HR, 24-04-2018, nr. 18/00287
ECLI:NL:HR:2018:664
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-04-2018
- Zaaknummer
18/00287
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:664, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑04‑2018; (Herziening)
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0198
Uitspraak 24‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Herziening. Art. 457.1.c en 460.2 Sv. Diefstal in vereniging met braak, medeplegen van vernieling. In aanvraag wordt als novum aangevoerd dat drie personen bereid zijn onder ede te verklaren dat aanvraagster geen enkele betrokkenheid had bij de bewezenverklaarde feiten en dat zij dit op schrift hebben gesteld. Nu aanvraag ter onderbouwing slechts verwijst naar de inhoud van drie daarbij gevoegde schriftelijke verklaringen van voornoemde personen en daaruit niet blijkt waarop deze personen hun - slechts in algemene bewoordingen gestelde - verklaring baseren, en evenmin hoe de inhoud daarvan zich verhoudt met de bewezenverklaarde feiten en de daaraan ten grondslag liggende bewijsvoering, voldoet aanvraag niet aan de daaraan te stellen eisen. Aanvraag n-o. Vervolg op 16/06169 (niet gepubliceerd, art. 80a RO).
Partij(en)
24 april 2018
Strafkamer
nr. S 18/00287 H
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Limburg van 3 februari 2016, nummer 03/235121-15, ingediend door L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van 1. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" en 2. "medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.
Naar luid van art. 460, tweede lid, Sv dient de aanvraag de gronden te vermelden waarop deze berust. De aanvraag zal dus naar behoren gemotiveerd dienen te zijn. Dat vindt bevestiging in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot het huidige art. 460 Sv heeft geleid (Kamerstukken II 2008/09, 32 045, nr. 3, p. 32).
3.3.
Hieruit - bezien in samenhang met de omstandigheid dat ingevolge art. 460 Sv de indiening van herzieningsaanvragen is voorbehouden aan rechtsgeleerde raadslieden en de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad - volgt dat uitsluitend een herzieningsaanvraag welke aan deze motiveringseis voldoet, in behandeling kan worden genomen. Een aanvraag die daaraan niet beantwoordt, is niet een aanvraag als in de wet bedoeld en moet daarom buiten behandeling blijven.
3.4.
Dat betekent dat ingeval een op art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv steunende aanvraag een beroep doet op een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling,
(a) de aanvraag een nauwkeurige omschrijving dient te behelzen van bedoeld gegeven (hierna: het novum) en dat dus niet kan worden volstaan met een verwijzing naar bijgevoegde bescheiden waaruit zo een novum zou moeten blijken;
(b) de aanvraag de redenen moet vermelden waarom het novum tot één van de genoemde beslissingen zou hebben kunnen leiden;
(c) de aanvraag, indien deze ertoe strekt de bewijsvoering aan te tasten, met voldoende precisie dient uiteen te zetten (i) waarom een bepaald onderdeel van de bij de aanvraag gevoegde bescheiden leidt tot ernstige twijfel aan de juistheid van een nauwkeurig aangeduid gedeelte van de bewijsvoering, en (ii) waarom dat leidt tot het ernstige vermoeden dat het onderzoek van de zaak destijds zou hebben geleid tot een vrijspraak.
Slechts indien de aanvraag aan deze eisen voldoet, is de Hoge Raad in staat de gegrondheid ervan adequaat te beoordelen.
3.5.
In de aanvraag wordt als novum aangevoerd dat drie personen – [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] – bereid zijn onder ede te verklaren dat de aanvraagster geen enkele betrokkenheid had bij de bewezenverklaarde feiten en dat zij dit op schrift hebben gesteld. Volgens de aanvraag had dit, indien de Politierechter daarmee bekend was geweest, geleid tot vrijspraak.
3.6.
Nu de aanvraag ter onderbouwing slechts verwijst naar de inhoud van drie daarbij gevoegde schriftelijke verklaringen van voornoemde personen en daaruit niet blijkt waarop deze personen hun - slechts in algemene bewoordingen gestelde - verklaring baseren, en evenmin hoe de inhoud daarvan zich verhoudt met de bewezenverklaarde feiten en de daaraan ten grondslag liggende bewijsvoering, voldoet de aanvraag niet aan de hiervoor bedoelde eisen. Daarom kan zij op grond van een tekortschietende motivering niet gelden als een aanvraag in de zin der wet en moet zij buiten behandeling blijven. De aanvraag kan derhalve niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2018.