Hof 's-Hertogenbosch, 27-08-2015, nr. 12/00795
ECLI:NL:GHSHE:2015:3332
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
27-08-2015
- Zaaknummer
12/00795
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:3332, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 27‑08‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1203, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Belastingblad 2015/453 met annotatie van J.P. Kruimel
Uitspraak 27‑08‑2015
Inhoudsindicatie
WOZ-zaak waarbij Hof waarde in goede justitie vaststelt. Wegens overschrijding van de redelijke termijn, wordt een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende toegekend. De totale redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar, beroep en hoger beroep is met 18 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.500. Aangezien de overschrijding deels toerekenbaar is aan de bezwaarfase en deels toerekenbaar is aan de beroeps- en hoger beroepsfase, rekent het Hof de vergoeding naar evenredigheid toe en worden de Heffingsambtenaar en de Staat evenredig veroordeeld tot het vergoeden van de immateriële schade aan belanghebbende.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00795
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 oktober 2012 met nummer AWB 11/842 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te noemen beschikking en aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 27 februari 2010 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 74 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2009, voor het belastingjaar 2010, vastgesteld op € 543.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende zaakbelasting 2010 bekend gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak de waarde verminderd tot € 495.000 en de aanslag onroerende zaakbelasting dienovereenkomstig verminderd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep deels gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor wat betreft de kosten van het bezwaar, bepaald dat het griffierecht door de Heffingsambtenaar aan belanghebbende wordt vergoed en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.429.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 122. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 juni 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, de heer [A] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [B] , advocaat, en mevrouw [C]
1.6.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
De onroerende zaak, bouwjaar 1960, bestaat uit een op een perceel grond van 665 m2 gelegen vrijstaande woning met een praktijkruimte en een garage. De inhoud van het woongedeelte inclusief aanbouw bedraagt in totaal 607 m3, de inhoud van het praktijkgedeelte bedraagt 84 m3 en de inhoud van de garage bedraagt 165 m3.
2.2.
Bij de voor het belastingjaar 2010 opgelegde WOZ-beschikking is aan de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2009 een waarde in het economische verkeer toegekend van € 543.000. Bij de uitspraak op bezwaar tegen de beschikking is voormelde waarde verlaagd tot € 495.000.
2.3.
De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde in de bezwaarfase een taxatierapport (hierna: het taxatierapport van de Heffingsambtenaar) met matrix ingebracht, opgesteld door [D] , gediplomeerd WOZ-taxateur. In de procedure bij de Rechtbank is voornoemd taxatierapport ingebracht voorzien van een door de heer [E] , gediplomeerd WOZ-taxateur, gewijzigde matrix. In de procedure bij het Hof is een nader herziene matrix ingediend. Uit het taxatierapport en de drie matrices volgt een waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 2009 van € 495.000. Bij de waardebepaling zijn de gegevens van een drietal rond de waardepeildatum verkochte objecten in de beoordeling betrokken (hierna: de referentieobjecten van de Heffingsambtenaar): [b-straat] 4a te [woonplaats] (een vrijstaande woning met aanbouw en garage uit 1962, op 3 februari 2009 verkocht voor € 422.000), [c-straat] 54 te [woonplaats] (een vrijstaande woning met schuur en garage uit 1961, op 17 november 2008 verkocht voor € 400.000) en [d-straat] 14 te [woonplaats] (een vrijstaande woning met garage uit 1970, op 2 februari 2009 verkocht voor € 455.000).
2.4.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde in de procedure bij de Rechtbank een taxatierapport (hierna: het taxatierapport van belanghebbende) ingebracht, opgesteld door de heer [F] , gediplomeerd WOZ-taxateur. Uit het taxatierapport volgt een waarde van de onroerende zaak in het economische verkeer per waardepeildatum 1 januari 2009 van € 445.000. Bij de waardebepaling zijn de gegevens van een drietal rond de waardepeildatum verkochte objecten in de beoordeling betrokken (hierna: de referentieobjecten van belanghebbende): de [a-straat] 28 te [woonplaats] (een twee-onder-een-kapwoning uit 1958, op 7 oktober 2010 verkocht voor € 280.500), [e-straat] 147 te [woonplaats] (een vrijstaande woning uit 1900, op 6 november 2008 verkocht voor € 365.000) en [e-straat] 152 te [woonplaats] (een vrijstaande woning uit 1848, op 4 juni 2009 verkocht voor € 383.500).
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de waarde van de onroerende zaak voor het juiste bedrag vastgesteld?
2. Is de kostenvergoeding voor het taxatierapport in de bezwaarfase op het juiste bedrag vastgesteld?
3. Komt belanghebbende in aanmerking voor een immateriële schadevergoeding van in totaal € 1.500?
Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de derde vraag bevestigend. De Heffingsambtenaar beantwoordt de eerste twee vragen bevestigend en stelt zich ten aanzien van de derde vraag op het standpunt dat indien belanghebbende in aanmerking komt voor een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn, deze niet ten laste van de gemeente Waalwijk dient te komen, aangezien de gemeente alle wettelijke termijnen van de Wet WOZ heeft nageleefd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte en aan de partijen toegezonden proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, in zoverre het de vaststelling van de waarde op € 495.000 en de omvang van de kostenvergoeding voor het taxatierapport van € 119 betreft, tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige, tot vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar, tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot € 445.000, tot het toekennen van een totale vergoeding voor het taxatierapport van € 238 en toe het toekennen van een immateriële schadevergoeding van € 1.500.De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
De waarde van de woning
4.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, moet de waarde van een onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt voor het belastingjaar 2010 als waardepeildatum 1 januari 2009.
4.2.
De Heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op het taxatierapport en ter ondersteuning daarvan op de opbrengst behaald bij verkoop van de referentieobjecten. Het taxatierapport is voorzien van beeldmateriaal van zowel de onderhavige onroerende zaak als van de referentieobjecten. In het taxatierapport heeft de taxateur een matrix betreffende de onroerende zaak en de referentieobjecten opgenomen. Nadien zijn in zowel in de procedure bij de Rechtbank als bij het Hof herziene matrices ingediend.
4.3.
Ter zitting heeft de Heffingsambtenaar verzocht om de bij het Hof ingediende matrix buiten beschouwing te laten aangezien de destijds bij de procedure betrokken personen niet meer bij de gemeente werkzaam zijn en de Heffingsambtenaar in de procedure voor het Hof zelf niet meer over kopieën van de ingediende stukken kon beschikken, aldus de Heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft het verzoek van de Heffingsambtenaar bestreden en gesteld dat de gewijzigde matrix in goede orde bij het Hof en in kopie bij belanghebbende is binnengekomen en heeft het Hof verzocht om uitspraak te doen met inachtneming van de in hoger beroep ingediende matrix.
4.4.
Ten aanzien van het verzoek van de Heffingsambtenaar oordeelt het Hof als volgt. De in hoger beroep als bijlage bij het verweerschrift ingediende matrix is in goede orde door het Hof ontvangen en tevens in afschrift verstuurd aan en ontvangen door belanghebbende. Personeelswisselingen en de wijze waarop de eerder ingediende stukken door de gemeente Waalwijk worden geadministreerd, komen voor rekening en risico van de Heffingsambtenaar. Het Hof wijst het verzoek van de Heffingsambtenaar derhalve af. Daar komt bij dat nu pas ter zitting het verzoek wordt gedaan, tevens sprake zou zijn van strijd met de goede procesorde om de betreffende matrix buiten beschouwing te laten.
4.5.
Op de Heffingsambtenaar rust de bewijslast van de juistheid van de feiten ter onderbouwing van de waarde van de onroerende zaak. In de onderhavige procedure is een drietal verschillende matrices ingediend. De daarin vermelde kuubprijzen gespecificeerd per onderdeel van de woning lopen aanzienlijk uiteen, zozeer dat niet is vast te stellen hoe de waarde van de woning is opgebouwd. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat in het geheel geen grondstaffels zijn overgelegd. Uit geen van de matrices kan worden afgeleid hoe de grondprijs is opgebouwd. Voorts kan op geen enkele wijze worden afgeleid in welke mate verschillen in kwaliteit, onderhoudstoestand, voorzieningen en ligging invloed hebben op de door de Heffingsambtenaar gepresenteerde waarden van de onderdelen van de onroerende zaak. Daarenboven heeft de Heffingsambtenaar evenmin inzicht geboden in de opbouw van de aan de garage toe te rekenen waarde per kubieke meter, rekening houdend met het feit dat sprake is van een driedubbele - schuin achter de woning gelegen - garage met totale inhoud van 165 m3. Niet duidelijk is in hoeverre de Heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de wet van het afnemend grensnut in relatie tot de kubieke prijzen die zijn gehanteerd bij de garages van de vergelijkingspanden. De Heffingsambtenaar kon, desgevraagd, de onderbouwing van de waarden ook ter zitting van het Hof niet nader toelichten. Nu de berekening van de waarde zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te volgen is, is de Heffingsambtenaar met hetgeen hij in de stukken en ter zitting van het Hof naar voren heeft gebracht, niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak.
4.6.
Belanghebbende bepleit een waarde van € 445.000 onder verwijzing naar de drie referentieobjecten uit het taxatierapport van belanghebbende en een vijftal referentieobjecten zoals die in de bezwaarprocedure zijn genoemd en de door belanghebbende in de matrix zoals ingediend bij de conclusie van repliek in eerste aanleg zijn verwerkt.
4.7.
Ten aanzien van de drie referentieobjecten uit het taxatierapport van belanghebbende overweegt het Hof als volgt. De [a-straat] 28 is een twee-onder-een-kapwoning en is daardoor wat type woning en de uitstraling betreft naar het oordeel van het Hof onvoldoende vergelijkbaar met de in geschil zijnde vrijstaande woning. Voorts is de transactiedatum van de [a-straat] 28, 7 oktober 2010, te ver gelegen van de waardepeildatum om als kwalificerend referentieobject bruikbaar te zijn. De objecten [e-straat] 147 en 152 zijn – zoals de Rechtbank terecht heeft geoordeeld – evenmin bruikbaar als referentieobject aangezien deze met bouwjaren van 1900 respectievelijk 1848 onvoldoende vergelijkbaar zijn en een afwijkende uitstraling hebben. Dientengevolge oordeelt het Hof dat het taxatierapport van belanghebbende niet bruikbaar is ter onderbouwing van de door belanghebbende bepleitte waarde.
4.8.
Wat de vijf overige referentieobjecten van belanghebbende betreft, oordeelt het Hof dat [f-straat] 11 - nog afgezien van het ontbreken van relevante kenmerken –alleen al vanwege de transactiedatum van begin 2007, die te ver van de waardepeildatum is gelegen, niet bruikbaar is als referentieobject. De woning [a-straat] 80 is evenmin bruikbaar aangezien geen verkoopsom doch alleen een vraagprijs bekend is. Voorts is de [g-straat] 48 te [G] niet voldoende vergelijkbaar. Genoemde woning is anders dan de woning van belanghebbende, een bungalow, een woning derhalve met een andere, niet vergelijkbare uitstraling. Om dezelfde reden is de bungalow [h-straat] 81 te [woonplaats] naar het oordeel van het Hof ook niet voldoende vergelijkbaar. Aangaande de [c-straat] 54 overweegt het Hof dat dit in beginsel een bruikbaar referentieobject kan zijn, zij het dat – vanwege de ligging aan de minder drukke weg met uitzicht op een grasveld voor het huis en de slechtere kwaliteit van het genoemde object zoals erkend door de Heffingsambtenaar in diens taxatierapport en zoals bevestigd door belanghebbende – de prijs per vierkante en per kubieke meter niet één op één vergelijkbaar zijn. Nu ook door belanghebbende geen staffel is overgelegd en evenmin op andere wijze inzichtelijk is gemaakt of en in welke mate voor de prijs per vierkante en kubieke meter rekening is gehouden met onder meer verschillen in ligging en kwaliteit, heeft naar het oordeel van het Hof ook belanghebbende de door hem verdedigde waarde onvoldoende onderbouwd.
4.9.
Het vorenoverwogene betekent dat beide partijen de door hen bepleite waarde niet aannemelijk hebben gemaakt. Het Hof zal daarom de waarde in goede justitie vaststellen. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, stelt het Hof die waarde in goede justitie vast op € 465.000.
De kostenvergoeding voor het taxatierapport
4.10.
Belanghebbende stelt dat een inpandige opname heeft plaatsgevonden door de heer [F] . De Rechtbank had dan ook conform de vaste jurisprudentie daarover een vergoeding van minimaal 4 uur moeten toekennen voor het opmaken van het taxatierapport, aldus belanghebbende. De Heffingsambtenaar bestrijdt dat de heer [F] een inpandige taxatie heeft verricht. Het Hof acht – mede gelet op hetgeen gemachtigde ter zitting heeft verklaard – aannemelijk dat de heer [F] de onroerende zaak inpandig heeft opgenomen.
Op grond van de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2012, 26239, wordt een vergoeding toegekend van 4 uren x € 50 (excl. omzetbelasting) x 1,19 = € 238.
De vergoeding voor de totale kosten van bezwaar en beroep bij de Rechtbank bedraagt derhalve € 436 + € 874 + € 238 = € 1.548.
De overschrijding van de redelijke termijn
4.11.
In het arrest van 12 december 2014, nr. 14/00797, ECLI:NL:HR:2014:3562, BNB 2015/43, heeft de Hoge Raad kort samengevat het volgende overwogen: de redelijke termijn begint op het tijdstip waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt daarbij geldt dat de redelijke termijn is overschreden indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadien uitspraak doet. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep geldt als uitgangspunt dat het hof uitspraak doet binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Wanneer niet bij de rechtbank, maar pas bij het gerechtshof een beroep wordt gedaan op de redelijke termijn, moet het hof oordelen of de procedure ten tijde van de uitspraak op het hoger beroep de redelijke termijn heeft overschreden waarbij de totale duur van de procedure tot dan toe in ogenschouw moet worden genomen. Daarbij geldt een vergoeding van € 500 per halfjaar waarbij de termijn naar boven wordt afgerond.
4.12.
Belanghebbende heeft voor het eerst in hoger beroep verzocht om het toekennen van een immateriële schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is bij de Heffingsambtenaar binnengekomen op 25 maart 2010. Het Hof doet op 27 augustus 2015 uitspraak.
4.13.
Gelet op het in onderdeel 4.11 vermelde arrest van de Hoge Raad dient bij de beantwoording van de vraag of sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, de duur van de totale procedure in ogenschouw te worden genomen. Dat betekent dat de totale redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep in het onderhavige geval moet worden gesteld op 48 maanden.
4.14.
De totale termijn die is gemoeid met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep bedraagt in casu afgerond 66 maanden, ofwel een overschrijding van 18 maanden.
4.15.
Het Hof stelt vast dat na de indiening van het bezwaarschrift door belanghebbende op 25 maart 2010 tot de datum van de uitspraak van de Rechtbank twee jaren, zes maanden en zesentwintig dagen zijn verstreken. Voorts stelt het Hof vast dat tussen de ontvangst van het bezwaarschrift door de Heffingsambtenaar op 25 maart 2010 en de uitspraak op bezwaar van 28 december 2010 negen maanden en drie dagen zijn voorbijgegaan. De overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase dient te worden gesteld op drie maanden en drie dagen (afgerond vier maanden).
4.16.
De Heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn in de bezwaarfase niet is overschreden gelet op de wettelijke termijn die geldt voor de bezwaarfase zoals vermeld in artikel 236, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 30, negende lid, van de Wet WOZ.
4.17.
Het Hof verwerpt het standpunt van de Heffingsambtenaar. Zoals de Hoge Raad in het arrest van 9 augustus 2013, nr. 12/06009, ECLI:NL:HR:2013:199, BNB 2013/223, heeft geoordeeld, geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt. Dat heeft ook te gelden in een geval waarin de inspecteur op grond van artikel 25, eerste lid, van de AWR (tekst tot 2008) verplicht was om binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop te doen. Het Hof ziet geen reden om anders te oordelen in gevallen waarin de heffingsambtenaar op grond van artikel 30, negende lid, van de Wet WOZ uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen uitspraak op bezwaar moet doen. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan een half jaar voor het doen van uitspraak op bezwaar rechtvaardigen is in het onderhavige geval niet gebleken.
4.18.
Het vorenstaande betekent dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 1.500. Aangezien de overschrijding van de redelijke termijn deels toerekenbaar is aan de bezwaarfase en deels toerekenbaar is aan de beroeps- en hogerberoepsfase, zal het Hof deze vergoeding naar evenredigheid toerekenen. Wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase dient de Heffingsambtenaar 4/18 x € 1.500 = € 333 te vergoeden. De Staat zal worden veroordeeld tot een vergoeding van € 1.167.
Slotsom
4.19.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Heffingsambtenaar vernietigen en de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2009 vaststellen op € 465.000. Voorts heeft belanghebbende recht op een kostenvergoeding ter zake van het taxatierapport van € 238 en een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn,
Ten aanzien van het griffierecht
4.20.
Gelet op de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank is het Hof van oordeel dat redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbenden het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.21.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), op 2 (punten) x € 490 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), dat is € 980.
4.22.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het Hof
- -
verklaart het hoger beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
- -
vernietigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar;
- -
stelt de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2009 vast op€ 465.000;
- -
vermindert de aanslag dienovereenkomstig;
- -
gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbenden het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 122 vergoedt;
- -
veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van bezwaar en beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.548;
- -
veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 980;
- -
veroordeelt de gemeente Waalwijk tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 333;
- -
veroordeelt de Staat, de minister van Veiligheid en Justitie, tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 1.167.
Aldus gedaan op 27 augustus 2015 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, T.A. Gladpootjes en S. Bosma, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.