijn de kinderen aan mijn ex-vrouw toegewezen. […] Mijn ex-vrouw wilde de kinderen echter niet hebben. Ik heb toen de kinderen toegewezen gekregen. […] De kinderen zijn toen bij opa en oma gaan wonen vanwege mijn beroep. […]
Mijn vader en moeder deden de huishouding. De kinderen hoefden volgens mij niets te doen. […] Als [slachtoffer 1] bij mij op zondag thuis kwam dan maakte zij mijn huis schoon. […] Zij moest dit van mij doen. Het is gebeur[d] dat als zij het niet deed of wilde doen dat ik haar sloeg. Dit is meerdere malen gebeur[d]. […] Ik sloeg haar nooit in het gezicht. Ik sloeg haar alleen op haar billen of op haar lichaam. Ik sloeg haar enkel met mijn handen. Het is voor gekomen dat ik haar ook wel eens een schop heb gegeven. Ik schopte haar tegen de billen. […]
Ik kan best begrijpen dat [slachtoffer 1] bang voor mij was in die tijd zoals ik haar behandelde. Als ik iets zei dan deed zij dit gelijk. Ik denk dat [slachtoffer 1] dacht dat als zij dit niet zou doen ik haar zou slaan. Ik kan nu best goed begrijpen dat zij die gedachten had. Ik begrijp nu best dat ik haar niet zo leuk behandelde. Ik behandelde haar niet zoals een vader dat zou moeten doen met zijn kinderen. Ik begrijp nu goed dat andere mensen [slachtoffer 1] mijn werkster of sloofje vonden. Ik stond daar in die tijd niet bij stil. Als mijn kinderen bij mij kwamen, dan moest [slachtoffer 1] eerst mijn woning schoonmaken. [Slachtoffer 2] mocht altijd gelijk op de computer gaan spelen. [Slachtoffer 1] mocht dit ook maar dat mocht pas nadat zij had schoon gemaakt. […]
Toen [slachtoffer 1] ongeveer 9 jaar oud was begon ik haar seksueel te misbruiken. Dit misbruik heeft alleen plaats gevonden in mijn woning aan [a-straat]. Ik was altijd alleen met haar in de woning. Het gebeurde zowel in de slaapkamer als in de woonkamer. De reden waarom ik ben begonnen om haar te misbruiken is dat ik volgens mij genegenheid mistte. Ik heb nooit genegenheid gehad. Niet van mijn ex-vrouw of andere vrouwen waarmee ik een relatie heb gehad. Ik heb wel genegenheid en liefde van mijn ouders gehad. Ik had volgens mij een drang naar genegenheid. Het misbruik begon met haar te betasten. Ik kan nog niet over details verklaren van het misbruik. Ik heb het hier erg moeilijk mee. Ik wil daar later op terug komen.’
22.
De volgende dag heeft aanvrager tijdens het politieverhoor nader verklaard. Het proces-verbaal van het verhoor van 3 september 2000 houdt onder meer het volgende in als verklaring van aanvrager:
‘U vraagt mij over de details van de ontucht die ik met mijn dochter [slachtoffer 1] heb gedaan. Ik zal proberen daar over te verklaren. Ik heb het daar wel moeilijk mee. De ontucht met [slachtoffer 1] begon toen zij ongeveer de leeftijd van 9 jaar had. […] De ontucht begon met het betasten van [slachtoffer 1]. Ik begon met het betasten van haar borsten. [Slachtoffer 1] moest van mij haar kleding uittrekken. Dit zei ik tegen haar. Ik bedreigde haar niet. [Slachtoffer 1] trok zelf haar kleding uit. Zij was volgens mij wel bang voor mij. Ik denk wel dat zij wist dat als zij haar kleding niet zou uit trekken, zij een pak slaag zou krijgen. Zij lag dan naakt op bed. Ik trok zelf ook mijn kleding uit. Ik ging dan naakt naast haar op bed liggen. Soms hield ik mijn boxershort aan. Ik begon eerst haar borsten te betasten. Hierna begon ik verder te gaan. Ik begon haar vagina te betasten. Ik begon haar te vingeren. Hiermee bedoel ik dat ik mijn vinger in haar vagina bracht en haar vagina begon te vingeren. [Slachtoffer 1] vond dit volgens mij niet leuk. Ik kon dit merken aan haar houding en de uitstraling van haar gezicht. Hoewel zij dit niet leuk [vond] ging ik toch door. Ik dacht daar niet bij na. Ik vond dit van ondergeschikt belang en ik dacht alleen aan mijzelf. Ik moest zelf aan mij[n] trekken komen. Ik zoende ook haar borsten. Ik kneep ook in haar borsten. Volgens mij kneep ik niet zo hard. [Slachtoffer 1] vond dit helemaal niet leuk. Zij zei dat ik dit niet moest doen. Zij zei dat het pijn deed. Ook heb ik [slachtoffer 1] gebeft. Hiermee bedoel ik dat ik mijn tong bij haar vagina naar binnen bracht en haar binnenin begon te likken. Ook dit vond [slachtoffer 1] niet leuk. Dit zag ik aan haar houding. [Slachtoffer 1] moest mij ook pijpen. Hiermee bedoel ik dat zij mijn stijve penis in haar mond moest nemen. Zij moest dan aan mijn penis likken en zuigen. Het is wel eens gebeur[d] dat ik een zaadlozing in haar mond kreeg. Dit vond zij niet leuk. Zij ging dan gelijk naar de badkamer. Zij gaf dan over en begon gelijk haar mond schoon te maken. Ik begreep best dat zij dit helemaal niet leuk vond. Ik ging steeds verder met mijn handelingen. Vervolgens begon ik gemeenschap met haar te hebben. Ik bedoel hiermee dat ik haar neukte. Zij lag dan naakt op haar rug op bed. Zij had haar benen uit elkaar gedaan. Zij moest dit van mij en zij deed dit ook. Ik denk wel dat zij bang was. Ik was zelf ook naakt. Ik ging dan op haar liggen en bracht mijn stijve penis bij haar naar binnen in haar vagina. Ik begon dan op en neer gaande bewegingen op haar te maken. Als ik haar neukte gebruikte ik een condoom, omdat ik bang was dat zij zwanger zou worden. Volgens mij gebruikte [slachtoffer 1] geen voorbehoedsmiddelen. Zij vond dit niet leuk en was boos. Ik kon dit zien aan haar gezicht. Ik merkte wel dat ik haar pijn deed. Dit zei zij ook tegen mij. Ik kon dit ook merken aan haar houding. Ik begrijp dat ik mijn dochter [slachtoffer 1] heb ontmaagd. Hiermee bedoel ik dat ik de eerste man was die met haar gemeenschap had. Ik kan mij nog herinneren dat toen ik de eerste keer met haar gemeenschap had zij schreeuwde. Volgens mij had zij veel pijn. Zij was toen volgens mij ongeveer 9 jaar. Als ik met haar neukte kwam het regelmatig voor dat ik klaar kwam. Ik kreeg dan een zaadlozing in de condoom die ik gebruikte tijdens de gemeenschap.
De sexuele handelingen en de gemeenschap zijn begonnen toen [slachtoffer 1] ongeveeer 9 jaar oud was. Dit is gestopt toen zij ongeveer 16 jaar oud was. Het is allemaal gebeurd in mijn woning aan de [a-straat] in [plaats]. Als [slachtoffer 1] het weekend bij mij was aan de [a-straat] dan misbruikte ik haar. Zij kwam niet ieder weekend bij mij, maar als zij bij mij was dan gebeurde het. Ik was altijd alleen met haar in de woning. Als ik iets zei tegen haar dan deed zij dit gelijk. Ik denk wel dat zij bang voor mij was.
U vraagt of ik haar handen heb vast gehouden tijdens de gemeenschap met haar. Dit heb ik echter nooit gedaan omdat dit [niet] hoefde. Zij deed altijd gelijk wat ik tegen haar zei. Zij was bang voor mij omdat ik haar sloeg. Ik heb haar weleens geslagen voordat ik met haar gemeenschap [had]. Ik sloeg met mijn handen. Ook als ik wel eens ruzie met haar had dan sloeg ik haar.
U toont mij een kopie van een brief van de schoolarts waarin staat [dat] het vermoeden was dat mijn zoon [slachtoffer 2] mijn dochter [slachtoffer 1] zou misbruiken. Ik heb deze brief nooit gezien. Ik weet ook [van] het bestaan daarvan niet af. Ik weet wel dat de Stichting Jeugdzorg een onderzoek heeft gedaan hierna. Ik heb [slachtoffer 2] daar toen over aangesproken. Hij ontkende dit. Ik ging ervan uit dat hij de waarheid sprak. Ik geloofde echter [slachtoffer 1]. [Slachtoffer 1] zei dat dit wel zo was. Ik heb er echter geen werk van gemaakt. Ik heb [slachtoffer 1] niet met anderen daarover laten praten. Ik heb dit niet gedaan omdat ik bang was. Het zou dan best eens kunnen dat [slachtoffer 1] zou gaan vertellen dat ik haar ook misbruikte. Ik moest dit voorkomen.
Ik schaam mij heel erg voor wat ik allemaal [slachtoffer 1] heb aangedaan. Ik begrijp dat ik ontzettend fout ben geweest. Ik ben een slechte vader voor [slachtoffer 1] geweest. De dingen die ik met haar heb gedaan doe je niet met je eigen kind. Ik begrijp dat zoiets niet hoort.’
23.
Bij de rechter-commissaris heeft aanvrager op 4 september 2000 eveneens een bekennende verklaring afgelegd. In het proces-verbaal is dit als volgt opgenomen:
‘Ik beken. Ik heb in mijn woning aan de [a-straat] te [plaats] mijn dochter [slachtoffer 1] meer malen seksueel misbruikt. Dat begon toen zijn 9 jaar was en dat is geëindigd toen zij 2 weken na het overlijden van mijn moeder in juni 1999 uit huis geplaatst werd. Ik heb haar in die periode gevingerd, gebeft, haar mij laten pijpen en gemeenschap met haar gehad. Ik heb ook haar borsten betast en gestreeld en in haar borsten geknepen. Het was mij bekend dat zij dit niet wilde; ik kon dat aan haar zien. Ik wist dat [slachtoffer 1] bang voor mij was omdat ik haar wel eens slagen gaf.
Ik vind het moeilijk om hierover te praten en ik hoor u zeggen dat u het daarom bij deze korte samenvatting over de feiten zult laten.’
24.
Bij het verhoor door de rechter-commissaris is mr. A.C. Bosch als advocaat van verdachte aanwezig geweest. De raadsman refereert zich met betrekking tot de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling, aldus het proces-verbaal,
25.
Met betrekking tot het seksueel misbruik van zijn zoon, heeft aanvrager twee maal een verklaring afgelegd. De eerste is opgenomen in het proces-verbaal van het politieverhoor dat op 17 januari 2001 heeft plaatsgevonden. Hetgeen aanvrager heeft verklaard, is daarin als volgt weergegeven:
‘Ik weet dat ik geen antwoord hoef te geven. Ik begrijp van u dat mijn advocaat op de hoogte is gesteld van dit verhoor. […]
U vraagt mij hoe ik er nu tegenover staat. Ik heb mijn eerder afgelegde verklaringen bij u, inmiddels ingetrokken. Ik heb het recht om mijn eerdere verklaringen in te trekken. Dit is niet tegen de wet. Ik wil geen 5 of 6 jaar zitten. Ik wil u zeggen dat [slachtoffer 1] niet heeft gelogen en ik in mijn eerdere verklaringen ook niet. Ik ben gewoon bang om lang te moeten zitten.
U vertelt mij dat u met mijn zoon [slachtoffer 2] heeft gesproken.
U vertelt mij dat [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan van sexueel misbruik van [slachtoffer 2] door mij.
Ik wil u vertellen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen leugenaars zijn. Ik heb er vaak over nagedacht wat ik [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heb aangedaan. Ik vind het heel moeilijk. Ik wil eerst mijn advocaat spreken voor ik verder praat.
Maar ik begrijp van u dat u mijn advocaat heeft gebeld en dat deze niet is verschenen.
U vraagt aan mij of ik [slachtoffer 2] sexueel heb misbruikt. Ik vind het heel moeilijk om te zeggen en ik schaam mij heel erg hiervoor. Maar het klopt dat ik [slachtoffer 2] heb misbruikt. Ik wil daar verder niet op ingaan want ik schaam mij en ik durf dit niet te vertellen. Ik zou er wel over willen praten met een psychiater maar ik weet niet of ik dit kan. U vraagt hoe oud [slachtoffer 2] was toen het gebeurde. Ik weet dit niet precies maar het gebeurde in mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats].
U vraagt mij hoe lang het sexueel misbruik heeft geduurd. Ik weet dit niet onder woorden te brengen maar het is meerdere keren gebeurd.
Ik weet ook niet wanneer het sexueel misbruik plaatsvond. het was in ieder geval als [slachtoffer 2] bij mij thuis was. Er was dan verder niemand in de woning.’
26.
Later dezelfde dag heeft aanvrager volgens het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal als volgt verklaard:
‘Ik begrijp dat u nog enkele vragen heeft. Ik weet mijn rechten maar ik zal eerlijk antwoord geven op uw vragen. Ik kan heel moeilijk verklaren over het misbruik van mijn zoon [slachtoffer 2] door mij. U vertelt mij dat u mij enkele vragen zal stellen over het misbruik van mijn zoon [slachtoffer 2] door mij en dat ik daar enkel Ja of Nee op zal antwoorden.
U vraagt mij of het misbruik is begonnen toen [slachtoffer 2] twaalf jaar oud was. Dit is juist. U vraagt mij of het misbruik tot ongeveer zijn vijftiende jaar heeft geduurd. Dit is ook juist. U vraagt mij of het gebeurd is in mijn woning en doordeweeks is gebeurd. Dit is juist. U vraagt mij waar [slachtoffer 2] sliep. [Slachtoffer 2] sliep bij mij in bed. Ik moest hem in de gaten houden omdat hij rare dingen deed, zoals de televisie aanzetten. koffie zetten of de stereo aanzetten. U vraagt mij wat ik en [slachtoffer 2] droegen als hij bij mij in bed sliep. [Slachtoffer 2] en ik droegen allebei onze onderbroek, verder niets. U vraagt mij of [slachtoffer 2] wel eens zijn onderbroek uit had. Dit is juist. U vraagt mij of [slachtoffer 2] bang voor mij was. Ik weet dit niet, ik heb nooit aan hem gemerkt of gevraagd. U vraagt mij of ik [slachtoffer 2] wel eens sloeg. Ik sloeg hem als hij vervelend was. U vraagt mij of ik [slachtoffer 2] terwijl hij bij mij in bed lag terwijl hij bloot was aanraakte. Dit is juist. U vraagt mij of ik wel eens aan zijn stijf geslachtsdeel zat. Dit is juist. U vraagt mij of ik dan zijn stijf geslachtsdeel aftrok. Dit is juist. U vraagt mij of hij mijn geslachtsdeel ook heeft afgetrokken. Dit is niet juist. U vraagt mij of ik mijn geslachtsdeel bij [slachtoffer 2] in zijn kont heb gestoken. Dit is niet juist. Ik weet niet waarom [slachtoffer 2] dit heeft verklaard. U vraagt mij of ik wel eens met [slachtoffer 2] naakt onder de douche heb gestaan, terwijl ik hem waste. Dit is juist. U vraagt mij of ik [slachtoffer 2] vaak sloeg. Ik sloeg hem alleen als hij dit verdiende. Ik sloeg hem alleen op zijn kont. U vraagt mij of ik hem wel eens een bloedneus of een blauw oog heb geslagen. Dit is niet juist. Dit heb ik volgens mij nooit gedaan, althans ik kan mij niet meer herinneren. Het kan best zo zijn dat ik wel eens te ver ben gegaan met slaan, maar dit kan ik mij niet herinneren. […]
U vraagt mij wanneer ik stopte als ik [slachtoffer 2] aftrok. U vertelt mij dat [slachtoffer 2] heeft verteld dat ik stopte als er wit spul uit zijn geslachtsdeel kwam. Dit is juist. Ik stopte met aftrekken als er sperma uit zijn geslachtsdeel kwam. Als [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij mijn geslachtsdeel heeft afgetrokken en dat ik bij hem sexueel binnen gedrongen, is dit waar2.. Dit is nooit gebeurd. Waarom [slachtoffer 2] dit heeft verklaard, weet ik niet. U vraagt mij of ik wel eens bloot op hem gelegen. Dit is niet waar. Dit is nooit gebeurd.
Ik begrijp dat ik volkomen verkeerd heb gehandeld. Ik weet dat ik strafbaar ben door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] sexueel te misbruiken. Ik had dit nooit moeten doen. Ik heb daar nu spijt van. Ik begrijp dat het niet goed met mij is. Ik wil graag behandeling hebben voor hetgeen dat ik bij mijn kinderen heb gedaan op sexueel verkeerd. Ik weet dat de schuld bij mij ligt en dat mijn kinderen hieraan geen schuld hebben. Ik had beter moeten weten als vader.’
27.
Ter terechtzitting van de Rechtbank van 13 februari 2001 heeft aanvrager uitvoerig verklaard over het seksuele misbruik van zijn dochter en zijn zoon. Ik geef hier het voor de beoordeling van de aanvrage relevante deel van die verklaring weer:
‘Toen wij nog op de [b-straat] bij mijn ouders woonden is er niets gebeurd met [slachtoffer 1]. Dat was pas op de [a-straat]. Ze was toen ongeveer 6 jaar. Eerst was het alleen betasten, later gemeenschap. Dat klopt wel. Ik vind het moeilijk daarover te praten. Ik betastte haar op plaatsen die met sex te maken hebben, borsten, vagina, vingeren, van binnen en van buiten. Het is begonnen toen ze 6 à 7 jaar was. Zoenen niet, dat gebeurde niet. Het klopt dat ik haar op haar borsten en vagina heb gezoend. Ik ga niet praten over wat zij bij mij deed. Het klopt niet dat ze mijn penis moest vastpakken en op en neer bewegen. Ik sloeg haar wel en ze zal wel bang voor me geweest zijn. Ik weet niet waarom ze zegt dat zij die dingen moest doen. [,,,] Ik heb nooit gemeenschap met [slachtoffer 1] gehad en weet ook niet waarom ze spreekt over het veilig doen. […]
U houdt mij de tweede verklaring van [slachtoffer 1] uit december 1999 voor. […] Wat [slachtoffer 1] verklaart kan ik me niet herinneren. Het klopt wel wat ze zegt over vingers in de vagina. Ik ben niet met mijn penis in haar vagina gegaan. Ik heb niet op haar gelegen, niet naast haar en heb niet in en uit haar bewogen. Ik heb dat niet gedaan. Ik ben niet klaargekomen. Ze hoefde niet aan mijn penis te zitten. Ik heb niet mijn penis in haar mond gedaan. Beffen heb ik niet gedaan. Het klopt wel dat ik met mijn tong in haar vagina ging.
U houdt mij de verklaring van [slachtoffer 1] uit september 2000 voor […]. Ik heb nooit als man en vrouw gemeenschap met [slachtoffer 1] gehad. Aftrekken klopt ook niet, maar de rest wel. Ik weet niet waarom het is gebeurd. […]
Ik wist dat [slachtoffer 1] bang was en dat ze niet wilde wat ik deed. Ik weet niet waarom ik gezegd heb dat ze mij pijpte. Dat klopt niet. U vraagt mij, of ik het zo erg vind, dat ik het niet meer wil weten. Dat is niet zo. Het is gewoon niet gebeurd. Ik weet dat ik het wel gezegd heb, maar ik weet niet waarom. Ik heb haar niet ontmaagd. Ik ben gestopt omdat ik zag dat ik verkeerd bezig was, niet omdat [slachtoffer 1] wegging. Dat was toen mijn moeder begraven werd. Ik zat in Zuid-Duitsland toen [slachtoffer 1] wegging. Mijn vader belde mij daarover en ik was verbaasd. […]
Ik heb [slachtoffer 2] niet afgetrokken en hij mij ook niet. Ik weet niet waarom hij dat zegt. Ik ben nooit van achteren bij hem binnengedrongen. Ik heb geen sex met hem gehad. Ik heb hem wel afgetrokken maar hij mij niet. Ik ben niet met mijn penis bij hem binnen geweest. Dat is nooit gebeurd. Ik kan me voorstellen hoe hij zich voelde. Ik denk dat ik verkeerd bezig ben geweest.’
28.
Bij de stukken bevindt zich de pleitnota van de raadsman met het pleidooi zoals dat op de terechtzitting van 10 oktober 2001 is gehouden. Deze houdt onder meer in:
‘De verschillende verklaringen die [aanvrager] heeft afgelegd zijn niet gelijkluidend. [Aanvrager] geeft aan dat de uitgebreide verklaring, zoals die door hem ter zitting van 13 februari 2001 ten overstaan van Uw Rechtbank is afgelegd, juist is. Die verklaring komt er op neer dat volgens [aanvrager] de beschuldigingen ten dele juist, en ten dele onjuist zijn.
[…]
In zijn contacten met de gedragsdeskundigen heeft [aanvrager] naar zijn zeggen nadrukkelijk ontkent, omdat hij zijn gesprekspartner niet kende en vertrouwde. [Aanvrager] weet van zichzelf dat het enige tijd kost voordat hij iemand kan vertrouwen. In het PBC heeft [aanvrager] niet inhoudelijk over de beschuldigingen willen spreken, hetgeen ook niet hoefde, en daarom ontkent.
[…]
Met betrekking tot de tenlastegelegde ontucht bij [slachtoffer 2] kan naar het oordeel van de verdediging in ieder geval een aantal onderdelen niet bewezen worden verklaard. [Aanvrager] heeft steeds ontkend dat [slachtoffer 2] hem heeft moeten aftrekken. [Aanvrager] heeft ook steeds ontkend dat hij bij [slachtoffer 2] van achteren met zijn penis is binnengedrongen. […]
Voor het overige refereert de verdediging zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van Uw Rechtbank.
Met betrekking tot de tenlastegelegde ontucht bij [slachtoffer 1] refereert de verdediging zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van uw Rechtbank. [Aanvrager] heeft ter zitting nadrukkelijk ontkend dat sprake is geweest van gemeenschap met [slachtoffer 1]. [Aanvrager] heeft verder verklaard nooit zijn penis in haar mond te hebben gedaan. […]
Alle gedragsdeskundigen zijn het er over eens dat een intensieve behandeling van [aanvrager] noodzakelijk is. [Aanvrager] staat hierachter, en is gemotiveerd om aan een behandeling deel te nemen. [Aanvrager] kan zich in grote lijnen vinden in de bevindingen van het Pieter Baan Centrum, en onderschrijft de behandeldoelen die in het rapport worden genoemd. […]
Zoals gezegd, [aanvrager] is bereid en gemotiveerd voor een behandeling, zelfs binnen een langdurig kader.’
Twee eerdere aanvragen tot herziening
29.
Hoewel hij geen hoger beroep aantekende tegen het veroordelend vonnis van de Rechtbank, werd namens [aanvrager] ruim een jaar na de uitspraak op 21 november 2002 wel een aanvrage tot herziening ingediend bij de Hoge Raad. Die aanvrage werd bij arrest van 9 september 2003, nr. 02566/02 H, afgewezen als zijnde ‘kennelijk ongegrond’. Het novum waarop de aanvrage berustte was het feit dat uit onderzoek door een gynaecologe was gebleken dat het maagdenvlies van [slachtoffer 1] op 30 juni 1999 — dus aan het eind van de periode waarin het seksuele misbruik zou hebben plaatsgevonden — intact was. Het rapport van de gynaecoloog ontbrak in het dossier, er was uitsluitend een korte samenvatting van dit rapport van de politiearts. Ook werd aangevoerd dat aanvrager aanvankelijk had ontkend maar niet bestand was geweest tegen de psychische druk van de politie tijdens het verhoor, mede vanwege zijn lichamelijke toestand.
30.
De Hoge Raad overwoog dat de aanvrage niets inhield dat een novum in de zin van art. 457 lid 1, onder 2e Sv kon opleveren. Dit oordeel werd als volgt nader gemotiveerd:
‘In het bijzonder kan de aangevoerde omstandigheid dat het volledige onderzoeksrapport van de gynaecologe ten tijde van de behandeling van de zaak door de Rechtbank niet aan het dossier was toegevoegd niet alleen niet het ernstig vermoeden wekken dat, ware de Rechtbank met dat volledige rapport bekend geweest, de aanvrager van alle tenlastegelegde feiten zou zijn vrijgesproken, maar ook niet dat hij van het desbetreffende onderdeel van het onder nummer 10/101294-00 tenlastegelegde feit — te weten, kort gezegd, het houden en/of brengen en/of duwen van zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van zijn dochtertje — zou zijn vrijgesproken. De Rechtbank beschikte immers in ieder geval over een samenvatting van dat rapport, op grond waarvan zij geacht kan worden in haar beoordeling te hebben betrokken dat het maagdenvlies van het dochtertje volgens de bevindingen van de gynaecologe intact was. Voorts was de Rechtbank op grond van de stukken van het dossier waarover zij de beschikking had bekend met de lichamelijke en geestelijke toestand van de aanvrager.’
31.
In 2005 volgde een tweede aanvrage, inclusief een aanvullend herzieningsverzoek. In de aanvrage werd als eerste nieuwe feit aangevoerd dat de zoon van aanvrager had toegegeven dat hij zijn vader vals had beschuldigd. Ter ondersteuning daarvan werd een ten overstaan van een notaris afgelegde verklaring overgelegd. Verder werd verwezen naar een rapport van dr. R. Bullens over de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met betrekking tot het feit dat ook de vader van aanvrager ontucht met hen zou hebben gepleegd. Bullens zet daarin vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer 2] tegen zijn opa. Voor zover het de aangifte van [slachtoffer 1] betreft werd een brief van de gynaecoloog dr. [arts 1] overgelegd, waaruit zou blijken dat de aangifte van [slachtoffer 1] in ieder geval ten aanzien van seksuele contacten kort voordat zij op 30 juni 1999 door een gynaecoloog werd onderzocht, niet waar kan zijn.
32.
Ik citeer enkele relevante delen van de verklaring van [slachtoffer 2] tegenover de notaris omdat die verklaring ook een rol speelt in de onderhavige aanvrage:
‘Ten onrechte heb ik aan de politie verklaard dat mijn vader mij op twaalfjarige leeftijd seksueel heeft betast. Mijn vader heeft mij nooit seksueel betast. Vader heeft mij ook niet afgetrokken, ook dit heb ik ten onrechte verklaard. Ook heb ik mijn vader niet afgetrokken; ook dat heb ik ten onrechte bij de politie verklaard. Mijn vader heeft ook niet casu quo nooit aan mijn (stijve) geslachtsdeel gezeten. Ik heb dat ook niet bij mijn vader gedaan.
Mijn vader is ook niet seksueel bij mij binnengedrongen, zoals ik ten onrechte heb verklaard. Dat is nog nimmer gebeurd. Toen ik aangifte deed, wist ik nog niet eens wat ‘seksueel binnendringen’ was. Dat heeft [betrokkene 4] mij toen uitgelegd.
Ik moest en ging ook niet samen met mijn vader onder de douche.
[…]
Ook ben ik nooit door m[…], seksueel misbruikt.
[Slachtoffer 1] kwam nooit alleen naar de woning van mijn vader aan de [a-straat 1] te [plaats].
Wanneer zij langs kwam, kwam zij met mijn oma mee om het huis een beurt te geven. Zij was dus nooit alleen. Ik kan mij dus niet voorstellen dat zij seksueel misbruikt is.
Toen mijn oma overleed is mijn vader nog diezelfde dag bij mijn opa ingetrokken. Hij is niet meer terug gegaan naar de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]. [Slachtoffer 1]'s verklaring, dat zij nog na het overlijden van onze oma in de woning aan de [a-straat 1] seksueel contact heeft gehad met mijn vader, klopt dus niet. […] De politie heeft mij verschillende keren gevraagd of mijn vader mij seksueel misbruikt heeft. Ik heb daar in eerste instantie steeds negatief op geantwoord en gezegd dat mijn vader mij niet seksueel heeft misbruikt. Toen de politie dat aan mij bleef vragen, voelde ik mij onder druk gezet en heb ik uiteindelijk toch maar verklaard wat de politie graag van mij wilde horen, te weten dat mijn vader mij seksueel misbruikt heeft. Daarvan heb ik grote spijt. Want mijn vader zit daardoor ten onrechte vast.’
33.
De verklaring bij de notaris is voorts van belang omdat deze de aanleiding vormde tot een op 21 november 2003 door aanvrager ingediende klacht als bedoeld in art. 12 Sv inhoudende dat de dochter en zoon ten onrechte niet werden vervolgd wegens het doen van — kort gezegd — een valse aangifte. Het Hof had het beklag gegrond verklaard en had gelast dat de officier van justitie het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek tegen beklaagden zou vorderen. Ook dit gegeven werd aangevoerd als grond voor herziening.
34.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 oktober 2005 de aanvrage ten dele niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige afgewezen. Daarbij heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
‘3.2.
Bij beslissing van de Hoge Raad van 9 september 3003, nr. 02566/03 H, is een eerdere aanvrage tot herziening van het vonnis van de Rechtbank afgewezen. Voor zover de aanvrage steunt op gronden die in deze beslissing ongenoegzaam zijn geoordeeld, kan zij niet worden ontvangen.
3.3.
In de aanvulling op het herzieningsverzoek wordt nog aangevoerd dat op een door de aanvrager gedaan beklag ex art. 12 Sv — terzake van het doen van valse aangifte tegen de aanvrager door de slachtoffers — door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage bij beschikking van 27 april 2005 is beslist dat terzake een gerechtelijk vooronderzoek dient te worden ingesteld. In aanmerking genomen dat de uitkomst van dat onderzoek ongewis is, kan die enkele omstandigheid evenwel geen ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 bedoeld. Dat laatste geldt ook ten aanzien van de overgelegde verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 2]. Die ten overstaan van een notaris onder ede afgelegde verklaring houdt weliswaar in dat de door hem in de strafzaak tegen de aanvrager afgelegde belastende verklaring onder druk tot stand is gekomen en onjuist is, maar uit de overgelegde stukken met betrekking tot genoemde beklagzaak volgt dat [slachtoffer 2] die onder ede afgelegde verklaring naderhand ten overstaan van het Hof weer heeft ingetrokken. Ook overigens levert hetgeen in de aanvrage en het aanvullende verzoek wordt aangevoerd niet een ernstig vermoeden op als hiervoor onder 3.1 bedoeld. De aanvrage is daarom in zoverre kennelijk ongegrond.’
Beklag op de voet van art. 12 Sv
35.
De beklagprocedure waarnaar in de tweede aanvrage tot herziening werd verwezen, is als volgt verlopen. Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij beschikking van 27 april 2005 het beklag gegrond verklaard. Zoals hierboven al is opgemerkt, heeft het Hof de Officier van Justitie bevolen een vordering te doen tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek tegen de zoon en dochter van aanvrager. Daarbij heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
‘Het hof heeft op grond van de door mr. Van Zundert ingezonden stukken twijfel bij een aantal punten in onderhavige zaak. Met name betreft dit de tegenstrijdigheden in de diverse verklaringen van beklaagde [aanvrager] omtrent het waarheidsgehalte van zijn aangifte. Tevens acht het hof het van belang eventuele twijfels over de realiteitswaarde van de verkrachtingen van beklaagde [slachtoffer 1] die zijn opgeroepen door de verklaring van de gynaecoloog dr. [arts 1], nader te onderzoeken zulks temeer nu zij weigert inzage te geven in de gynaecologische rapportage die duidelijkheid kan verschaffen over de mogelijke intactheid van haar maagdenvlies. Op grond hiervan acht het hof het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek aangewezen. Een dergelijk onderzoek kan mogelijk duidelijkheid scheppen omtrent het al dan niet onder dwang afleggen van de notariële verklaring door beklaagde [aanvrager]. Tevens is het mogelijk in dit onderzoek de gynaecologische rapportage van [arts 2] op te vragen en in te zien, de betrokken politiearts [arts 3] te horen en eventueel noodzakelijk verder deskundigen-advies in te winnen.’
36.
Bij het onderzoek in raadkamer van het Hof op 27 april 2005 hebben zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaringen afgelegd. Daar heeft de raadsman van [slachtoffer 2] uiteengezet dat de verklaring ten overstaan van de notaris is afgelegd onder druk van de familie. Het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer houdt hieromtrent het volgende in als verklaring van de raadsman:
‘Mijn cliënt is gevraagd een verklaring af te leggen over de onschuld van zijn familie. Hij was dit constante gezeur zat en is toen akkoord gegaan met de verklaring bij de notaris. Hij dacht er dan vanaf te zijn.
Mijn cliënt is naar de notaris gegaan, nadat hij daar een aantal keren toe opgeroepen was. Daar lag de verklaring al klaar. Deze is hem voorgelezen en mijn cliënt heeft deze verklaring toen ondertekend. Van een gesprek is geen sprake geweest.
Als het niet juist zou zijn wat mijn cliënt bij de politie heeft verklaard, dan zou hij als eerste trachten zijn eigen onschuld te bewijzen.
Mijn cliënt heeft de notariële akte getekend onder continue pressie van zijn familie.
Mijn cliënt heeft niet eerst contact opgenomen met zijn raadsman en zich ook verder niet vergewist van de gevolgen. Hij heeft simpelweg ondertekend om van alles af te zijn.
Ik vertel dit namens mijn cliënt, omdat hij het zelf erg lastig vindt om erover te praten.’
37.
Over de wijze waarop de bij de notaris afgelegde verklaring tot stand is gekomen, heeft mr. Van Zundert, die in de beklagprocedure optrad als raadsman van klagers (te weten aanvrager en zijn vader), het volgende opgemerkt in reactie op de verklaring van de raadsman van [slachtoffer 2]:
‘Voordat de notariële verklaring is getekend door [slachtoffer 2], hebben er bij mij op kantoor een aantal gesprekken plaatsgevonden. Deze gesprekken zijn samengevat en hierna is [slachtoffer 2] uitgenodigd door de notaris. De verklaring is op mijn kantoor opgesteld naar aanleiding van de gesprekken. Ik ben zelf niet aanwezig geweest bij de notaris.’
38.
De notaris te wiens overstaan de akte is ondertekend, heeft tijdens zijn verhoor door de Rechter-commissaris op 24 november 2005 onder meer het volgende verklaard:
‘Wat betreft de voorgeschiedenis daarvan beroep ik me op mijn verschoningsrecht. […] De notariële akte is door een kantoorgenoot van mij opgesteld. […] De akte lag dus al in deze vorm klaar toen [slachtoffer 2] bij mij kwam. Het is niet zo dat [slachtoffer 2] op mijn kantoor dit verhaal aan mij heeft verteld en dat ik het toen heb opgeschreven. […]
U vraagt me hoe [slachtoffer 2] er aan toe was toen hij op kantoor verscheen. Hij was niet erg spraakzaam. Hij was enigszins gespannen, maar niet abnormaal onder die omstandigheden. Hij wist waarvoor hij kwam. De akte lag klaar. Ik heb de akte aan hem voorgelezen. Ik heb hem een paar keer gevraagd of dit de waarheid was. Dat heeft hij bevestigd. Hij heeft de akte ondertekend.’
39.
Het door de Officier van Justitie op last van het Hof gevorderde gerechtelijk vooronderzoek is op 15 juli 2005 geopend en op 12 september 2006 gesloten. In dat gerechtelijk vooronderzoek zijn behalve de notaris de beide aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], de aanvrager en zijn vader gehoord. Verder is een aantal medici gehoord over het onderzoek van het maagdenvlies van [slachtoffer 1] en is als deskundige over die vraag benoemd de gynaecoloog [arts 7] die een deskundigenbericht heeft uitgebracht. Nadat het gerechtelijk vooronderzoek gesloten was, heeft de Advocaat-Generaal bij Hof in haar verslag van 13 november 2006 het Hof geadviseerd te bewilligen dat van verdere vervolging van beklaagden wordt afgezien. Bij beschikking van 7 februari 2007 heeft het Hof in het verzoek van de Advocaat-Generaal bewilligd. Daarbij heeft het Hof het volgende overwogen:
- ‘10.
Het hof heeft kennis genomen van de resultaten van het naar aanleiding van het voorgaande ingestelde gerechtelijk vooronderzoek.
- 11.
Nu de uitkomst van het gerechtelijk vooronderzoek geen duidelijkheid verschaft omtrent de door het hof in diens beschikking vermelde kwesties, te weten het al dan niet onder dwang afgelegd hebben van verklaringen door beklaagde [slachtoffer 2] — alsmede de vraag welke verklaring de waarheid behelst — en het mogelijk intact zijn van het maagdenvlies van beklaagde [slachtoffer 1], is het hof met de officier van justitie en de advocaat-generaal van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om een verdere strafvervolging van beklaagden te kunnen rechtvaardigen.
Doordat beklaagde [slachtoffer 2] steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd, is niet vast te stellen welke van zijn verklaringen de waarheid behelst. Uit de stukken is voorts gebleken dat ook bij een intact maagdenvlies niet valt uit te sluiten dat gemeenschap heeft plaatsgevonden.
- 12.
Derhalve is het hof van oordeel dat het onder deze omstandigheden terecht is te bewilligen in het verzoek.’
40.
Op 3 april 2007 is wederom beklag op de voet van art. 12 Sv gedaan. Aan dat beklag ligt onvrede ten grondslag over de wijze waarop het nieuwe onderzoek is verricht nadat het Hof op 27 april 2005 de bevoegde OvJ had opgedragen een vordering te doen tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Voorts wordt in het klaagschrft aangevoerd dat het Hof bij de toewijzing van het bewilligingsverzoek een beslissing heeft genomen zonder bij de besluitvorming acht te slaan op het strafrechtelijk dossier van aanvrager, terwijl daarom uitdrukkelijk was gevraagd. Het Hof heeft bij tussenbeschikking van 14 april 2008 klager (aanvrager) ontvankelijk in zijn beklag verklaard. In zijn beschikking van 3 oktober 2008 heeft het Hof het beklag alsnog afgewezen. Daarbij heeft het Hof onder meer overwogen:
‘Met betrekking tot de beklaagde [slachtoffer 2] is het hof van oordeel, dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van een valse aangifte. Voorts merkt het hof op, dat deze betrokkene, gelet op de diverse tegenstrijdigheden in zijn verschillende verklaringen kennelijk gemakkelijk te beïnvloeden is. Mede gelet op de — goeddeels door klager gezochte — intensieve media aandacht en de druk die daarvan moet zijn uitgegaan richting beklaagde zal, zelfs indien beklaagde nader zou worden gehoord — waartoe het hof geen aanleiding ziet — en ongeacht hogervermelde nader ingebrachte stukken, zeer waarschijnlijk niet met voldoende mate van zekerheid kunnen worden vastgesteld, dat de verklaring van [slachtoffer 2] — hoe die alsdan ook moge luiden — in volle vrijheid is afgelegd. […]
Met betrekking tot de beklaagde [slachtoffer 1] is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van valse aangifte. Met name het medisch onderzoek aan het maagdenvlies is voor een andersluidend oordeel onvoldoende concludent, aangezien uit de stukken blijkt, dat een intact maagdenvlies niet uitsluit dat seksuele gemeenschap heeft plaatsgevonden. Ook de overige ingebrachte stukken maken dit naar het oordeel van het hof niet anders.
Voorts meent het hof dat ook deze beklaagde de enorme media aandacht naar aanleiding van de aangifte van haar en haar broer nauwelijks kan zijn ontgaan. Zelfs indien beklaagde nader zou worden gehoord — waartoe het hof geen aanleiding ziet — zal de invloed daarvan op alsnog af te leggen verklaringen niet meer met zekerheid kunnen worden vastgesteld.’
Sepot van de zaak tegen de vader van aanvrager
41.
Een andere omstandigheid die bij de huidige aanvrage een rol speelt, is het feit dat de zaak tegen de grootvader van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geseponeerd. De Officier van Justitie heeft in een brief van 12 maart 2003 aan mr. Van Zundert meegedeeld dat de zaak was geseponeerd wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Bij beslissing van 3 december 2003 heeft de Rechtbank te Rotterdam de grootvader een vergoeding ten bedrage van € 380, — toegekend voor de schade die hij heeft geleden tengevolge van de door hem ondergane inverzekeringstelling.
Aanvrage tot herziening
42.
In de aanvrage zijn twee delen te onderscheiden. Het eerste deel betreft een overzicht van de twee eerdere aanvragen tot herziening. In de aanvrage tot herziening wordt dit geplaatst onder het opschrift ‘terugblik eerdere revisieverzoeken’. Het tweede deel behelst de eigenlijke aanvrage. Deze berust op twee gronden. De eerste is de stelling dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vals zijn, de tweede op de stelling dat aanvrager onder zware druk tot zijn bekennende verklaring zou zijn gebracht.
43.
Ter staving van de eerste herzieningsgrond wordt op een aantal feiten en omstandigheden gewezen die zich als volgt laten samenvatten. Als eerste wordt aangevoerd dat [slachtoffer 2] op zijn verklaring is teruggekomen in een verklaring die hij tegenover een notaris heeft afgelegd. Ten tweede wordt naar voren gebracht dat [slachtoffer 1] op 30 juni 1999, dus nadat het seksueel misbruik had plaatsgevonden, nog maagd bleek te zijn. Ten derde wordt een beroep gedaan op rapporten van de deskundigen Wagenaar en Bullens. Ten vierde wordt gewezen op de beslissing van het Hof te 's‑Gravenhage waarbij het mede door aanvrager gedane beklag op de voet van art. 12 Sv gegrond is verklaard.
Ik bespreek achtereenvolgens de peilers waarop deze eerste herzieningsgrond berust: het intact beoordeelde maagdenvlies; de verklaring van [slachtoffer 2] bij de notaris; de rapporten van Wagenaar en Bullens en de beslissing van het Hof in de beklagprocedure.
Intact maagdenvlies
44.
Als eerste argument voor de valsheid en de onbetrouwbaarheid van de aangifte en de daarop volgende verklaringen van [slachtoffer 1] wordt aangevoerd dat bij onderzoek op 30 juni 1999 het maagdenvlies van [slachtoffer 1] ‘intact’ is beoordeeld. [Slachtoffer 1] zou, met andere woorden, nog maagd zijn geweest aan het eind van de periode van het bewezen verklaarde seksueel misbruik door aanvrager en haar broer. In het bijzonder zou een intact maagdenvlies onverenigbaar zijn met de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij nog op 27 juni 1999 — dus drie dagen vóór het onderzoek — seksueel was misbruikt.
45.
Een eerste probleem als het gaat om de vraag of dit als een nieuw feit kan worden beschouwd, is het volgende. [Slachtoffer 1] is op 30 juni 1999 onderzocht door gynaecologe [arts 2]. Een samenvatting van de bevindingen van dat onderzoek behoorde tot de stukken waarvan moet worden aangenomen dat de Rechtbank daarvan kennis heeft genomen. Deze door politiearts [arts 3] opgestelde samenvatting luidt:
‘Hierbij zend ik u een samenvatting van de bevindingen van de gynaecoloog in het Dijkzigt Ziekenhuis.
Deze komt tot de conclusie dat er bij uitwendig onderzoek en bij aanvullend onderzoek geen afwijkingen gevonden zijn. Met name zijn er geen aanwijzingen voor sexueel overdraagbare aandoeningen en was het maagdenvlies bij onderzoek intact.’
46.
Zoals de Hoge Raad reeds in zijn beslissing op de eerste aanvrage heeft overwogen, kan het gegeven dat de Rechtbank destijds niet over het volledige rapport van [arts 2] beschikte niet het ernstige vermoeden wekken dat de aanvrager zou zijn vrijgesproken als de Rechtbank met dat volledige rapport bekend was geweest. Er moet immers van worden uitgegaan dat de Rechtbank in haar beoordeling heeft betrokken dat het maagdenvlies van [slachtoffer 1] volgens de bevindingen van deze gynaecologe intact was.
47.
Een tweede probleem is dat de Hoge Raad om de hiervoor vermelde reden heeft geoordeeld dat het feit dat het maagdenvlies van [slachtoffer 1] intact was geen novum oplevert. Een herhaalde aanvrage op deze grond is dan niet mogelijk (HR 14 mei 1968, NJ 1968, 284) zodat de aanvrage om die reden in zoverre niet-ontvankelijk lijkt te zijn.
48.
Kennelijk is de opsteller van de aanvrage van mening dat hier wel een nieuwe grond wordt aangevoerd, omdat op basis van een rapport van de gynaecoloog dr. [arts 1] wordt betoogd dat het weliswaar mogelijk is dat het hymen (maagdenvlies) na seksueel misbruik nog intact is, maar dat dit niet mogelijk is na vele jaren van frequent seksueel misbruik en in ieder geval niet mogelijk is als er enkele dagen voordat is geconstateerd dat het maagdenvlies intact was, nog sprake zou zijn geweest van seksueel misbruik.
49.
In dit verband moet worden opgemerkt dat bij de tweede aanvrage van januari 2005 ook een brief van dr. [arts 1] was gevoegd. waarin deze gynaecoloog schrijft, dat het onmogelijk is dat het hymen intact blijft indien er sprake is geweest van jarenlang seksueel misbruik en dat een eventueel herstel van het hymen slechts mogelijk is na enkele voorzichtige penetraties die lang geleden hebben plaatsgevonden. Verder was bij die aanvrage gevoegd een pagina uit ‘Het Ongelukshuidje’, een boek over medische aspecten van kindermishandeling van Rob A. C. Bilo en Arnold P. Oranje, waarop de volgende passage was aangekruist:
‘Op basis van het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat, wanneer bij een lichamelijk onderzoek een gaaf hymen wordt aangetroffen, het onwaarschijnlijk is dat in een periode van 10 tot 14 dagen voor het onderzoek een penetratie heeft plaatsgevonden.’
50.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 oktober 2005 de aanvrage niet-ontvankelijk geoordeeld voor zover de aanvrage steunde op gronden die bij het eerste verzoek waren aangevoerd. Uit de gronden die vervolgens in het arrest wel worden besproken, kan worden opgemaakt dat de Hoge Raad onder de eerder aangevoerde gronden rekende de omstandigheid dat uit het boek ‘Het Ongelukshuidje’ en het schrijven van dr. [arts 1] volgt dat de aangifte van [slachtoffer 1] niet juist kan zijn. Derhalve moet de conclusie zijn dat de aanvrage niet-ontvankelijk is voor zover die berust op de grond dat de constatering van een ongeschonden maagdenvlies onverenigbaar is met de verklaring van [slachtoffer 1] dat haar vader en haar broer frequent met haar geslachtsgemeenschap zouden hebben gehad. Die conclusie geldt ook voor de als grond aangevoerde omstandigheid dat het niet mogelijk is dat haar vader nog geslachtsgemeenschap met haar zou hebben gehad een paar dagen voordat de gynaecoloog constateerde dat er een ‘intact’ hymen was: in zoverre is de aanvrage niet-ontvankelijk.
51.
Omdat er veel publiciteit over deze zaak is geweest en daarin in het bijzonder ook aandacht is geweest voor de onmogelijkheid van een ongeschonden maagdenvlies als de aangifte van [slachtoffer 1] op waarheid zou berusten, zet ik nog uiteen wat het gerechtelijk vooronderzoek op dit punt heeft opgeleverd. In het kader van het gerechtelijk vooronderzoek is het originele rapport overgelegd dat de gynaecologe [arts 2] heeft opgemaakt van het bij [slachtoffer 1] verrichte onderzoek. Voorts heeft [slachtoffer 1] alsnog aan de gynaecologe [arts 2] toestemming gegeven te verklaren op welke wijze het onderzoek bij haar is uitgevoerd.
52.
De gynaecologe [arts 2], die destijds [slachtoffer 1] heeft onderzocht, is op 16 mei 2006 door de rechter-commissaris gehoord. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal houdt onder meer de volgende verklaring van [arts 2] in:
‘In het algemeen zegt het wel of niet intact zijn van het hymen […] niets over de vraag of er gemeenschap of seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. […] Theoretisch gezien is het mogelijk dat iemand jarenlang dagelijks geslachtsgemeenschap heeft en dat toch het maagdenvlies intact is. Dat wordt ook vermeld in boeken en op internet. Ik verwijs dan ook naar het boek van Bilo.’
53.
Verder heeft de gynaecoloog [arts 7] een rapport uitgebracht aan de rechter-commissaris. Over de betekenis van de rapportage van de arts Groenwout behelst het rapport het volgende:
‘De rapportage van [arts 2] gemeld bij het onderzoek luidt: ‘intact hymen’. Er wordt geen nadere omschrijving gegeven van het hymen (maagdenvlies).
Het aspect van een hymen kan zeer individueel wisselend zijn. Of een hymen intact is, wat bij een dergelijke vraagstelling belangrijk kan zijn, lijkt een gemakkelijk te beoordelen iets. Als er echter sprake is van al of niet seksueel misbruik verandert dit de zaak wel. Bij het beoordelen van het hymen wordt dan ervaring en speciale deskundigheid vereist van de onderzoeker.
Er moet dan beoordeeld zijn of er oude littekens waren, bijvoorbeeld een fisuur, al of niet V-vormig, doorlopend tot de basale rand van het hymen of ingroei van bloedvaatjes.’
54.
Bij het beantwoorden van de vraag, of het mogelijk is dat bij iemand die in een periode van 10 jaar vele malen is misbruikt op de wijze zoals omschreven in het rapport, het maagdenvlies intact is, schrijft [arts 7] onder meer het volgende:
‘Als een hymen beschadigd is[,] is er maar één uitleg mogelijk; er heeft dan penetratie plaatsgevonden. […]
Een gaaf hymen hoeft i.t.t. een beschadigd hymen niet te betekenen dat er geen seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, het sluit dit absoluut niet uit! […]
Over penetratie en het al of niet toebrengen van schade zijn diverse onderzoeken bekend. De bekendste hiervan is het onderzoek van Muram et al. […] die 18 meisjes hebben onderzoek bij wie door de dader is toegegeven dat er sprake was van penetratie. Bij lichamelijk onderzoek werd bij 14 van de 18 meisjes geen afwijkingen gevonden. Bij 4 meisjes was er sprake van niet specifieke afwijkingen, dus niet specifiek voor seksueel misbruik. Bij 3 van die meisjes was het interval tussen het misbruik en het lichamelijk onderzoek minder dan één week. Hieruit kan worden geconcludeerd dat, zelfs als het slachtoffer en de dader het beide hebben over penetratie, het ook bij jonge kinderen nog niet betekent dat er altijd lichamelijke afwijkingen aanwezig zijn.’
55.
Over de vraag of het mogelijk is dat het maagdenvlies herstelt, heeft [arts 7] bericht:
‘Bij het beoordelen van het hymen is gebleken dat 10 – 14 dagen na een penetratie waarbij schade aan het hymen is ontstaan een spontaan herstel kan optreden.
Hierbij worden macroscopisch (dus met het blote oog) geen afwijkingen meer geconstateerd.
Als bij herstel littekenvorming optreedt, is het in het algemeen na 8 dagen zichtbaar. Op basis van deze gegevens kan er geconcludeerd worden dat wanneer bij lichamelijk onderzoek een gaaf hymen wordt aangetroffen het onwaarschijnlijk is dat in een periode van 10 – 14 dagen voor het onderzoek penetratie heeft plaatsgevonden.’
56.
In antwoord op de vraag of de leeftijd van degene die is misbruikt een rol speelt bij de beantwoording van de (eerder in het rapport beantwoorde) vragen schrijft zij:
‘In het verleden werd er vanuit gegaan dat bij 23–45% van de kinderen bij wie misbruik bewezen wordt geacht afwijkingen worden aangetroffen.
Een nieuw onderzoek van Adams […] toonde aan dat bij 236 misbruikte kinderen tussen de 8 maanden en 17 jaar slechts bij een klein percentage uiteindelijk echte afwijkingen werden gevonden. Dat was slechts 5 – 10%. Ook een onderzoek van Berenson et al […] laat dat zien. In dit onderzoek worden 192 seksueel misbruikte meisjes tussen 3 – 8 jaar bij wie een duidelijk penetratieverhaal een rol speelt vergeleken met 200 meisjes bij wie seksueel misbruik kan worden uitgesloten.
Zij zagen de kinderen gemiddeld 42 dagen na het laatste seksuele contact en slechts 17 kinderen zag[en] zij binnen 7 dagen na het laatste contact. Bij minder dan 5% van de misbruikte kinderen vond[en] zij een litteken, een perforatie of een diepe kloof.
Een ander onderzoek toont aan dat er bij kinderen vaak een volledig herstel is na schaafwondjes, hematomen (bloed uitstortingen) of scheurtjes ter plekke. Slechts een klein percentage kinderen toont een herstel van de beschadigingen met een vaatverandering. Slechts bij 2 van de 99 meisjes was er sprake van een schade van het maagdenvlies waarbij er sprake was van blijvende vaatverandering.’
57.
Uit deze deskundigenverklaringen kan worden afgeleid dat de deskundigen [arts 2] en [arts 7] — anders dan de gynaecoloog [arts 1] — van mening zijn dat het feit dat er sprake is geweest van seksueel misbruik gedurende vele jaren niet onverenigbaar is met het gegeven dat er geen afwijkingen aan het hymen worden geconstateerd. Wel is ook de gynaecoloog [arts 7] van oordeel dat het onwaarschijnlijk is dat het maagdenvlies enkele dagen voor het gynaecologisch onderzoek door penetratie beschadigd is, indien bij dat onderzoek wordt geconstateerd dat het maagdenvlies intact is. Dat levert echter nog niet een ernstig vermoeden op dat de verklaring van [slachtoffer 1] dat haar vader enkele dagen voor het onderzoek geslachtsgemeenschap met haar heeft gehad niet waar is. Uit het rapport van de deskundige [arts 7] kan immers ook worden opgemaakt dat recente penetratie niet onder alle omstandigheden hoeft te betekenen dat aan het hymen beschadigingen worden geconstateerd. Ik verwijs in dit verband ook naar de pagina's 132 en volgende uit Peter J. Van Koppen, Fokke Fernhout en Saskia van Bergen, Het maagdenvlies als bewijs, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2009, waarin deze zaak wordt besproken.3.
Verklaring van [slachtoffer 2] bij de notaris
58.
Op 2 augustus 2004 heeft [slachtoffer 2] bij notaris [betrokkene 5] een verklaring ondertekend met als inhoud — kort gezegd — dat er nooit enig seksueel contact is geweest tussen aanvrager en [slachtoffer 2]. De inhoud van de verklaring heb ik hierboven reeds weergegeven voor zover die betrekking heeft op seksueel misbruik. Tevens heb ik uiteengezet op welke wijze de verklaring tot stand is gekomen.
59.
Voor de beoordeling van deze grond is van belang dat de tweede aanvrage onder meer steunde op deze door [slachtoffer 2] bij de notaris ondertekende verklaring. De Hoge Raad heeft bij het arrest van 11 oktober 2005, waarbij op de tweede aanvrage werd beslist, deze verklaring als herzieningsgrond ongenoegzaam geoordeeld. Dat oordeel berustte mede op de omstandigheid dat [slachtoffer 2] via zijn raadsman bij de behandeling van het beklag inzake het niet vervolgen van de gestelde valse aangifte, had laten weten dat hij zijn voor zijn vader (aanvrager) belastende verklaring onder druk had ingetrokken. Dit laatste wordt thans tegengesproken. Dat betekent dat het novum nu mede hieruit zou kunnen bestaan dat [slachtoffer 2] de bedoelde verklaring van zijn raadsman bij het Hof tegenspreekt. Er is als het ware sprake van een hernieuwde intrekking door [slachtoffer 2] van de verklaringen waarin hij zijn vader van seksueel misbruik beschuldigt. Ik meen dat de omstandigheid dat [slachtoffer 2] thans persisteert bij de inhoud van de notarisverklaring, betekent dat niet zonder meer kan worden gezegd dat de thans aangevoerde herzieningsgrond dezelfde is als in het vorige verzoek.
60.
Een andere vraag is of die intrekking zodanig is gemotiveerd dat deze een novum op kan leveren. Daarvoor is in het algemeen nodig dat de aanvrager aannemelijk kan maken dat een waarom de aanvrager op zijn aanvankelijk belastende verklaring terugkomt (HR 29 april 1997, NJ 1997, 688).
61.
[Slachtoffer 2] is door de rechter-commissaris gehoord in het gerechtelijk vooronderzoek dat volgde op het eerste beklag na de aangifte door zijn vader en grootvader dat hij valse aangifte had gedaan. Volgens het van dat verhoor op 15 november 2005 opgemaakte proces-verbaal heeft [slachtoffer 2] in dat verhoor onder meer het volgende verklaard:
‘De akte bij de notaris is juist. U zegt mij dat in de beschikking van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage, de dato 27 april 2005, onder punt 10 wordt vermeld dat ik bij het Hof heb gezegd dat de verklaring bij de notaris niet juist is. Het klopt dat ik dat bij het Hof heb gezegd. Ik heb dat toen gezegd uit angst voor de gevolgen. U vraagt mij waar ik bang voor ben. Ik ben bang voor gevangenisstraf. Daar ben ik nu ook een beetje bang voor, maar ik wil nu wel de waarheid zeggen want dat is belangrijk.
U vraagt mij hoe het kan dat ik de ene keer zeg dat ik wel seksueel misbruikt ben door mijn vader en opa en de andere keer zeg dat dat niet zo is. Ik weet het niet.
U vraagt mij waarom ik destijds aangifte van seksueel misbruik tegen mijn vader en opa heb gedaan als dat niet juist is. Ik ben zelf ook verhoord. Bij de verhoren destijds ben ik onder druk gezet. Men dacht dat ik ook misbruikt was. Ik ben in therapie geweest in Capelle aan den IJssel. […]
Het klopt dat ik in 2001 tegen mijn vader aangifte heb gedaan van seksueel misbruik. De Officier van Justitie zegt mij dat mijn vader toen is gehoord en dat hij toen het seksueel misbruik heeft bekend. De Officier van Justitie vraagt mij hoe dat kan. Ik weet dat niet. Misschien stond mijn vader onder druk.
Mijn verklaringen over wat er tussen [slachtoffer 1] en mij is voorgevallen, kloppen wel. Wat mijn vader en mijn opa met [slachtoffer 1] hebben gedaan, weet ik niet, want ik was daar niet bij.
Op de vragen van mr. Alderlieste antwoord ik het volgende.
Ik heb geen gemeenschap gehad met [slachtoffer 1]. Dat is nooit gebeurd. Toen ik bij [B] was, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en mij. Mijn behandelaar [betrokkene 3] was daarbij aanwezig. Dat is ongeveer drie à vier jaar geleden. Ik herinner mij niet meer wat daar is besproken en waarom dat gesprek is gevoerd. Het kan wel zijn dat dat gesprek is gegaan over wat er tussen mij en mijn zus is voorgevallen, dat het ging over handtastelijkheden.
De Officier van Justitie zegt mij dat ik bij de politie heb verklaard dat ik jarenlang met [slachtoffer 1] heb geneukt. Het klopt niet dat ik jarenlang met [slachtoffer 1] heb geneukt.’
62.
Ook [slachtoffer 1] is door de rechter-commissaris gehoord in het kader van het genoemde gerechtelijk vooronderzoek. Haar verklaring luidt voor zover van belang:
‘Ik heb destijds aangifte gedaan van seksueel misbruik gepleegd door mijn vader, mijn broer en mijn opa. Ik heb toen de waarheid gesproken en daar blijf ik bij.
Ik ben ervan op de hoogte dat mijn broer bij de notaris zijn aangifte van seksueel misbruik, gepleegd door mijn vader en opa, heeft ingetrokken. Ik had toen telefonisch contact met [slachtoffer 2].
[Slachtoffer 2] heeft toen tegen mij gezegd dat hij zijn notarisverklaring onder druk had afgelegd. Hij was onder druk gezet door mr. Van Zundert, de advocaat vanm ijn vader en opa. Hij zei ook dat hij die notarisverklaring had afgelegd omdat hij geen contact heeft met onze moeder, maar alleen met zijn vader. Hij heeft verklaard dat hij het daarom zo gedaan heeft, omdat hij anders niemand heeft. Onze moeder is iemand die mij niet belt en hem ook niet. U vraagt mij waar de druk van mr. Van Zundert uit bestond. Mijn broer zei dat hij steeds door mr. Van Zundert werd gebeld. Tussen mij en mijn broer is niet meer zo vaak telefonisch contact. Het laatste telefoongesprek heeft twee weken geleden plaatsgevonden. Dat was geen prettig gesprek. [Slachtoffer 2] zei in dat gesprek tegen mij dat ik nu tegen U moet zeggen dat het allemaal niet waar is van het seksueel misbruik en dat ik met mijn aangiftes drie gezinnen heb kapotgemaakt.
[…]
Op vragen van de Officier van Justitie antwoord ik het volgende.
Het klopt dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen mijn broer en mij bij [B]. Dat gesprek heeft iets meer dan twee jaar geleden plaatsgevonden. De behandelaar van [slachtoffer 2] vroeg of ik wilde komen voor een gesprek. [Slachtoffer 2] wilde zeggen waarom hij mij seksueel had misbruikt en wilde daarvoor excuses aanbieden. Ik ben naar [B] gegaan. [Slachtoffer 2] vertelde mij dat hij mij seksueel had misbruikt. Hij zei ook waarom. Hij zei dat ook hij door mijn vader was misbruikt en dat dat misschien de oorzaak was. De Officier van Justitie vraagt mij of toen gedetailleerd is besproken wat er tussen [slachtoffer 2] en mij is voorgevallen. Ja, dat is het geval. De Officier van Justitie vraagt mij over welke handelingen wij het dan hebben gehad die gebeurd zouden zijn. Die handelingen bestonden daaruit dat [slachtoffer 2] gemeenschap had met mij. Dat heeft [slachtoffer 2] toen zelf toegegeven.’
63.
Mijns inziens levert de hernieuwde intrekking door [slachtoffer 2] van zijn aangifte tegen zijn vader geen novum op, omdat nauwelijks wordt gemotiveerd waarom [slachtoffer 2] zijn bij de politie afgelegde belastende verklaringen over zijn vader intrekt en waarom hij tegenover de politie een onjuiste verklaring over het misbruik door zijn vader zou hebben afgelegd. De enige verklaring die daarvoor wordt gegeven, is dat [slachtoffer 2] onder druk zou zijn gezet door de politie, maar daarvoor is naast zijn verklaring dat dit zo is, geen enkel aanknopingspunt te vinden. Integendeel, uit het dossier komt naar voren dat hij zelf het initiatief heeft genomen om die verklaring af te leggen nadat zijn raadsman hem dat had geadviseerd.
64.
Evenmin wordt duidelijk waarom [slachtoffer 2] weer terugkomt de door zijn raadsman namens hem in de beklagprocedure afgelegde verklaring dat [slachtoffer 2] zijn beschuldigingen onder druk van de familie heeft ingetrokken maar dat die beschuldigingen wel degelijk de waarheid bevatten. Dat er druk op hem is uitgeoefend om bij de notaris zijn verklaringen in te trekken, vindt steun in de hierboven weergegeven wijze waarop die verklaring in gesprekken op het kantoor van mr. Van Zundert, die de verklaring uiteindelijk heeft opgesteld, tot stand is gekomen.
65.
Ook de hierboven weergegeven verklaring van [slachtoffer 1] roept twijfel op aan de juistheid van de intrekking van [slachtoffer 2]s verklaring. Niet alleen bevestigt zij zijn lezing van destijds dat hij onder druk van de familie zijn beschuldigingen tegen vader had ingetrokken. Zij verklaart ook nog dat [slachtoffer 2] in een gesprek met haar in [B] in 2003 het misbruik van [slachtoffer 1] heeft erkend.
Deskundigenverklaringen van Wagenaar en Bullens
66.
Ter staving van de stelling dat de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn, wordt in de aanvrage verder een beroep gedaan op rapporten die zijn uitgebracht door de deskundigen Wagenaar en Bullens.
67.
Prof.dr. W.A. Wagenaar heeft op verzoek van mr. Van Zundert een rapport opgesteld over de betrouwbaarheid van de aangiftes. Wagenaar besluit zijn rapportage met de volgende conclusie:
‘Mijn conclusie is dat er ten aanzien van de betrouwbaarheid van de twee aangiftes tegen uw cliënt nogal wat vragen zijn. Deze vragen worden in de mij ter beschikking gestelde stukken niet beantwoord, zodat de mogelijkheid open blijft dat wij hier met valse aangiftes te maken hebben. Deze hypothese past zelfs beter dan de tenlastelegging bij een aantal vreemde aspecten in het dossier. Gegeven deze mogelijkheid acht ik het onaanvaardbaar dat er bij de TBS-behandeling van uw cliënt zonder meer wordt uitgegaan van zijn schuld, alleen omdat de rechter dat heeft geconcludeerd, maar zonder dat daarvoor een geldige psychologische of psychiatrische onderbouwing wordt gepresenteerd. Het besluit om hem niet uit de TBS te ontslaan alvorens hij het misbruik van zijn zoon en dochter heeft bekend, en heeft toegegeven dat hij zelf door zijn vader is misbruikt, acht ik daarom onverantwoord en van een Kafka-achtige griezeligheid.’
68.
Als details in het dossier die steun bieden aan de mogelijkheid dat er sprake is van valse aangiftes wijst Wagenaar op ‘de wonderlijke tijdlijn van de aangiftes, de gedeeltelijk ongeloofwaardige inhoud van de aangiftes, de herroeping door [slachtoffer 2], de afwezigheid van letsel.’
69.
Met betrekking tot de tijdlijn van de aangiftes behelst de rapportage van Wagenaar onder meer het volgende:
‘Extra complicerend is dat deze beschuldigingen niet op hetzelfde moment zijn gedaan, maar met lange tussenpozen. Dat patroon van eigenlijk nooit eindigende aangiftes is typerend voor aangevers/aangeefsters die zelf met een ernstige problematiek worstelen waarbinnen de aangifte een functie vervult. Wanneer na de aangifte de problematiek niet verdwijnt kan het gebeuren dat wordt gepoogd in nieuwe aangiftes de problematiek wel op te lossen. […] In de huidige zaak wordt het mij niet duidelijk hoe de trage dosering van beschuldigingen op een andere manier verklaard kunnen worden. […] Deze vertraging kan eigenlijk alleen maar zijn veroorzaakt door twijfels bij politie of openbaar ministerie.’
70.
Ik kan uit het dossier niet afleiden dat er sprake is geweest van telkens nieuwe aangiftes. [Slachtoffer 1] heeft in haar eerste verklaring van 22 juli 1999 verklaard over het seksueel misbruik door haar vader en haar broer. Ook zegt zij in die verklaring dat zij vanaf haar vijfde jaar door haar vader, haar broer en haar opa werd mishandeld en seksueel werd lastig gevallen.4. Latere verklaringen over het misbruik door haar vader en broer heeft zij naar haar zeggen met moeite afgelegd, omdat zij er niet over kan praten. Uit het journaal van het onderzoek blijkt dat die latere verhoren ten dele zijn geschied op initiatief van de politie, omdat de aanvankelijke aangiftes te weinig concreet en gedetailleerd zouden zijn om een zaak te starten. Daaruit kan worden verklaard wat Wagenaar omschrijft als een ‘trage dosering van beschuldigingen’. Alleen ten aanzien van opa heeft zij later aangifte gedaan. Verder blijkt dat [slachtoffer 1] al in haar eerste contacten met de politie, weken voordat ze aangifte deed, heeft gesproken over seksueel misbruik door haar vader en haar broer [slachtoffer 2].
71.
Verder wordt in de aanvrage verwezen naar hetgeen Wagenaar opmerkt met betrekking tot druk die tijdens de politieverhoren op aanvrager en [slachtoffer 2] zou zijn ontstaan:
‘Het is niet onbekend dat het gebruik van druk, of liever verhoormethoden die ongemerkt een druk doen ontstaan, op sommige getuigen en verdachten een groet invloed kan hebben […]. Uw cliënt [[aanvrager], JWF] en [slachtoffer 2] lijken met hun uit onderzoek gebleken beperkte intellect ideale doelwitten voor zulke methoden. Ik kan natuurlijk niet vaststellen of er inderdaad ongewenste verhoormethoden zijn gebruikt. Wel kan ik vaststellen dat de registratie van de verhoren in deze zaak minimaal is, en zeker onvoldoende om een goede beoordeling te maken van hoe in feite de gang van zaken is geweest.’
72.
Ik volsta hier met de constatering dat in het rapport van Wagenaar geen enkel aanknopingspunt is te vinden voor de veronderstelling dat er tijdens de verhoren van aanvrager en zijn zoon enige druk is uitgeoefend. Ik voeg daar volledigheidshalve aan toe, dat het duidelijk is dat het feit dat zij waren aangehouden, van hun vrijheid waren beroofd en werden verhoord over ernstige beschuldigingen betekent dat zij onder druk stonden. De vraag is of er aanknopingspunten zijn voor de veronderstelling dat zij dientengevolge onjuiste verklaringen hebben afgelegd. Op die vraag kom ik aan het slot van deze conclusie terug.
73.
Ik kom vervolgens bij het rapport van dr. R. Bullens waarop ter staving van de aanvrage ook een beroep wordt gedaan. Bullens heeft op verzoek van de Officier van Justitie onderzoek gedaan en heeft daarover een rapport uitgebracht op 6 maart 2003. Dit onderzoek is gedaan in verband met de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wegens seksueel misbruik gepleegd door hun grootvader […]. Aan Bullens is de vraag voorgelegd ‘welke argumenten, aanwijzingen of indicaties pro en contra de geloofwaardigheid van de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen zijn aangetroffen en welke mogelijke alternatieve verklaringen er zijn voor het door betrokkenen getoonde gedrag en de geuite beschuldigingen’.
74.
Bullens komt in zijn rapport tot de volgende afsluitende beschouwing:
‘Aan beide verklaringen (op basis van het psychologisch onderzoek van [slachtoffer 2] en van het interview van [slachtoffer 1]) zitten de nodige (zeer) problematische kanten.
De kern van hetgeen [slachtoffer 2] verklaart aangaande vermeend seksueel misbruik van hem door opa, is ronduit mager (lees: aspecifiek/algemeen, scriptmatig), terwijl de perifere aspecten teveel ongeloofwaardige/onbetrouwbare elementen in zich herbergen.
[slachtoffer 1] legt geen verklaring af, zegt met zoveel woorden dat ‘anderen’ maar moeten beslissen op basis van hetgeen zij eerder daarover (d.d. 06-12-2000) bij de politie heeft verklaard.
[Slachtoffer 1] heeft desgevraagd géén verklaring waarom ze bij onderzoeker destijds (d.d. 07-09-1999) niet de waarheid heeft gesproken c.q. heeft gelogen dat opa haar ‘nooit’ zou hebben misbruikt.
[Slachtoffer 1] is van mening dat zij haar leven weer op de rails heeft en dat ze mede daardoor niet meer wil investeren in juridische procedures met betrekking tot opa. Volgens haar zou [slachtoffer 2] dit thans óók vinden [N.B. men bedenke hierbij dat [slachtoffer 2] — als dader van [slachtoffer 1] — nog het een en ander verschuldigd is aan haar — als slachtoffer -; niet uit te sluiten valt dat hij haar gedragslijn om die reden zal volgen teneinde — beïnvloedbaar en sociaal wenselijk als hij nu eenmaal is — iets van zijn schuld jegens haar te kunnen inlossen].
Op psychologische gronden valt te overwegen om — mede gelet op genoemde problematische aspecten in hun beider verklaringen — hun huidige wensen te respecteren (om de zaak tegen opa te laten rusten). Onderzoeker is zich daarbij vanzelfsprekend volledig bewust van de eigen verantwoordelijkheid in deze van het openbaar ministerie en de rechterlijke macht.’
75.
Deze slotbeschouwing bevestigt dat het door Bullens gedane onderzoek hoofdzakelijk betrekking had op het beweerde seksuele misbruik van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door hun grootvader. Het onderzoek van Bullens heeft zich niet gericht op de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] voor zover die betrekking hebben op de feiten waarvoor de aanvrager is veroordeeld. Dat neemt vanzelfsprekend niet weg dat vraagtekens bij de geloofwaardigheid van verklaringen over grootvader ook betekenis hebben voor de geloofwaardigheid van de verklaringen over het seksuele misbruik door aanvrager.
76.
Overigens kan het rapport van Bullens reeds daarom niet tot herziening leiden omdat het ook aan de tweede, door de Hoge Raad afgewezen, aanvrage tot herziening ten grondslag was gelegd.
Bekennende verklaring van aanvrager is onder druk afgelegd
77.
Aan de aanvrage wordt verder ten grondslag gelegd dat de bekentenis van aanvrager ‘onder heel zware druk van de kant van de politie tot stand [is] gekomen’. In de aanvrage zelf wordt niet aangegeven waaruit die ‘heel zware druk’ heeft bestaan. Wel wordt een beroep gedaan op een rapport van dr. H. Timmerman waarin het volgende wordt aangegeven (ik citeer de aanvrage): ‘Het verhoor had in dit geval het doel dat verdachte moest bekennen, maar dat mag nimmer het doel van verhoren zijn. De druk die op twee uiterst beïnvloedbare personen als verdachten is gelegd, kan er uiteindelijk alleen maar toe leiden dat beiden een valse bekentenis hebben afgelegd, hetgeen dan ook gebeurd is.’
78.
Over de (politie)verhoren van aanvrager behelst het rapport van Timmerman het volgende wat van belang is voor de beoordeling van de aanvrage (aanvrager wordt daarin aangeduid met zijn roepnaam [aanvrager]):
‘Uit hetgeen zowel [slachtoffer 2] en [aanvrager] […] in het interview [met Timmerman, JWF] vertellen over hoe het verhoor is verlopen, kan maar één conclusie getrokken worden. Het verhoor voldoet op geen enkele wijze aan de criteria waaraan een verhoor dient te voldoen. Een aantal voorbeelden: […]
Er zijn aan zowel [slachtoffer 2] als [aanvrager] beloftes gedaan in ruil voor een bekentenis. Bij beiden werd gezegd dat ze naar huis mochten als ze zouden bekennen. Bij [aanvrager] werd ook gezegd dat hij een lichtere straf zou krijgen indien hij zou bekennen. [Aanvrager] zegt hier letterlijk over: ‘Ze zeiden tegen mij dat ik toch wel veroordeeld zou worden. Als je blijft ontkennen, krijg je 15 jaar + TBS, maar als je bekent, krijg je een veel lichtere straf.’ Het doen van beloftes die niet nagekomen (kunnen) worden, is niet toegestaan tijdens een verhoor. […]
Beide verdachten meldden onder druk van de politie te zijn bezweken, omdat ze gemakkelijk te beïnvloeden zijn. Beide verdachten hebben een tijd lang zelfs gedacht dat ze het gedaan hadden ([slachtoffer 2]) dan wel dat ze daar over twijfelden ([aanvrager]). Het had de verhoorders behoren op te vallen dat beide verdachten zo gemakkelijk te beïnvloeden zijn en men had de verhoormethode daaraan moeten aanpassen. Dus hen niet voorlezen wat [slachtoffer 1] verklaard had en dan vragen of dit klopt, maar henzelf het verhaal laten doen. Dan had men kunnen ontdekken of beiden in staat waren uit eigen geheugen een zelfde verhaal te kunnen vertellen als de aangeefster. […]
Er wordt sterk de indruk gewekt dat het verhoor maar één doel diende, namelijk de verdachte moest bekennen. Terwijl een verhoor maar één doel mag dienen, namelijk het vinden van de waarheid. In een verhoor, zoals het in dit geval heeft plaats gevonden en met twee uiterst beïnvloedbare mensen als verdachten, heeft men per definitie een valse bekentenis als resultaat.’
79.
Voor wat betreft de druk waaronder aangever zou zijn bezweken omdat hij gemakkelijk te beïnvloeden is, wijs ik erop dat dit in de kern ook ten grondslag heeft gelegen aan de eerste aanvrage tot herziening. De Hoge Raad heeft in zijn arrest hieromtrent overwogen dat de Rechtbank op grond van de stukken van het dossier waarover zij de beschikking had, bekend was met de lichamelijke en geestelijke toestand van aanvrager. In zoverre steunt de onderhavige, derde aanvrage op gronden die in het arrest van 9 september 2003 ongenoegzaam zijn geoordeelden kan de aanvrage niet worden ontvangen.
80.
Voor zover wordt aangevoerd dat de bekennende verklaring ‘onder heel zware druk van de kant van de politie’ tot stand is gekomen, acht ik hetgeen daartoe wordt aangevoerd onvoldoende om die druk aannemelijk te maken (HR 4 november 2008, LJN: BG2858). De stelling dat druk zou zijn uitgeoefend, berust uitsluitend op de verklaringen van aangever en zijn zoon die eveneens veroordeeld is wegens het seksueel misbruik van [slachtoffer 1]. Beide verdachten hebben korte tijd nadat zij waren aangehouden en nadat zij hun raadsman hadden kunnen raadplegen een bekennende verklaring afgelegd. Mij verder beperkend tot de aanvrager constateer ik dat verdachte in aanwezigheid van zijn raadsman zijn bekentenis bij de rechter-commissaris heeft herhaald en dat hij ook ter terechtzitting een deel van het seksuele misbruik van zijn kinderen heeft toegegeven. Enig verweer dat er sprake zou zijn geweest van onjuiste verklaringen onder druk afgelegd is noch door de aanvrager noch door zijn raadsman gevoerd. Voor zover thans wordt aangevoerd dat aanvrager vanwege zijn beperkte verstandelijke vermogens gemakkelijk te beïnvloeden zou zijn, wijs ik er op dat de aanvrager ook bij de politie een deel van de hem door zijn zoon verweten feiten steeds heeft ontkend. Dat wijst er niet op dat hij alles maar bekende wat hem werd voorgehouden, zoals in de aan de aanvrage ten grondslag liggende rapporten wordt gesuggereerd.
Conclusie
81.
Het voorgaande samenvattend kom ik tot de slotsom dat er geen sprake is van nieuwe aan de rechter destijds niet bekende omstandigheden die het ernstige vermoeden wekken dat aanvrager zou zijn vrijgesproken als dit alles toen aan de rechter bekend zou zijn geweest. Het zwaartepunt in de drie aanvragen voor herziening wordt gevormd door het gegeven dat de gynaecologe [arts 2] heeft geconstateerd dat er sprake was van een ongeschonden maagdenvlies bij [slachtoffer 1] en dat de betekenis van dit gegeven mede door de summiere wijze waarop dit in het dossier was opgenomen destijds onvoldoende duidelijk is geweest voor de rechter. Mijns inziens blijkt uit de diverse rapporten die daarover zijn uitgebracht niet dat uitgebreidere kennis over dit gegeven ertoe leidt dat het ernstig vermoeden rijst dat de rechter destijds anders zou hebben beslist als hij die rapporten had gekend.
82.
Tegenover de twijfel die in de rapporten van Bullens en Wagenaar wordt geuit over de betrouwbaarheid van de aangiftes tegen aanvrager staat in de eerste plaats dat hetgeen [slachtoffer 1] heeft verklaard, steun vindt in andere feiten en omstandigheden die ik hierboven heb genoemd.
83.
In dit verband verdient nog vermelding dat thans naast de bewezenverklaarde feiten ook het lichamelijk geweld dat aanvrager volgens de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou hebben toegepast, wordt ontkend. Dat strookt niet met het dossier waaruit een beeld naar voren van een gezinssituatie waarin geregeld gewelddadig gedrag plaats vindt van aanvrager en diens vader jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Dit staat in verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Hun verklaringen vinden steun in verklaringen van de huisarts en [getuige 2] die verbonden was aan de school die [slachtoffer 1] bezocht. Zij constateert tijdens een dagje zwemmen ‘diverse blauwe plekken op het lichaam van [slachtoffer 1]’.5. In die verklaringen is sprake van een ‘zorgelijke indruk’ die [slachtoffer 1] maakt, het ontbreken van steun vanuit het thuisfront voor [slachtoffer 1]; het ‘geestelijk en lichamelijk’ verwaarlozen van [slachtoffer 1] terwijl kinderen niet met haar wilden spelen omdat ze vonden dat ze stonk.6.
84.
Het gedrag van aanvrager en de grootvader wordt ook beschreven in een verklaring van de toenmalige buurvrouw van [slachtoffer 1]. Ik geef een deel van de verklaring hier weer omdat daaruit naar voren komt hoe de verhoudingen volgens de buurvrouw lagen in het huishouden waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgroeiden:
‘In de jaren dat ik er woonde waren er altijd problemen met deze mensen en dan vooral Oma en Opa en zoon (aanvrager, JWF). Later namen de 2 jonge kinderen het gedrag over. […] Ik kon op een gegeven moment geen was meer buiten hangen omdat er dan koffie over heen gegooid werd. Er was niet met deze mensen te praten. Toen het tuinhek in de voortuin werd geplaatst werd dat onder politiebegeleiding gedaan. Mijn man en ik zijn vaak bedreigd door de zoon van opa (aanvrager, JWF) dat hij ons van de weg zou rijden. […] Ik kan mij goed herinneren dat ik de kinderen, vaak hoorde huilen. Ik kan geen datum noemen maar het was bijna iedere dag. Het was zowel overdag als 's‑nachts. Er ging dan altijd gegil aan vooraf. Ik hoorde vaak Oma schreeuwen tegen de kinderen. […] Ik vond de kinderen altijd zielig. Ik heb na een tijdje, ik weet niet meer precies wanneer, 2 a 3 maal de Raad voor de Kinderbescherming gebeld en de situatie uitgelegd. Er werd mij toen medegedeeld dat ze weinig konden doen.
Ik kan u ook vertellen dat ik wel eens heb gezien dat beide kinderen in de regen buiten stonden. Ik zag dat ze in hun korte broeken in de tuin stonden. […] Ik zag dat ze bij de keukendeur stonden en niet naar binnen mochten. Ik zag dat de kinderen helemaal doorweekt waren. Ik heb ook meerdere malen gezien dat de kinderen in de tuin moesten eten. Het was dan niet warm buiten en de keukendeur was dan dicht terwijl Opa en Oma binnen aan het eten waren.’7.
85.
Ook is het van belang dat [slachtoffer 1] niet uit zichzelf naar de politie is gegaan om daar te verklaren dat zij jarenlang is verkracht door haar broer, aanvrager en haar grootvader. De aangifte die uiteindelijk door [slachtoffer 1] is gedaan, is ingeleid door enerzijds briefjes die [slachtoffer 1] zelf heeft geschreven en anderzijds haar vriendin [getuige 1] die met een van de briefjes die [slachtoffer 1] aan haar had geschreven, naar de politie is gegaan. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] drie maal een gesprek gevoerd met hoofdagente van politie [betrokkene 4]. Daarbij bleek dat het [slachtoffer 1] veel moeite kostte om te praten over de misstanden in haar thuissituatie in het algemeen en het seksueel misbruik in het bijzonder. Die moeite acht ik gelet op loyaliteitsconflicten in de familiesfeer begrijpelijk. Pas na veel heen en weer gepraat bleek [slachtoffer 1] bereid om aangifte te doen van seksueel misbruik. In de eerste aangifte heeft [slachtoffer 1] meteen verklaard dat zij door zowel haar broer, als haar vader als haar grootvader is misbruikt en dat ze daarmee seksueel misbruik bedoelt.
86.
Er is geen enkel aannemelijk motief gegeven waarom [slachtoffer 1] haar gezinsleden valselijk zou beschuldigen. Daartoe bestond geen noodzaak omdat de interventie in de gezinssituatie al had plaatsgevonden voordat [slachtoffer 1] aangifte had gedaan. Evenmin kan worden gezegd dat aangifte een voorwaarde was voor die interventie.
87.
Daar komt bij dat aanvrager de feiten waarvan hij is beschuldigd bij de politie grotendeels en ter terechtzitting deels heeft erkend. De aantijgingen van [slachtoffer 1] heeft aanvrager ook bij de rechter-commissaris erkend. Een bevredigende verklaring voor het feit dat ook die erkenning bij de rechter-commissaris en op de terechtzitting onjuist zouden zijn ontbreekt, terwijl uit die erkenning volgt dat er sprake is geweest van ernstig seksueel misbruik. De stelling dat aanvrager bij de politie onder grote druk bekennende verklaringen zou hebben afgelegd is op geen enkele wijze anders onderbouwd dan door de mededeling van aanvrager dat dit het geval zou zijn geweest. Zoals hierboven reeds is opgemerkt, heeft de raadsman destijds op dit punt op geen enkele wijze enig verweer gevoerd. Tenslotte merk ik op dat verdachte destijds ook niet in hoger beroep is gegaan. Kortom: in zijn handelwijze destijds is geen aanknopingspunt te vinden dat hij ten onrechte zou zijn veroordeeld.
88.
Ik kom dan ook tot de conclusie dat de aanvrage niet-ontvankelijk is voor zover ze berust op gronden die reeds eerder ongenoegzaam zijn geoordeeld en voor het overige moet worden afgewezen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2009
De raadsman van aanvrager heeft er destijds bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 13 februari en 10 oktober 2001 mijns inziens terecht op gewezen dat hier kennelijk het woord ‘niet’ is weggevallen. De context, in het bijzonder de volgende zin ‘Dit is nooit gebeurd’, wijst daar zeer sterk op.
Zie ook de tegenstrijdigheid in W.A. Wagenaar, H. Israëls & P.J. van Koppen, De slapende rechter, Amsterdam: Bert Bakker 2009. In het aan de onderhavige zaak gewijde hoofdstuk Tamboer staat het volgende (p. 163–164): ‘De deskundige arts verklaarde dat Jennifer [zoals [slachtoffer 1] in het boek wordt genoemd, JWF] een intact maagdenvlies had. Aan dat soort verklaringen kunnen niet zomaar consequenties worden verbonden, omdat er een soort volksgeloof is dat de vagina van de vrouw hermetisch is afgesloten door het maagdenvlies. Als die afsluiting niet meer volledig is, moet dat volgens hetzelfde geloof wel betekenen dat de betrokken vrouw gemeenschap heeft gehad. In werkelijkheid bestaat een dergelijk geheel afsluitend vlies niet, en is er een aanzienlijke natuurlijke variatie in de aanleg van het maagdenvlies of hymen. Soms wijzen bepaalde beschadigingen op het hebben van gemeenschap, maar afwezigheid van beschadigingen wijst niet op het niet hebben van gemeenschap. De medische verklaring over Jennifer is dus tamelijk nietszeggend en onbruikbaar als bewijs voor wat dan ook.’ In het afsluitende hoofdstuk wordt aan het maagdenvlies een andere betekenis toegekend (p. 202): ‘In de zaak-Tamboer wordt maar even weggestreept dat dochter Jennifer, ondanks duizenden verkrachtingen, volgens een medische verklaring nog maagd is.’
‘Ook ben ik best wel bang voor de reaktie van mijn vader, opa en broer. Ik ben bang dat ze mij vinden en dat ik dan gestraft wordt. Ondanks dit wil ik toch dat mijn vader, broer en opa gestraft worden voor wat ze hebben gedaan. Ik wil dat het stopt en dat ik geholpen word.’, verklaring van 22 juli 1999 in proces-verbaal PL17J0 - 24/03/1999 - 273-2-0,p. 1–2.
Verklaring [getuige 2] d.d. 30 maart 2000, proces-verbaal PL17J0 - 24/03/1999-273-2-4, p. 1.
[Getuige 2] 30 maart 2000, t.a.p.; Verklaring [getuige 3] d.d. 30 maart 2000, proces-verbaal PL17J0 - 24/03/1999-273-2-3, p. 1.
Verklaring van [getuige 4] d.d.d 11 april 2000, proces-verbaal PL17J0 - 24/03/1999-273-2-5, p. 2.