HR, 17-06-2016, nr. 15/04534
15/04534
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-06-2016
- Zaaknummer
15/04534
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1203, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑06‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2015:3332, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑06‑2016
- Vindplaatsen
V-N 2016/32.8 met annotatie van Redactie
FED 2016/91 met annotatie van E. THOMAS
Belastingblad 2016/432 met annotatie van C.M. Bergman
NLF 2017/0302 met annotatie van
Uitspraak 17‑06‑2016
Inhoudsindicatie
artikel 8:75 Awb, Besluit proceskostenvergoeding; overgangsrecht. Berekening proceskostenvergoeding naar tarief op datum uitspraak
Partij(en)
17 juni 2016
nr. 15/04534
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 27 augustus 2015, nr. 12/00795, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Breda van 16 oktober 2012 (nr. AWB 11/842) betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2010 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Aan belanghebbende is door de Rechtbank bij haar uitspraak van 16 oktober 2012 een vergoeding van door een derde verleende rechtsbijstand in de fase van bezwaar en van beroep verleend van (€ 436 + € 874 =) € 1310, berekend naar de waarden per punt (€ 218 respectievelijk € 437) zoals die golden ten tijde van die uitspraak.
Voorts heeft de Rechtbank een vergoeding van taxatiekosten toegekend, berekend naar een tijdsbesteding van twee uren tegen € 50 per uur (plus omzetbelasting).
2.1.2.
In hoger beroep heeft het Hof de vergoeding van taxatiekosten verhoogd tot een naar een tijdsbesteding van vier uren. In verband met de daaruit voortvloeiende (gedeeltelijke) vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank heeft het Hof voor de fase van het hoger beroep een vergoeding van door een derde verleende rechtsbijstand toegekend van twee punten tegen € 490 per punt, dat is de waarde per punt zoals deze gold ten tijde van de Hofuitspraak. De door de Rechtbank toegekende vergoeding van door een derde verleende rechtsbijstand heeft het Hof ongewijzigd gelaten.
2.2.
Het tegen ’s Hofs oordeel gerichte middel betoogt dat het Hof ook voor de fase van bezwaar en beroep alsnog had moeten uitgaan van de waarden per punt zoals die golden ten tijde van de Hofuitspraak.
2.3.
Het middel faalt. De Rechtbank heeft ter gelegenheid van de vernietiging van de bestreden uitspraak op bezwaar de vergoeding van door een derde verleende rechtsbijstand terecht toegekend naar de ten tijde van haar uitspraak geldende waarden per punt. Die beslissing is in hoger beroep niet bestreden en het Hof heeft die beslissing terecht in stand gelaten.
De omstandigheid dat het Hof de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd, brengt op zichzelf niet mee dat het Hof de terecht en naar de juiste tarieven door de Rechtbank toegekende vergoeding van de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand moet wijzigen naar de tarieven die golden ten tijde van de Hofuitspraak. Dat is slechts anders indien het Hof zelf de vergoeding voor de kosten van door een derde verleende rechtsbijstand in eerdere fasen van de procedure moet vaststellen omdat in die eerdere fasen ten onrechte geen vergoeding dan wel een onjuist berekende vergoeding van deze kosten is toegekend. Daarvan is in dit geval echter geen sprake.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Schadevergoeding
Belanghebbendes verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in cassatie moet worden afgewezen, omdat de redelijke termijn sedert de indiening van het beroep in cassatie op 5 oktober 2015 niet is overschreden.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.
Beroepschrift 17‑06‑2016
Betreft: Cassatie op uitspraak Gerechtshof 's‑Hertogenbosch kenmerk: 12/00795.
Hoogedelachtbaar college van de Hoge Raad,
Namens mijn cliënt, [X] te [Z], stel ik beroep in cassatie in op bovenvermelde uitspraak van Gerechtshof 's‑Hertogenbosch.
Inleiding
Op 27 augustus 2015 heeft Gerechtshof 's‑Hertogenbosch uitspraak gedaan in procedure BK-SHE-12/00795, het bestreden besluit, zie bijlage 1 en deze aan mij verzonden.
Na bestudering van de uitspraak heb ik telefonisch contact opgenomen met het Hof en het punt doorgenomen waarop ik een herstelbesluit in zou willen dienen, de secretaris melde mij dit eerst even met de voorzitter door te willen nemen. De secretaris, [D], heeft daarop telefonisch contact met mij opgenomen en deelde mij mede dat het Hof niet in wilde gaan op mijn verzoek om een hersteluitspraak.
Motivatie
De reden van dit beroep in cassatie is dat er naar mijn mening geen juiste proceskostenvergoeding is toegekend voor de bezwaar en beroepsfase in deze procedure. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en stelde vervolgens de kosten van bezwaar en beroep vast op € 1.543.
Uit rechtsoverweging 4.10. blijkt dat, zonder nadere motivatie, voor bezwaar € 436, voor beroep € 874 en voor het taxatierapport € 238 wordt toegekend dat is samen € 1.548.
Naar mijn mening had het Hof de proceskostenvergoeding vast moeten stellen naar de forfaitaire bedragen volgens het besluit proceskosten uit de Awb met een wegingsfactor 1 zoals die vanaf 1 januari 2015 gebruikelijk zijn.
Voorgaande op basis van het besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht en bekend gemaakt in Staatsblad 2014 411, ik wil u hierbij verwijzen naar artikel II van dit besluit en de nota van toelichting behorende bij dit stuk.
In de nota van toelichting wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4034, waar onder rechtsoverweging 4 het volgende vermeld wordt:
‘4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
Bij de toepassing van het tarief bedoeld in artikel 2, lid 1, letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, is van belang dat de waarde per punt, vermeld in onderdeel B1 van de bijlage bij voornoemd Besluit, is verhoogd bij besluit van 20 december 2012, Stb. 2012, 683. Deze wijziging is volgens het besluit van 20 december 2012, Stb. 2012, 684, met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden. Laatstgenoemd besluit bevat ten aanzien van dit tarief geen voorschriften van overgangsrecht. In overeenstemming met de inmiddels door de andere hoogste bestuursrechters gevolgde lijn dient te gelden dat indien de hogere rechter na vernietiging van de uitspraak van een lagere rechter een proceskostenvergoeding vaststelt die betrekking heeft op een eerdere fase van de procedure, het verhoogde tarief moet worden toegepast, ook als die lagere rechter in die eerdere fase vóór 1 januari 2013 uitspraak heeft gedaan.
Het vorenoverwogene brengt mee dat in het onderhavige geval de hoogte van de door de Inspecteur te vergoeden proceskosten moet worden berekend aan de hand van het met ingang van 1 januari 2013 verhoogde tarief.’
Naar mijn mening is voorgaande ook van toepassing in de huidige procedure.
Ik verzoek u dan ook antwoord te geven op de volgende rechtsvragen:
- 1.
Mocht Gerechtshof 's‑Hertogenbosch zonder nadere motivatie afwijken van het besluit proceskosten, zoals dat vanaf 1 januari 2015 gold, zoals hiervoor aangegeven?
- 2.
Heeft het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch de juiste beslissing genomen op dit punt t.a.v. de nu toegekende proceskostenvergoeding in de bezwaar en beroepsfase?
Naar mijn mening is het antwoord op beide vragen, nee, dit op basis van voorgaande argumentatie en de vaste jurisprudentie op deze punten.
Conclusie
Er is een onjuiste proceskostenvergoeding toegekend door Gerechshof 's‑Hertogenbosch voor de bezwaar en beroepsprocedure.
Ik verzoek u dan ook, het beroep in cassatie gegrond te verklaren, de uitspraak van Gerechtshof 's‑Hertogenbosch op dit punt te vernietigen en indien u zelf in de zaak kunt voorzien, mijn cliënt een juiste proceskostenvergoeding toe te kennen voor de bezwaar en beroepsprocedure bij de Rechtbank en de uitspraak voor het overige in stand te houden, waarbij ik u tevens verzoek om gezien de verlenging van deze procedure i.v.m. het cassatieverzoek en mogelijk hier verder uit voort vloeiende ook voor deze periode immateriële schadevergoeding toe te kennen aan mijn cliënt voor de tijdsduur vanaf het moment van de uitspraak van Gerechtshof 's‑Hertogenbosch tot het einde van de nu te volgen procedure.
Mocht u niet zelf in de zaak kunnen voorzien verzoek ik u deze zaak door te verwijzen en mijn standpunten te bekrachtigen in uw arrest.
Tevens verzoek ik u mijn cliënt op basis van het besluit proceskosten uit de Awb een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de nu gevolgde procedure en hier mogelijk, na verwijzing, verder uit voortvloeiende en alle correspondentie aan mijn kantoor te zenden.