Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/3.2.5
3.2.5 Recht als een uitdrukking van rechtvaardigheid
Datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- JCDI
JCDI:ADS386434:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Dilthey (1883) 1988, p. 108.
Radbruch (Radbruch (1946) 2006) legt in zijn beroemde formule – wettelijke voorschriften die onaanvaardbaar zijn, zijn geen geldig recht – een verband tussen rechtvaardigheid en rechtspositivisme.
Ditlhey (1883) 1988, p. 109.
Het recht wordt geformuleerd (en daarmee gerealiseerd) door middel van de formele structuren in een samenleving. Het recht is zelf ook in zijn bestaan afhankelijk van het bestaan van goed functionerende formele structuren in de samenleving. Deze organisaties zijn ook zelf weer afhankelijk in hun bestaan en functioneren van het recht, aldus Dilthey (1883) 1988, p. 110.
Het recht is een levend systeem. Het recht is, volgens Dilthey, “een ordenend systeem dat wortelt in een rechtvaardigheidsbewustzijn dat permanent actief is in mensen”.1 Deze definitie laat ruimte voor verschillen in opvatting over wat in een concreet geval rechtvaardig is. Ook laat het ruimte voor de mogelijkheid dat opvattingen in de samenleving over rechtvaardigheid in bepaalde gevallen kunnen wijzigen. Het levende rechtsbewustzijn in de samenleving en het positieve recht vallen dan ook niet steeds samen. Wanneer beide teveel uit elkaar gaan lopen ontstaat druk op de wetgever om de regels aan te passen.
Volgens Dilthey schuilt in het positieve recht steeds een uiting van een opvatting over rechtvaardigheid. In zoverre verschilt Dilthey dan ook van een filosoof als Hobbes, bij wie het recht slechts de functie heeft om een strijd van allen tegen allen te voorkomen. Volgens Hobbes dient het (positieve) recht om die functie effectief te kunnen vervullen juist voorrang te hebben boven vragen van rechtvaardigheid.2
In het denken van Dilthey is het rechtvaardigheidsidee, dat in het recht tot uitdrukking wordt gebracht, geen ‘idee’ in de Platoonse betekenis van dat woord. Dilthey ontkent dat recht en rechtvaardigheid enige ‘metafysische’ realiteit hebben. Zou de mensheid uitsterven, dan verdwijnt met de laatste mens ook het idee ‘rechtvaardigheid’. De natuur is rechtvaardig noch onrechtvaardig. De mens kan de wereld wel als rechtvaardig of onrechtvaardig ervaren. Rechtvaardigheid kun je als concept niet in abstracto vatten. Je kunt wel in concrete gevallen rechtvaardige van onrechtvaardige situaties onderscheiden en naar rechtvaardigheid ‘willen’ streven.3 Rechtvaardigheid als ideaal laat zich dan ook niet bestuderen op de wijze zoals de natuurwetenschap de valsnelheid van een appel kan meten. Het kan alleen worden bestudeerd als een ideaal waarnaar mensen bij hun handelen kunnen streven.
Het ideaal van rechtvaardigheid wortelt in het bewustzijn van de individuele mens als denkend, voelend en willend wezen. De opvattingen over rechtvaardigheid, zoals die door het positieve recht worden weerspiegeld, dienen volgens Dilthey te worden opgevat als een objectivering van de ‘algemene wil’ (een begrip dat veelvuldig door Rousseau – de filosoof volgens wie de moderne maatschappij de mens tot slaaf van zijn ambitie en ijdelheid maakte – is gebruikt in zijn rechtvaardiging van staatsmacht in Du contract social). Het positieve recht wordt verondersteld de algemene wil te reflecteren.
De idee van een ‘algemene wil’ oogt wellicht wat gezocht voor de moderne lezer. Dilthey probeert met deze term te verklaren dat noties over rechtvaardigheid, zoals individuele mensen die hebben, ondanks hun veranderlijkheid en onderlinge verschillen een zeker algemeen rechtsgevoel kunnen voortbrengen die het positieve recht kunnen beïnvloeden. Het recht wordt beïnvloed door ontwikkelingen in de samenleving over hetgeen in het algemeen als rechtvaardig wordt gezien en zoals die zich – door de ‘formele structuren’ in de samenleving – uiteindelijk vertalen naar wetten en regels.4
Op de hiervoor geschetste wijze wordt het recht enerzijds beïnvloed door het rechtsgevoel van mensen, welke in het recht tot uitdrukking komt als de ‘algemene wil’ en anderzijds door de ‘wil’ van de wetgever. Daardoor wordt het recht volgens Dilthey uiteindelijk noch beheerst door één of meer culturen (de informele structuren van de samenleving), noch door de (wetgevende) organen (de formele structuur van de samenleving). Het positieve recht is hetgeen komt boven drijven op een zekere plaats en op een zeker tijdstip als het historische product van beide krachtenvelden. Het positieve recht is de resultante van een historisch proces dat tot stand komt in een wisselwerking tussen deze innerlijke en uiterlijke structuren in de samenleving.