Dat was wel het geval in HR 10 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8952, NJ 2012/208, m. nt. Schalken.
HR, 19-02-2019, nr. 18/00776
ECLI:NL:HR:2019:248
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2019
- Zaaknummer
18/00776
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:248, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2019; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:162
ECLI:NL:PHR:2019:162, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑01‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:248
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0172
Uitspraak 19‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag. Klaagschrift tegen inhouding rijbewijs ex art. 164.8 WVW 1994. Op gronden vermeld in de CAG kan klager niet worden ontvangen in het ingestelde cassatieberoep. CAG: het rijbewijs van klager is op 27-12-2017 voor een periode van 8 maanden ingehouden, o.v.v. “Inhouden uiterlijk tot: 23-8-2018”. Uit bij het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant en de CVOM ingewonnen inlichtingen is gebleken dat klager op 27-3-2018 door de Pr is veroordeeld tot o.m. een OBM van 8 maanden, waartegen klager tijdig h.b. heeft ingesteld. Het rijbewijs is op 22-8-2018 verzonden aan het CBR i.v.m. een aldaar nog openstaande vordering en op die dag is een brief ‘Kennisgeving einde ontzegging rijbevoegdheid’ aangemaakt. Het moet ervoor worden gehouden dat klager geen belang meer heeft bij het cassatieberoep. Vast staat immers dat van inhouding van het rijbewijs o.g.v. art. 164.4 WVW 1994 vanaf 23-8-2018 geen sprake meer is geweest. Een evt. vernietiging van de bestreden beschikking kan daardoor geen verandering brengen in de rechtspositie van klager m.b.t. tot het rijbewijs.
Partij(en)
19 februari 2019
Strafkamer
nr. S 18/00776 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 februari 2018, nummer RK 18/000709, op een klaagschrift als bedoeld in art. 164 van de Wegenverkeerswet 1994, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.1 en 3.2 kan de klager niet worden ontvangen in het ingestelde beroep.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019.
Conclusie 08‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag ex art. 164 lid 8 WVW 1994 strekkende tot teruggave aan klager van zijn ingevorderde en door het openbaar ministerie ingehouden rijbewijs. Volgens de AG moet het ervoor worden gehouden dat de klager geen belang meer heeft bij het cassatieberoep omdat van inhouding van het rijbewijs op grond van art. 164 lid 4 WVW 1994 vanaf 23 augustus 2018 – het tijdstip waarop de termijn van de inhouding is verlopen – geen sprake meer is geweest. De AG stelt zich op het standpunt dat de klager niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Nr. 18/00776 B Zitting: 8 januari 2019 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [klager] |
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft bij beschikking van 7 februari 2018 het klaagschrift van de klager ex. art. 164 lid 8 WVW 1994, strekkende tot teruggave van zijn ingevorderde en door het openbaar ministerie ingehouden rijbewijs, ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Ambtshalve vestig ik de aandacht op het volgende. In het aan de Hoge Raad toegezonden dossier bevindt zich de ‘Beslissing bij invordering rijbewijs’ van de officier van justitie waaruit volgt dat het rijbewijs van de klager op 27 december 2017 voor de periode van acht maanden is ingehouden, onder vermelding van “Inhouden uiterlijk tot: 23 augustus 2018”. Uit namens mij bij het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant en de CVOM ingewonnen inlichtingen is gebleken dat de klager op 27 maart 2018 door de politierechter in de rechtbank Zeeland-Wets-Brabant is veroordeeld tot onder meer een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden en dat de klager tegen deze veroordeling tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Voorts is uit de ingewonnen informatie gebleken dat het rijbewijs op 22 augustus 2018 is verzonden aan het CBR ten behoeve van een aldaar nog openstaande vordering en dat op diezelfde dag een brief ‘Kennisgeving einde ontzegging rijbevoegdheid’ is aangemaakt.
3.2. In cassatie kan niet als vaststaand worden aangenomen dat de klager zijn rijbewijs inmiddels heeft teruggekregen.1.Desondanks moet het ervoor worden gehouden dat de klager geen belang meer heeft bij het onderhavige cassatieberoep. Daarbij kan in het midden blijven op welke grond het CBR het rijbewijs van klager onder zich is gaan houden.2.Vast staat immers dat van inhouding van het rijbewijs op grond van art. 164 lid 4 WVW 1994 vanaf 23 augustus 2018 geen sprake meer is geweest. Een eventuele vernietiging van de bestreden beschikking kan daardoor geen verandering brengen in de rechtspositie van de klager met betrekking tot het rijbewijs.
4. Deze conclusie strekt ertoe dat de klager in het cassatieberoep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑01‑2019
Denkbaar is dat het CBR naar aanleiding van een melding van de politie over de onderhavige feiten een bestuursrechtelijke procedure is gestart naar de rijvaardigheid van de klager (op grond van art. 130-134a WVW 1994). In het kader van die procedure kan het rijbewijs worden ingevorderd (art. 130 lid 2 WVW 1994).