Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven
Artikel 40 Voorbehouden
Geldend
Geldend vanaf 01-09-1993
- Bronpublicatie:
08-11-1990, Trb. 1990, 172 (uitgifte: 13-12-1990, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-09-1993
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-06-1993, Trb. 1993, 88 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
Internationaal strafrecht / Internationale misdrijven
1.
Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat hij een voorbehoud maakt als bedoeld in artikel 2, tweede lid, artikel 6, vierde lid, artikel 14, derde lid, artikel 21, tweede lid, artikel 25, derde lid, en artikel 32, tweede lid. Enig ander voorbehoud kan niet worden gemaakt.
2.
Iedere Staat die een voorbehoud heeft gemaakt krachtens het voorgaande lid kan dit geheel of ten dele intrekken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. De intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
3.
Een Partij die een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van een bepaling van deze Overeenkomst kan geen aanspraak maken op toepassing van die bepaling door een andere Partij; indien het voorbehoud echter een gedeelte betreft of onder voorwaarden is gemaakt, kan zij aanspraak maken op toepassing van die bepaling voor zoverre zij deze zelf heeft aanvaard.