HR, 12-12-2014, nr. 14/00797
14/00797
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-12-2014
- Zaaknummer
14/00797
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3562, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑12‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2014:828, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑12‑2014
- Vindplaatsen
V-N 2014/65.8 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2015/50 met annotatie van J.P. Kruimel
AB 2015/227 met annotatie van A.M.L. Jansen
NTFR 2015/236
NTFR 2014/2993 met annotatie van Mr. P.G.M. Jansen
Uitspraak 12‑12‑2014
Inhoudsindicatie
8:73 Awb. Pas bij het Hof beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn. Compensatie overschrijding bij Rechtbank door voortvarende behandeling bij het Hof.
Partij(en)
12 december 2014
nr. 14/00797
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 januari 2014, nr. BK-12/00508, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Den Haag (nr. AWB 10/3947) betreffende de hem in rekening gebrachte aanmaningskosten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Bij beschikking heeft de Ontvanger aan belanghebbende aanmaningkosten van € 6 in rekening gebracht.
2.1.2.
Belanghebbende heeft op 3 maart 2010 een bezwaarschrift ingediend. De afwijzende uitspraak van de Ontvanger op dat bezwaar is gedagtekend 11 mei 2010.
2.2.1.
De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 20 juni 2012 ongegrond verklaard.
2.2.2.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bij uitspraak van 3 januari 2014 bevestigd.
2.2.3.
Belanghebbende heeft voor het eerst in hoger beroep aanspraak gemaakt op een vergoeding van immateriële schade geleden door de lange duur van de behandeling van het geschil.
2.2.4.
Naar aanleiding daarvan heeft het Hof geoordeeld dat vanaf de dag dat belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tot de dag dat het Hof uitspraak doet niet meer dan vier jaren zijn verstreken. Het Hof is ervan uitgegaan dat de redelijke termijn niet is overschreden en heeft daarom het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
2.2.5.
De klachten richten zich onder meer tegen het hiervoor in 2.2.4 vermelde oordeel van het Hof.
2.3.1.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn voor berechting van een belastinggeschil is overschreden gelden de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/337. De in aanmerking te nemen termijn begint op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt geldt dat de redelijke termijn is overschreden indien de Rechtbank niet binnen twee jaar nadien uitspraak doet. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het Gerechtshof uitspraak doet binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld.
2.3.2.
Met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn stelt de Hoge Raad voorop dat belanghebbende daarop eerst in hoger beroep aanspraak heeft gemaakt. Die omstandigheid staat er echter niet aan in de weg dat een dergelijke schadevergoeding wordt toegekend, ook voor zover zij betrekking heeft op de lange duur van de behandeling van het bezwaar en/of het beroep (vgl. HR 10 juni 2011, nr. 09/05112, ECLI:NL:HR:2011:BO5080, BNB 2011/233, en Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1146, overweging 2.6.1).
2.3.3.
’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de Rechtbank niet binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de termijn uitspraak heeft gedaan. De termijn van twee jaar is in die fase met ruim drie maanden overschreden. Zou belanghebbende reeds in de beroepsfase hebben verzocht om vergoeding van de daardoor geleden immateriële schade, dan had dit de Rechtbank aanleiding moeten geven om daarover te beslissen en, behoudens bijzondere omstandigheden, een vergoeding van immateriële schade toe te kennen. Indien in een zodanig geval in hoger beroep wordt geklaagd over die beslissing of over het ontbreken daarvan, is voor de beoordeling van die klachten niet van belang hoe voortvarend het hoger beroep is behandeld (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 4 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4667, AB 2009/236, overweging 2.9.3).
2.3.4.
Belanghebbende heeft niet in de beroepsfase, maar voor het eerst in hoger beroep verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. In een zodanig geval heeft te gelden dat de vraag of die termijn is overschreden door het hof moet worden beoordeeld naar de stand van het geding ten tijde van zijn uitspraak op het hoger beroep, waarbij de duur van de totale procedure tot dan toe in ogenschouw wordt genomen. Een voortvarende behandeling van het hoger beroep kan er in een zodanig geval dan ook toe leiden dat de overschrijding van de redelijke termijn door het bestuursorgaan en/of de rechtbank wordt gecompenseerd.
2.3.5.
Het oordeel van het Hof dat de onderhavige procedure tot en met de fase van het hoger beroep binnen een redelijke termijn is berecht, geeft geen blijk van miskenning van de hiervoor in 2.3.4 geformuleerde regels. De tegen dit oordeel gerichte rechtsklacht faalt daarom.
2.4.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2014.
Beroepschrift 12‑12‑2014
Gericht tegen de uitspraak dd 3 jan 2014, 12/00508, Hof Den Haag, Hoger Beroep (bijgaand) (AWB 3947) inzake ZVW 2006 Kostenwet toepassing €6 (vernietigd) tnv. [X] te [Z] waarin ongegrond is verklaard, waar echter onder bedrijving van Detournement de Pouvoir (3,2 AWB) in de plaats daarvan gegrond / €6 = vernietigd/ is beschiktzonder echter de daartoe strekkende formele uitspraak op bezwaarschrift te verschaffen, zoals de wet dit voorschrijft, kennelijk met het doel opdat de daarbij de hieraan gerelateerde wettelijk toekomende proceskostenvergoeding (PKV) 8:73 AWB (overgangsrecht) 8:75 AWB te moeten verlenen volgens de wet, alsmede de toekomende Immateriële Schadevergoeding zal kunnen worden ontgaan om op dit fundamenteel drijfzand niet toe te kennen, mede op gebakken lucht gemotiveerd dat dit geheel aan de belastingplichtige te wijten zou zijn, terwijl rechtzoekende nu juist hiertegen als hierdoor benadeelde een klacht en formeel bezwaarschrift heeft ingediend
- —
Alsmede dat de maximale proces duur termijn geen 2 jaar maar 4 jaar zal zijn
Constatering onjuiste (beide) voorblad vermeldingen mbt 12/508 en 12/509, betreffende de kosten ZVW , resp. AWB 10/3947 €6, toepassing Kostenwet en de navolgende €40 kosten deurwaarder AWB 10/6350. Gelijke behandeling wordt aanbevolen, het betreft hetzelfde geschil (zie ook: o). causaal Cassatieverzoek separaat 12/00513 en separaat Cassatieverzoek 12/00509, beide bijgaand.
o Deze zijn gerelateerd omdat deze uitsluitend de causale oorzaak vinden in de vertraging door de Inspecteur, kennelijk bewust, veroorzaakt met de behandeling van de IB/PH 2006 en diens tactiek in samenwerking met de Ontvanger, gesepareerd zich een juridische basis te zien en te vinden, in het taakverzuim van de inspecteur alhier in de IB/PH casus door niet de Ontvanger mede te delen dat zijn extra bedenktijd, waarop de inspecteur weliswaar recht meent te hebben, zonder berichtgeving maar dat recht daardoor dus bepaald niet heeft, omdat deze volgens de Nederlandse Bestuurswet mededelingsplicht heeft, en volgens de Internationale Verdragen, zelfs toestemming vasn b.h. nodig heeft tot termijnverlenging en dit zich toegeëigende sowieso al niet conform die wet (7.10 AWB) heeft gemeld.
Vooral niet aan de Ontvanger.
Wat wél haar taak is, in het kader van de Beginselen Behoorlijk Bestuur!
Constatering/ ondergaan is de dwingende onderwerping aan de heffing van de meervoudige griffierechten voor deze zaken, waarmee de consequentie, overigens door De Rechtspraak zelf geschapen, dat deze feitelijke drempel opwerping als ondervonden belemmering om zich redelijkerwijze te (kunnen) wenden tot beoordeling door de Rechter, zich niet alleen daarmee heeft gemanifesteerd, doch ook daarmee heeft geleid tot de beoordeling van de fiscaal juridische apartheid van die cases, zoals dit is uiteengezet, op basis van de geldende jurisprudentie, welke zich in dit geval tegen die kennelijke, onzes inziens volstrekt misplaatste handeling (uit kennelijke zuinigheid) van De Staat, daarbij bovendien de onafhankelijkheid, aanwezig te achten bij De Rechtspraak, te grabbel gooiend. Of op z'n minst die schijn, nogal verblindend teweeg brengend, wat op zich als niet is gewenst, cq de Rechter dit dient te voorkomen, ofwel door Deze dus niet mag laten gebeuren.
Het betreft dus ook helemaal niet, een andere procedure, integendeel, het is immers alle / zelfs specifiek de procedure belastingheffing jaar 2006, o van dezelfde persoon.
Ook hier wordt geopteerd voor eenmalig griffierecht (AWR 29a) voor de behandeling van deze samenhangende en bovenal afhankelijk van elkaar zijnde 3 , door De Rechtspraak echter apart geziene cases, op basis van 1 jaar heffing aan verscheidene belastingeno met dezelfde grondslag nl. inkomsten 2006, op basis van 1 persoon, waarbij die differentiatie bovendien ook nog causaal als oorzaak door de belasting heffende wordt gebruikt, zo niet zelfs wordt misbruikt (is meer op haar plaats) om zichzelf daarachter juridisch te doen verschuilen, door zich als 2 aparte fiscale rechtspersonen te doen laten fungeren, waar ze dat feitelijk niet écht zijn, maar zich die fiscaal juridische verantwoordelijkheid, al naar gelang van de een naar de ander toe te kunnen schuiven, en dan zogezegd bestuurlijk juridisch onderbouwd, onder hunner wettelijke overheids verplichting uit te kunnen draaien. Kantoor welke daarop evenwel processueel dus juist en conform de wet gevolg aan heeft gegeven, door wél de juiste weg te hebben gekozen, kan dit toch kwalijk voor de voeten worden geworpen en hier daarvoor zelfs in feite worden gestraft. Met de motivatie dat dit, voor zelfs een Hof ingewikkeld zal zijn, omdat als gevolg van het overheidsverweer zaken nodeloos ingewikkeld worden verdedigd, waarop evenwel door b.h. weerleggend gerepliceerd moet worden. Dat heeft dan daarvoor evenredig veel (meer) tijd nodig, Vele zaken, allemaal binnen dezelfde daarmee onderlinge samenvallende termijn stellingen van De Rechtspraak, welke daardoor te weinig gelegenheid bieden. Dat doet ook de fiscus, waardoor langere duur. Is dat straf? It is a tax-dispute, luidt dan ook de tekst van het Eur Hof /in het Ferrazzini arrest, hetgeen dan ook evenzovele langere duren van evenzovele overschrijdingen van die te lange termijn, en evenzovele verschillende keren PKV tot gevolg zal gaan dienen te hebben, alleen al vanwege die, op zich erkende overschrijdingen van die daardoor causaal door overheid veroorzaakte te lange duur.
Het staat vast , ook volgens uitspraak dat de duur de maximale duur van 2 jaar heeft overschreden. Zoals Hof ook vaststelt op 4 jaar onder 7.2 uitspraak, met echter het ontgaan van de erkenning van de maximale duur van 2 jaar, welke onbegrijpelijke onjuistheid hier dan ook als cassatiemiddel wordt aangereikt. Het staat tevens vast, dat het belang bij belastingplichtige is en was gelegen in een snelle afwikkeling IB/PH, binnen 6 weken termijn daarvoor staande bij de inspecteur. Het staat vast: dat daaraan is niet voldaan, door de inspecteur. Het staat ook vast dat de inspecteur niet tijdig dit heeft verwittigd, niet naar belastingplichtige maar vooral ook niet tijdig intern , aan diens collega-belasting incasso uitvoerende dienst, de Ontvanger, zoals dat mag worden verwacht van een integere overheid, hetgeen heeft geleid tot het bezwaarschrift en klacht tegen deze unfaire incassokosten.
Het is door eisend kantoor, bewezen en bewijsbaar (waarvan ook nog nader bewijsaanbod is gedaan) dat er in zoverre sprake is van een zo door eisend kantoor genoemde en ondervonden boycot gaande is door de(ze) inspecteur, waardoor eisend kantoor in haar uitvoering van haar bedrijf als procespartij op z'n minst ernstig is belemmerd. Deze algehele belemmering door de overheid, kan en mág daarmee niet voor de voeten van eisende partij worden geworpen.
De in de stukken door eiser uiteengezette wetten zouden volgens de uitspraak Hof te ingewikkeld zijn, althans de inherente uitleg voor het Hof van kantoor, zal in die zin boven Haar pet gaan, zodanig dat zij de uitleg hieraan ontleend door eisend kantoor niet door het Hof zal zijn of worden begrepen. ()
Helaas nopen de ook bepaald niet eenvoudige wetten daartoe,waarop de overheid zich ten onrechte meent te kunnen beroepen waardoor dit niet kan worden toegeschreven aan enige schuld van de belastingplichtige rechtzoekende.
Daarnaast, had het Hof, indien deze het allemaal niet zal hebben begrepen toch vanuit Haar hoor- en waarheidsvindingverplichting, indien Zij dit dan allemaal écht niet van kantoor zal hebben begrepen, op een andere wijze aan Haar verplichting voornoemd dienen te voldoen bv. door dan nadere vragen te dienen te stellen, indien zij dat écht niet zal hebben begrepen en zelfs indien zo nodig, het onderzoek daartoe had dienen te heropenen. (Vergelijk bv. op iemand die de taal niet beheerst, zelfs een tolk moet worden toegewezen, als die burger diens (daar /dan door vreemde taal) uitdrukkingsvaardigheid niet wordt begrepen. ( )
Constatering procesmisbruik door overheid. Daarmee de gang naar de rechter frustrerend door drempel opwerping van processen, eerst verplicht te doen doorlopen, alvorens klacht kan worden ingediend van dit ontwijkingsgedrag Nederlandse Staat van proceskostenvergoeding (verder PKV) \IVBPR art 14 lid 6 en dito art 41 EVRM en de(ze) rechten van de burger art 3, IVBPR ( alsook protocol 12 art 1 EVRM schending) en schending van het primaire eigendomsrecht art 1 (aanvang) EVRM. =) It is a tax dispute, zie Ferrazzini arrest Eur Hof door de o formeel separaat te bestrijden kosten deurwaarder en toepassing Kostenwet, (het voldoet ook niet aan art 1 Kostenwet definitie) als gevolg van het nalaten van correct handelen, zoals dat van een eerlijk en rechtvaardig bestuurder / overheid mag worden verwacht.
Dit in Bestuurswet verankerde integriteitsbeginsel is hier toch overduidelijk geschonden.
De (inhoudelijke) schuldvraag primair van causale IB/PH behandeling, als subsidiair voor de incasso hier aan de orde, kan eveneens/ sowieso niet ter discussie worden gesteld als schuldig door de, zich correct gedragende () burger aan de overschrijding van de maximale looptijd van het proces, gebiedend op-/ uitgevoerd dóór de overheid welke vastgesteld, oa. in Uw arrest 11/3462 in navolging van de Conclusie van A.G. mr IJzerman op 30-11-2012 (dito arrest 12/1076) Door Uw arrest(en) gevolgd op het verwijs van concluderend mr IJzerman naar / door het Ferrazzini Eur Hof arrest, dat die schuldvraag van die te lange duur, ook naar het inzicht van kantoor, daarmee óók niet aan de max. behandelingsduur van de overheid, voldoet. Rechtspraak of inspecteur/bestuurder, dan wel beide doet er daarbij voor de rechtzoekende niet toe, het totaal niet langer mag duren dan die 2 jaar, tenzij het aan overduidelijke opzet te wijten zal zijn van de procederende. Als bijzondere omstandigheid. Dáárvan is echter totaal geen enkele sprake, integendeel, belastingplichtige is/ was juist gebaat bij snelle-re afhandeling, hetgeen ook blijkt uit de dito beroepszaken 12/00513 (IB 2006) en 12/00509 kosten €40 deurwaarder Het is zelfs in den beginne louter alleen aan de vertraging van de inspecteur aldaar te wijten, dat er überhaupt een ZVW kosten casus ontstond en nu dus bestaat.
Ook, de gewenste informatie door inspecteur welke allang bekend (7.4 AWB) in de casus IB/PH (12/00513) was uit eerder jaren, verandert dit niet. Het bezoek aan arts tbv een nadere door inspecteur gewenst ingezette medische verklaring, naast de eerdere al aanwezige (7.4 AWB dossier) kennis inspecteur veranderde dit echter wél, ten voordele belastingplichtige (door toedoen kantoor) omdat er er meer aftrekrecht bleek te bestaan dan initieel was geclaimd, hetgeen daarmee ook niet voor de voeten gegooid mag worden van de belastingplichtige, welke dit immers niet heeft ingezet. Noch dientengevolge incassokosten heeft opgelegd. Bovendien staat het vast dóór uitspraak Hof: In uitspraak 12/00513 is op deze ontstane meeraftrek, door dit feitelijk causale toedoen inspecteur het verzamel inkomen pas door het Hof is verlaagd naar €958. met de drie gezamenlijke uitspraken datum 3 jan 2014.
De frustratie duurt voort, voor wat betreft dit inhoudelijke 8:69 AWB geschilpunt wel of geen uitspraak met inherent het daaraan verbonden recht op PKV in plaats van een Detournement de Pouvoir/vervangende beschikking zonder die hieraan verbonden rechten en daarmee ook de Immateriële Schadevergoeding had op die datum tot een einde moeten komen, zodat het Hof deze einddatum in acht had kunnen nemen bij de bepaling van de te lange duur, welke duur nu dan hier door het weigeren hiervan geëxtrapoleerd naar de nieuwe, dit nu vervangende datum van Uw nu uit te spreken arrest hierover.
De dag dat beroep is ingesteld, is daarbij niet relevant, voor de rechtzoekende omdat de 1e datum van straf/ boeteoplegging €6 in acht dient te worden genomen, ofwel de datum datum 19 maart 2010 incassomededeling, blijkens het Ferrazzini Eur Hof arrest.
Voor de bepaling van de verdeling naar de schuldige Rechtspraak of Inspecteur voor de te lange duur had Hof dit wel mogen /dienen te bepalen/ of te verwijzen.
Het staat vast dat deze kosten niet opgelegd hadden mogen worden, omdat deze door de inspecteur door haar afwijking op aangifte deze , naar is gebleken door deze uitspraak juridisch onrechtmatig heeft opgelegd, waarop bezwaar IB, rechtmatig is ingediend, waardoor de ZVW uitsluitend door toedoen fiscus is opgelegd geworden, zonder dat daarvoor enige juridische basis bestaat, zoals dit is gebleken,uit uitspraak 12/00513 en eerdere toewijzing bezwaar IB/PH, als enkel het gevolg van deze dan ook omstreden handelswijze inspecteur. Causaal dus: Door het nalaten tijdig te beslissen door de inspecteur. Dan wel door het nalaten van bericht van Inspecteur aan Ontvanger.
Constatering aanhoudende 3.2 AWB schending/DETOURNEMENT DE POUVOIR. Uit kennelijke kostenbesparing voor De Staat als besparingsmotieven, daarmee in strijd met de wet (oa AWB 2.4) ingezet door fiscus/ Ontvanger, en daarop volgend door De Rechtspraak Rechtbank toegepast en door Hof geëxtrapoleerd in uitspraken, hier aangereikt als Cassatiegrond:
Punt 1.2 blz 1. Daarin stelt Hof ten onrechte dat er een formele uitspraak op bezwaarschrift als zodanig zal bestaan, maar die bestaat dus helemaal niet. Wel is er een in de plaats tredende, door inspecteur ook zogenoemde beschikking, uitgebracht in de kennelijke veronderstelling, cq verwachting dat daaraan dan geen bezwaarfasekostenvergoeding zal behoeven te worden nagekomen, later gevolgd door rechtbank én Hof door geen PKV toe te wijzen.
Op deze beschikking is wel gereageerd op de wijze zoals door eiser/kantoor is gereageerd, met ontvankelijk geachte/ behandeld Beroep/ en Hoger Beroep.
Misleidend?
Meer correct wordt de verminderingsbeschikking ook Innerlijk Tegenstrijdig in de uitspraak onder 3.2 anders benoemd/ wel correct, als vermindering op de aanslag betiteld.
Het bezwaar richt zich ook tegen de oplegging van de kosten op de aanslag, welke aanslag als geheel als grondslag is komen te vervallen en blijkens ook nimmer opgelegd had mogen worden, onder ook die motivatie. Dat is een onrechtmatige daad vallend onder 7:28 AWB en derhalve 7:15 AWB gerechtigd, welk recht is de burger daarmee illegaal (tov art 1 protocol 12 EVRM) en ook art 3, IVBPR de burger is onthouden. Ook EVRM deel II art 41 en 14 lid 6 IVBPR(deel I) schendend.
Nogmaals constatering schending 3.2 AWB / DETOURNEMENT DE POUVOIR Voor het in punt 15 (blz 2, uitspraak 12/00513 ) gestelde bestaat geen rechtsgrond, immers het bezwaarschrift is de klacht welke wel degelijk in het verlengde te zien als een 6:12 AWB ingebrekestelling / o en daarmee als 6:12 AWB ingebrekestelling voldoet, als 1e aanlegdatum in reactie op de kosten oplegging, welke laatste datum kostenoplegging hier als 1e datum geldend is.
Het neemt bovendien niet weg dat deze in feite ook dienst doet als (1e) 4:17 AWB termijnstelling, voor de inroeping Wet Dwangsom in de IB casus (12/00513) (ook al staat dat er niet letterlijk op, want dat is ook niet verplicht) betreffende het uitblijven van de uitspraak inspecteur IB (dat staat er wel op, en dát is dus wel verplicht) (waarop AWB 10/7622 nadien ingezet dus volgt) om dit ingebreke zijn op te doen heffen mbt de beslissing IB/PH uitspraak bepaling, welke daarmee immers ook als basis dient voor de kostenoplegging alhier die het gevolg is van het uitblijven van beslissing op bezwaar IB en dus louter alleen door inspecteur daarmee is vertraagd uit te spreken omdat dit feitelijk die klacht is, waarmee het feitelijk wel een 4:17 AWB voor de IB betreft in- gebrekestelling is, wat er vervolgens ook in de CvR in de kostenzaak, ook/dito overduidelijk op staat, tbv die IB/PH casus dienende.
Van belang is: die gegrondheid/ het vernietigen van de kostenopslag €6, want Inspecteur is wel degelijk in gebreke met diens uitspraak IB, te laat, buiten de 6 weken, temeer omdat deze de gestelde/ veronderstelde/ vermeend toekomende verlenging niet conform de wet heeft gemeld, AWB 7:10 etc. lid 3. Nog daargelaten, dat de inspecteur al helemaal geen hiervoor dus (internationaal vereiste) toestemming heeft verzocht, laat staan heeft ontvangen. Inspecteur was daarbij wel degelijk feitelijk voldoende op de hoogte van het inkomen en relevante gegevens voor vaststelling om op het ingediend bezwaar IB te kunnen beslissen.
( Überhaupt was er voldoende informatie uit eerder jaren bekend om inkomen op aangifte te kunnen toewijzen, maar dat is verder irrelevant, nu inspecteur dat niet heeft gedaan, heeft afgeweken, waarop bezwaar IB is ingediend, waarop inspecteur niet tijdig heeft beslist. Er is daarbij uitstel van betaling verzocht, met stukken welke voldoen aan de wet en de jurisprudentie ovv. AWB 7/2482 , maar ook met het bestreden bedrag, daarmee aan de wet voldoend, hetgeen Hof niet mededeelt,
alsmede dat Hof geheel voorbij gaat aan het gestelde, in de leidraad invordering 25.7.1, zoals dat in pleitnotitie en de Conclusie van Dupliek 7 zie ¤ etc. nader is uiteengezet, waarin die wettelijke grondslag is gelegen, (punt 7 , blz 2 R.B. weergave, en Hof 6.1 blz 3) welke Hof in uitspraken 12/00508 (en 12/00509) daarmee onbeoordeeld heeft gelaten /en dus ook verder ongemotiveerd, 7:26 AWB schendend stelt dat deze rechtsgrond, zou ontbreken,waar deze immers zo herhaald is gesteld als 8:69 geschilpunt in Hoger Beroep (-en) met deze nadere onderbouwing door eiser, waaraan Hofs beoordeling geheel voorbij gaat.
Er valt ook niet in te zien dat Ontvanger, (naast Inspecteur) eveneens kon afzien van 7:3 gestelde hoorplicht, door Ontvanger, welk hoorrecht immers, bij een boete, zoals hier, nog forser geldend is (zie oa het Sopropé arrest) behoudens het feit dat deze (met name ook inspecteur) alles al wist, maar toch ook, als mogelijk als gevolg van interne omissie de Ontvanger niet door Inspecteur volledig zal kunnen zijn ingelicht, zodat daarmee óók door Ontvanger niet kon worden beroepen op die in wetboek gelimiteerd door opsomming in wet bepaalde uitzonderingen. Daaraan is dus door (zowel) Ontvanger (als Inspecteur) niet voldaan. Integendeel….bezwaar en klacht blijkt gegrond. Met name dus bij de Ontvanger, welke aanvullend gesteld / nader gemotiveerd door Hof (namens rechtbank) uit efficiency en coulance vernietigt. Maw. Kennelijk was Ontvanger inderdaad zoals door burger/ kantoor is doorzien cq is verondersteld gewoon wel geheel op de hoogte.
Uitspraak Hof noemt dit dan ook ‘beleid’. Mét zoveel woorden.
Dit is evenwel onrechtmatig beleid. Hoe dan ook: het valt onder 7:28 AWB. Daarbij past bezwaarfase vergoeding (etc.) :
Maar ook bij inspecteur IB. Dáár er is wel 7:15 bezwaarfasevergoeding verstrekt maar hier is dit achterwege gelaten. Als 8:69 AWB geschilpunt gesteld.
Nu kosten, zij het in een beschikking, feitelijk zijn vernietigd, blijkt daaruit het feitelijke gegrond. Er bestaat dus daarmee ook bepaald geen ‘kennelijk ongegrond’. Er moest dus ook worden gehoord. En naar ons inzicht, niet met een van de wet afwijkend beleid worden gehandeld, (punt 9, rechtbank aanvullende vertolking door Hof op blz 2 en 6.1 Hofs (gebrek aan) oordeel op blz 3), welk laatste als Cassatiegrond wordt aangereikt, alsook dito het inhoudelijke gemis aan vergoedingsrecht.
Met coulance en efficiency overwegingen (vertolking aanvullend door Hof van rechtbank op blz 2, punt 10) (met het kennelijk zicht op Eur Hof arrest 980/87) hebben we eigenlijk helemaal niets te maken, want we hebben hier primair te maken met de uitvoering van de wet, en dát, alleen,… kan niet achterwege worden gelaten enkel uit hoofde van efficiency ! Bovendien breng het ook helemaal geen extra efficiency.) welke uitvoering van de wet het Hof is verzocht, zoals ook 8:69 AWB is gesteld volgens ook 5.1 uitspraak wat Hof blijkens 6.1 echter nalaat. In strijd met eigendomsrecht art 1 EVRM , 6 EVRM fair trial, (dito 14 IVBPR) 13 EVRM (recht op daadwerkelijk rechtsmiddel en 41 EVRM recht op schadevergoeding, (omschreven als redelijk, zoals bv. het BPB art la daaraan tegemoet komt) ) (IVBPR 14 lid 6.)en het recht op het zonder onthouding Staatsrechten voor iedereen in protocol 12 art 1 EVRM (en IVBPR art 3) Hetgeen hier allemaal tezamen eveneens als Cassatiemiddel wordt aangereikt. (Zie ook grondwet 93 en 94.)
In Hofs beoordeling resulteert in 12/00513 bovendien ook in een gegrondheid mbt de hoogte van het inkomen, waarom het causaal gaat, hetgeen immers daarmee ook die fundamentele juridische basis onder die feitelijke grondslag op zelfs tweeërlei wijzen weg heeft genomen, door het uiteindelijk wegvallen van die beide heffingsgrondslagen (hoogte inkomen) en de uiteindelijke niet verschuldigdheid van die premieheffing ZVW op basis van die hoofdsom ZVW en dus als die heffingsgrondslag daarmee niet had mogen kunnen dienen, voor de €6 kostenopslag alhier aan de orde (en idem inschakeling deurwaarder 12/509, separaat). Het is puur machtsmisbruik, tegen evident beter weten in, klaarblijkelijk als beleid volgens ook uitspraak Hof, daarmee geheel bewust uitgeoefend door de Staat, hetgeen daarmee Pure schending van art 1 EVRM, het eigendoms-principe inhoudt. Waardoor 3 x procedure Rechtspraak , tot de derde macht, ofwel 9, maar incl. inspecteur, maakt dat 12 procedures het gevolg zijn. (zie ook ¥) Als causaal gevolg van die afwijking inspecteur en het niet tijdig melden aan de Ontvanger, noch aan de burger.
Als mogelijke internationale hoofdklacht, wellicht zelfs in te dienen bij het internationaal Hof EVRM. Echter daarmee drempel klachtindiening EVRM §34 en §35 EVRM opwerpend, hiermee in de weg staat. Oa wegens veelheid procedures. Inherent veelheid aan stukken.
De beoordeling van het Hof dat hieraan voorbij gaat is dan ook als onbegrijpelijk, rijp voor verzoek tot Cassatie, of indiening formele Internationale klacht, wegens procesverplichting /cq misbruik nadat Uw Raad eerst Haar licht hierover heeft laten schijnen, middels haar hier te wijzen arrest. Totdan: duurt deze frustratie voort.
Ook de redenatie van Hof onder punt 4, blz 2 rechtbank aanvullend /corrigerend herhalend neemt niet weg dat ook het bezwaarschrift en klacht wegens deze incassokosten, had dienen te worden beloond met een uitspraak Ontvanger, met toebedeling van de volgens 7:15 AWB toekomende bezwaarfasekostentoewijzing, en bij De Rechtspraak gevolgd door de beide dito PKV rechten 8:73 (overgangsregeling)/ 8:75 AWB én 8:74 restitutie van de eveneens aanmerkelijke proces griffiekosten, welke bovendien als drempel naar de rechterlijke beoordeling van dit onrecht is en wordt ervaren, nu dat wordt weggewerkt, door als beschikking te worden ondergeschoven, waarop dan geen PKV en of bezwaarfase zal behoeven te worden te worden verstrekt, cq aldus (EVRM 41) kan worden ontgaan. Er dient een formele uitspraak te zijn van de Ontvanger, op het formele ingediend bezwaar. Klacht en daarmee de feitelijke (6:12 AWB) ingebrekestelling, cq bezwaarschrift is daarmee volkomen correct, maar de beschikking is daarop niet het juiste wettelijke vervolg.
Het betreft hier overduidelijk een 7:28 AWB onrechtmatig handelen, causaal ingezet door inspecteur IB, in onderlinge samenwerking kennelijk bewust, dan wel als omissie (het maakt niet uit mbt de kwalificatie vallend onder 7:28 AWB) de verantwoording daarvoor neergelegd bij de Ontvanger, welke (later door fiscus zichzelf gestelde) verantwoordelijke, op correcte wijze is aangeschreven met een correct bezwaarschrift. Dát zijn de vaststaande feiten, blijkens de stukken welke ook niet worden ontkend in de uitspraken, maar wel min of meer worden weggelaten.
Punt 7 uitspraak, (rechtbank herhaling/ aanvulling op blz 2)(kosten cases) Dat het een beleid betreft anders te handelen, ontneemt oi. daarmee de burger niet die wettelijke rechten. Dát staat immers ook nergens in de wet. Het tegendeel dus wel! Rechten mogen niet worden onthouden het betreft hier straf/ boete /kosten en nadien deurwaarder. Het beleid schendt daarmee protocol 12 art 1 EVRM
Het belang is daarmee feitelijk dus bepaald niet nihil. Zoals dat ook in de schrifturen is uiteengezet, en daardoor is Hofs oordeel ook onbegrijpelijk. Of het moet het zich opdringende begrip, Staatshof zijn, maar dat is verboden in 2:4 AWB, en daar gaan we dus niet van uit, er is objectiviteit aanwezig te achten maar die constateren wij niet en die verboden schijn…is dus wel aanwezig. Vestigt zich hierdoor. En dat laatste mag ook al niet.
Bovendien is er het belang PKV beroepen en het door de Rechtspraak pas geschapen belang langer dan 2 jaar en dus daarmee het ontstaan van meer Schade als (verondersteld) aan frustratie, ofwel Immaterieel, punt 6, blz 2 uitspraak, (nr 5 ontbreekt kennelijk) is ook bepaald niet uitblinkend in de vereiste wettelijke duidelijkheid, doet ook anders suggereren, als die feiten zoals deze in de stukken ook staan vermeld, hetgeen ook daarmee onbegrijpelijk is. Zodat niet valt in te zien, waarom dit een grond zal opleveren voor de weigering wettelijke PKV, zoals Hof ten onrechte dit in uitspraak 12/00508 (en 12/00509) motiveert.
Ad 5.2 uitspraak is een verwijs naar ‘de stukken’ onvoldoende. Het is daarmee niet controleerbaar. (Soms, dit is aangetoond, blijken er stukken te verdwijnen) (of worden niet gelezen, dan wel wellicht niet begrepen door Hof, zoals dat hier is gesteld,door Hof, dat dient dan te kunnen worden nagegaan, ter verbetering van die eventuele leesbaarheid oid, cq het opheffen van deze kennelijke communicatiestoornis, oorzakelijk hetzij door logistieke problematiek (in diverse cases aangetoond) (soms) heersend bij De Rechtspraak, dan wel (ter voorkoming van) andere eventuele problematiek. Wij blijven daarbij uitgaan van objectiviteit.
Maar zie ook mark ¤. voor constatering gebrek aan communicatie ( ) zich toch écht bij het Hof manifesterend, met als gevolg de conclusie: not a fair trial.
7.1
Objectief bezien, bestaat er oi. dus recht op bezwaarfasevergoeding en PKV, daaraan doet een hier, niet aan de wet voldoend beleid reeds ingezet met behulp van een misleidend ‘een-tweetje’ tussen Ontvanger en Inspecteur niet af. Vooral als júist niet, maar bovenal als gevolg van het in feite onrechtmatig beleid als vervolg op dit een-tweetje door de professionele rechtshulpverlener tbv. een rechtzoekende daarin niet is gevolgd, zoals dat door overheid klaarblijkelijk bewust hiermee is bedoeld te doen volgen.
De abjectheid van dit overheidsbeleid nog maar even daargelaten….
7.2
Imm. Schadevergoeding. De vertraging zal te wijten zijn aan belanghebbende is feitelijk eerstens onjuist, hetgeen als juridisch te respecteren feite(n)Lijkheid echter niet in Cassatie valt aan te vechten, evenwel is dit naast onbegrijpelijk/onjuist, (daarover kan ook geen misverstand bestaan) en is dit dus niet aan de burger aan te rekenen als schuldvraag blijkens het Eur Hof arrest Ferrazzini, hetgeen hier dus wel een Cassatiemiddel vormt. De door fiscus ingestelde door ons zo ondervonden (bewijsbare/ waarvan aanbod) boycot waardoor casuaal vertraging, vormt daarmee ook een Cassatiemiddel. Not Fair ?… Niet objectief. Dito de samenvallende rechtszaken door toedoen De Rechtspraak, waardoor IVBPR 141id 3 letter b door De Staat hier niet is/stelselmatig niet wordt nagekomen.
Zoals het Hof ook in uitspraak heeft vastgesteld, betreft het hier een een primair zeer eenvoudige zaak van het recht hebben op een PKV -en bezwaarfasekostenvergoeding door feitelijke gegrondheid door het ontgaan van een formele uitspraak op bezwaarschrift, door vervanging van een verminderingsbeschikking in conflict met 3.2 AWB (Detournement de Pouvoir bedrijvend)
welk bestaand wettelijk recht door de overheid in strijd met het (Internationaal art 3 IVBPR, en EVRM protocol 12 art 1,) verbod op onthouding van rechtens toekomend, daarnaast met schending art 1 EVRM, ge-/misbruik Kostenwet én incasso door deurwaarder simpelweg uitputtend wordt tegengesproken, door deze overheid, toegekend door (tunnelvisie van? de objectief te achten) Rechtspraak. Causaal, fundamenteel. Dit valt niet de hier rechtzoekende burger tegen te werpen.
Ook die verwarring, kennelijk bij een Hof wat dit — dan klaarblijkelijk — (?) niet snapt, volgens diens uitlating onder 7.3, uitspraak, omdat het verweer van de fiscus welke die verwarring dus fundamenteel zaait, evenzo moet worden weersproken, en dan ook nog met het nodige aan bewijs en jurisprudentie, en dat maakt het er allemaal ook niet makkelijker op, voor de rechtzoekende, waarvoor de nodige tijd beschikbaar behoort te zijnrmaar door Hof/ Rechtbank niet wordt geboden, door tegelijkertijd vele cases binnen 6 weken door de burger weersproken te wensen te zien. Dit alleen al is in strijd met 6 EVRM en 14 IVBPR. lid 3 letter b.
De termijn totale maximale procesduur is 2 jaar volgens Eur Hof en ook Uw dit volgende arresten en dus ook geen 4, zoals onjuist in uitspraak Hof, overigens verder ongemotiveerd, is gesteld. Wie zaait hier nu verwarring?
Het behoort inderdaad een vrij simpele rechtszaak te zijn, zoals ook in bezwaar initieel door eiser is gesteld maar de beide/ fiscus heeft dit met haar verweren daarop volgend zeer uitgebreid geprobeerd te ondermijnen, hetgeen dus het procesrecht voor een wederpartij ook inhoudt, waarop gerepliceerd gefundeerd met jurisprudentie en feiten daarop weer weerlegd moe(s)t worden, door eiser/ burger hetgeen door dit toedoen overheid, er bepaald niet gemakkelijk wordt gemaakt, hetgeen eerstens daarmee niet de schuld is van de rechtzoekende, alsook tweedens ook niet als schuldvraag gesteld mag worden blijkens het Ferrazzini- Eur. Hof. En deze redenatie is later ook gevolgd in bv. Uw arrest 11/3462 en ook 12/1076 beide 30-11-2012.
Dat ook het Hof, met alle respect, hier nogal moeite mee blijkt te hebben dit in relatief korte tijd welke voor een zaak standaard staat allemaal te kunnen bevatten valt wellicht beter te bestrijden door de veroorzaker hiervan te doen elimineren, ofwel de bestuurder te doen bestraffen, door de toepassing/toekenning van de overeenkomstig evidente PKV waarop ook recht bestaat. Dito vergoeding te lange duur.
Wij gaan voor ons rechtens toekomende. [Onze kantoren hebben intussen het formele v NOP (¥ ) opgericht.]
De weerspraak van de door overheid toegepaste verboden Detournement de Pouvoir maakt het er ook niet simpeler op. De veelvuldige schendingen van Internationale Verdragen ook al niet.
De CONCLUSIE, kan niet anders luiden dat het Hof de ingebrachte nadere motivatie dat de 7:28 AWB onrechtmatigheid welke is gebaseerd op de in Hoger beroep nader omschreven juridische fundament van de invorderingswet leidraad 25.7.1 op de (8:69 AWB geschilpunt /inbreng niet heeft beoordeeld. Naast dat het fundament van verzocht uitstel van betaling, welke uit de stukken blijkt oa. ook gebaseerd op AWB 7/2482 eveneens daarmee juridische basis aangeleverd hebben voor de 7:28 AWB onrechtmatigheid in uitspraak is verdonkeremaand, door wel te stellen dat het uitstel daarop niet is verleend, volgens R.B. vertolkt door Hof (punt 7 blz 2) wat dus volgens de wet/ jurisprudentie wél had gemoeten. Er bestond op basis van deze 2 rechtsgronden recht op uitstel, wat niet is verleend. Niet beoordeeld, maar verdonkeremaand, geeft dit oi. voldoende Cassatiegrond.
Aldus cassatie verzoekend, met veroordeling tot PKV in de nu 3 instantiën, alsmede Immateriële Schadevergoeding zoals is bedoeld in Eur Hof arrest, en ook gevolgd door arrest HR 10 juni 2011en 11/3462 alsmede 12/1076, erkent vanaf Ie boetekostenoplegging…tot aan datum van Uw finaal arrest, ongeacht de schuldvraag.
¥: Er kan niet aan de indruk worden onttrokken met het meervoudig in rekening brengen van griffierechten, van verplicht te volgen vele procedures (in samenhang ook met §34 en 35 EVRM tezamen met het ontgaan van de schadeloosstelling (art 41 EVRM deel II) bij de (hier !!) gebleken gegrondheid, financiële drempel door overheid wordt gecreëerd om de toegang tot de (int.) rechter te blokkeren/ te bemoeilijken. Er wordt hierbij ook gewezen op de situatie van bijstandsniveau belanghebbende in samenhang met de schending hierdoor met EVRM 6 lid 1.
(Zie ook uitspraak Raad voor de Rechtspraak 4-2-2-2014/ H.R. pr. dhr mr Geert Corstens)
- (NOP staat: voor Niet Ontvangen Proceskostenvergoeding.)
De Hoge Raad wordt verzocht, op de (int.) regelgeving te toetsen.