Zie rubriek 4.d.
HR, 10-10-2014, nr. 14/03871
ECLI:NL:HR:2014:2937, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-10-2014
- Zaaknummer
14/03871
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2937, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑10‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1826, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:1826, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑08‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2937, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑08‑2014
- Wetingang
art. 2 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
NJ 2014/439 met annotatie van
JVggz 2014/37 met annotatie van W.J.A.M Dijkers
PFR-Updates.nl 2014-0303
Uitspraak 10‑10‑2014
Inhoudsindicatie
BOPZ. Verzoek voorlopige machtiging, art. 2 Wet Bopz. Afhankelijkheid van verslavende middelen. Stoornis van de geestvermogens? HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230. Art. 5 EVRM. Geneeskundige verklaring.
Partij(en)
10 oktober 2014
Eerste Kamer
nr. 14/03871
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
OFFICIER VAN JUSTITIE OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/05/263060/FA RK 14-1443 van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van betrokkene heeft bij brief van 12 september 2014 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op 24 april 2014 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Bij het verzoekschrift was een op 22 april 2014 ondertekende geneeskundige verklaring gevoegd van een niet bij de behandeling betrokken psychiater. In die verklaring was in antwoord op de vraag: "Tot welke diagnose bent u gekomen op basis van uw onderzoek?" vermeld: “Afhankelijkheid van zowel opioïden, alcohol als cannabis. Vermoeden van psychiatrische problematiek”.
(iii) Betrokkene heeft zich tegen het verzoek verweerd en onder meer aangevoerd, kort samengevat, dat hij al dertig jaar zo leeft, dat geen stoornis aanwezig is en dat hij wil doorleven zoals hij nu leeft.
3.2
De rechtbank heeft de machtiging verleend en daartoe als volgt overwogen:
“Betrokkene is afhankelijk van zowel opioïden, methadon, alcohol als cannabis. Deze verslavingen hebben hem geheel in hun macht en beheersen zijn denken, willen en handelen in overheersende mate. Daarnaast is er een vermoeden van psychiatrische problematiek. Hij zwerft op straat en slaapt op diverse plekken voor zwervers. Hij is niet in staat zijn situatie goed te overzien. Betrokkene zorgt slecht voor zijn lichamelijke conditie, is vermagerd en vervuild. De behandelaar is bang dat, wanneer er nu niet ingegrepen wordt, betrokkene zal overlijden op straat. Volgens de behandelaar zakt hij wel eens in elkaar, ook als hij fietst. Zonder de onderhavige machtiging zal betrokkene zichzelf niet laten behandelen. In dat geval is er - onder meer - gevaar voor maatschappelijke teloorgang en ernstige zelfverwaarlozing. Er is geen basis voor een vrijwillige opname.”
3.3.1
Onderdeel I klaagt, onder verwijzing naar HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230, dat het oordeel van de rechtbank blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel onvoldoende steun vindt in de gedingstukken. De rechtbank heeft niet vastgesteld dat sprake is van een verslaving die gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van betrokkene overwegend beheerst. Uit de stukken blijkt slechts dat sprake is van afhankelijkheid van opioïden, alcohol en cannabis en dat er een vermoeden is van psychiatrische problematiek. Betrokkene is een verslaafde dakloze, die zelf verkiest zo te leven. Dat rechtvaardigt niet een gedwongen vrijheidsbeneming.
3.3.2
Bij de beoordeling van het onderdeel wordt het volgende vooropgesteld.
Ingevolge art. 2, lid 1 en 2 Wet Bopz kan de rechter op verzoek van de officier van justitie een voorlopige machtiging verlenen om iemand die gestoord is in zijn geestvermogens in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan slechts worden verleend indien de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Het verzoek moet vergezeld gaan van een verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit de verklaring dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat zich een geval als bedoeld in art. 2 voordoet. (art. 5 lid 1 Wet Bopz)
Mede tegen de achtergrond van de uit art. 5 lid 1 EVRM voortvloeiende waarborgen tegen willekeurige vrijheidsbeneming, kan verslaving aan middelen als drugs en alcohol niet tot toepassing van de Wet Bopz leiden, tenzij de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het bij afhankelijkheid van verslavende middelen veelal gaat om verschijnselen van chronische aard, zodat een daarop gebaseerde vrijheidsbeneming naar haar aard eveneens van lange duur zou kunnen zijn (zie de hiervoor in 3.3.1 genoemde beschikking van de Hoge Raad van 23 september 2005).
3.3.3
De rechtbank heeft niet vastgesteld dat de gediagnostiseerde afhankelijkheid van opioïden, alcohol en cannabis tot een psychische stoornis heeft geleid, noch dat sprake is van een andere psychische stoornis. Voor zover in de vaststelling dat de verslavingen betrokkene geheel in hun macht hebben en zijn denken, willen en handelen in overheersende mate beheersen, besloten ligt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een psychische stoornis, vindt die vaststelling onvoldoende steun in de geneeskundige verklaring. Daaruit valt wat betreft het psychiatrisch onderzoek niet meer af te leiden dan dat betrokkene, kort samengevat, al jarenlang verslaafd is, methadon krijgt, zwerft en zichzelf niet goed verzorgt. De psychiater die de geneeskundige verklaring heeft afgegeven heeft daaraan geen andere diagnose verbonden dan afhankelijkheid van genoemde middelen en “een vermoeden van psychiatrische problematiek”. Onder de noemer ‘gevaar’ vermeldt de geneeskundige verklaring dat de oordeelsvorming van betrokkene is aangetast doordat hij voortdurend onder invloed is. Ook daaruit volgt echter niet dat sprake is van een psychische stoornis. Het onderdeel is dus gegrond.
3.4
Voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Onderdeel II behoeft geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2014;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar die rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 10 oktober 2014.
Conclusie 29‑08‑2014
Inhoudsindicatie
BOPZ. Verzoek voorlopige machtiging, art. 2 Wet Bopz. Afhankelijkheid van verslavende middelen. Stoornis van de geestvermogens? HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230. Art. 5 EVRM. Geneeskundige verklaring.
Partij(en)
14/03871
Mr. F.F. Langemeijer
29 augustus 2014
Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Oost-Nederland
In deze Bopz-zaak keert het cassatiemiddel zich tegen een voorlopige machtiging, verleend ten aanzien van een verslaafde patiënt.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
De officier van justitie heeft aan de rechtbank Gelderland verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om verzoeker tot cassatie (geb. 1968, hierna: betrokkene) te doen opnemen en verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis; zie art. 2 Wet Bopz. Bij het verzoek was een geneeskundige verklaring gevoegd van een niet bij de behandeling betrokken psychiater, waarin het eindoordeel was opgenomen dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens als gevolg waarvan hij gevaar doet veroorzaken, dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. In deze verklaring is de volgende diagnose gesteld: “Afhankelijkheid van zowel opioïden, alcohol als cannabis. Vermoeden van psychiatrische problematiek”1..
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 1 mei 20142.in aanwezigheid van betrokkene en zijn advocaat, van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van IrisZorg en van een functionaris van politiedistrict Neder-Betuwe. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden. De rechtbank overwoog, voor zover hier van belang, dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, dat die stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken, welk gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. De rechtbank lichtte dit oordeel toe als volgt:
“Betrokkene is afhankelijk van zowel opioïden, methadon, alcohol als cannabis. Deze verslavingen hebben hem geheel in hun macht en beheersen zijn denken, willen en handelen in overheersende mate. Daarnaast is er een vermoeden van psychiatrische problematiek. Hij zwerft op straat en slaapt op diverse plekken voor zwervers. Hij is niet in staat zijn situatie goed te overzien. Betrokkene zorgt slecht voor zijn lichamelijke conditie, is vermagerd en vervuild. De behandelaar is bang dat, wanneer er nu niet ingegrepen wordt, betrokkene zal overlijden op straat. Volgens de behandelaar zakt hij wel eens in elkaar, ook als hij fietst. Zonder de onderhavige machtiging zal betrokkene zichzelf niet laten behandelen. In dat geval is er - onder meer - gevaar voor maatschappelijke teloorgang en ernstige zelfverwaarlozing. Er is geen basis voor een vrijwillige opname.”
1.3.
Namens betrokkene is − tijdig3.− beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Onderdeel I heeft betrekking op de stoornis. De rechtsklacht onder a houdt in dat de rechtbank de verzochte machtiging heeft verleend hoewel zij niet heeft vastgesteld dat de verslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst4.. Ter toelichting is aangevoerd dat sprake is van een vermoeden en dat in de geneeskundige verklaring niet is vermeld welke stoornis(sen) van de geestvermogens aanwezig zou(den) zijn.
2.2.
In de aangehaalde beschikking van 23 september 2005 is mede aan de hand van de parlementaire geschiedenis van de Wet Bopz een standaard gezet5.. Van de ontwikkelingen na september 2005 valt te melden dat binnen de desbetreffende medische beroepsgroepen enkele voor dit onderwerp relevante “richtlijnen” tot stand zijn gebracht. Deze laatste zijn geenszins bindend voor de rechter, maar verschaffen inzicht in de huidige opvattingen binnen deze beroepsgroepen6..
2.3.
De huidige geneeskundige inzichten hebben een weerslag gevonden in het (gewijzigde) wetsvoorstel Wet verplichte ggz, dat momenteel bij de Tweede Kamer in behandeling is. Volgens het voorgestelde art. 5:11 Wet verplichte ggz worden in de medische verklaring onder meer vermeld:
“a. de symptomen die betrokkene vertoont, en zo mogelijk, een diagnose van de psychische stoornis van betrokkene;
b. de relatie tussen de psychische stoornis en het gedrag dat tot het aanzienlijke risico op ernstige schade leidt;
c. de zorg die minimaal noodzakelijk is om het aanzienlijke risico op ernstige schade weg te nemen;
(…)”7.
Met betrekking tot de in dit wetsvoorstel gebruikte term ‘psychische stoornis’ vermeldt de memorie van toelichting8.:
“Aansluiting is ook gezocht bij de ontwikkeling in de tijd van het «stoornis-begrip» in de Wet bopz. «De stoornis moet de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheersen», aldus de wetgever in 1979 (Kamerstukken II, 1979/80, 11 270). De gedachte van de wetgever was dat betrokkene als het ware willoos werktuig in handen van de stoornis zou moeten zijn, waarbij de toerekenbaarheid voor het gevaar is vervallen, wil er sprake kunnen zijn van een geestesstoornis (zie ook de uitgebreide toelichting op het stoornisbegrip in R.H. Zuijderhoudt, Stoornis en de Wet bopz, praktijkreeks Bopz, nr. 8). Deze gedachte bracht mee dat gevaar dat voortvloeide uit middelenafhankelijkheid (verslaving) of een persoonlijkheidsstoornis niet als een geestesstoornis kon worden gekwalificeerd, tenzij de stoornis «de gevaarvolle daden overwegend zou beheersen». Aangezien tegenwoordig verslaving als een ziekte wordt opgevat en ook meer geneeskundige verklaringen voor persoonlijkheidsstoornissen worden uitgeschreven, is het oorspronkelijke onderscheid dat de wetgever aanbracht tussen «echte» psychiatrische ziektebeelden zoals psychotische aandoeningen en andere stoornissen vervaagd. Dit hangt ook samen met het ruimere arsenaal aan interventies op het terrein van de zorg die op grond van het wetsvoorstel mogelijk zijn.”
en, onder het kopje “zorgwekkende zorgmijders”:
“De groep zorgwekkende zorgmijders bestaat uit mensen die ernstige problemen hebben om zich staande te houden, maar die niet dan wel zeer moeilijk te overreden zijn om zorg te accepteren. Hieronder vallen vaak verslaafden en dak- en thuislozen met psychische problemen. Zoals in het voorafgaande uiteen is gezet is voor de omschrijving van de term «psychische stoornis» aansluiting gezocht bij de classificatie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorder (DSM-IV). Uit de DSM-IV vloeit voort dat ook verslaving als «psychische stoornis» kan worden aangemerkt. Verslaving aan alcohol en drugs valt daarmee onder de reikwijdte van het wetsvoorstel. Dit maakt een einde aan de nu nog heersende verschillen in opvatting of verslaving aan verdovende middelen of excessief alcoholgebruik het al dan niet toepassen van dwang en drang kunnen rechtvaardigen.”
2.4.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het antwoord op de vraag of een bepaalde aandoening wel of niet in de DSM is vermeld, niet beslissend is voor de kwalificatie bij toepassing van de Wet Bopz9.. Wel is uit de aangehaalde toelichting op het wetsvoorstel duidelijk dat ‘in het veld’ de discussie verschuift van de vraag of een verslaving (afhankelijkheid van alcohol, drugs of andere middelen) kan worden aangemerkt als een ‘stoornis van de geestvermogens’ naar de vraag of deze afhankelijkheid het in art. 2 Wet Bopz bedoelde ‘gevaar’ oplevert en of oorzakelijk verband bestaat tussen de stoornis en dat gevaar. Hoe dan ook, de afhankelijkheid van betrokkene van opioïden, methadon, alcohol en cannabis kan niet tot de verzochte machtiging leiden, tenzij deze afhankelijkheid gepaard gaat met een psychische stoornis (of stoornissen) van een zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor worden beïnvloed zodanig dat aan de betrokkene het gevaar niet kan worden toegerekend omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. In de woorden van Dijkers10.: de aanwezigheid van een geestesstoornis is condicio sine qua non voor toepassing van de Wet Bopz, er dient een gevaar te zijn dat ernstig genoeg is om vrijheidsbeneming te rechtvaardigen, en de stoornis moet zodanig zijn dat deze betrokkene het gevaar “doet” veroorzaken. Indien betrokkene bewust en wilsbekwaam kiest voor een zwervend bestaan als verslaafde - zoals hij ter zitting in eerste aanleg stelde - zou er geen ruimte zijn voor een voorlopige machtiging op deze grond.
2.5.
De rechtbank heeft, blijkens haar aangehaalde overweging, onmiskenbaar het oog op de maatstaf van HR 23 september 2005: in zoverre mist de rechtsklacht feitelijke grondslag. De rechtbank is klaarblijkelijk van oordeel dat bij betrokkene niet slechts sprake is van de door haar genoemde verslavingen, maar ook dat de afhankelijkheid van deze middelen gepaard gaat met een stoornis van de geestvermogens van een zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor worden beïnvloed, in die mate dat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst. Dat oordeel is feitelijk van aard. De vraag of dat oordeel toereikend is gemotiveerd, komt aan de orde in de klacht onder b.
2.6.
De klacht onder b houdt in dat de beslissing dat sprake is van een stoornis van de geestvermogens, ontoereikend is gemotiveerd. Anders dan de rechtbank overweegt, kan dit volgens de klacht niet worden afgeleid uit de gedingstukken en de ter zitting gedane mededelingen.
2.7.
Het feit dat betrokkene verslaafd is aan opioïden, methadon, alcohol en cannabis was in eerste aanleg − en is in cassatie − geen punt van discussie. Volgens het verweer leeft betrokkene al vele jaren zo, is dit zijn zelfgekozen levenswijze en moet hij wilsbekwaam worden geacht. Hoewel de beslissing aansluit bij het uiteindelijke oordeel van de rapporterende psychiater, levert de in alinea 1.1 aangehaalde diagnose inderdaad weinig steun voor de bestreden beslissing11.. Uit hetgeen de psychiater in rubriek 5.a van de geneeskundige verklaring heeft opgemerkt, te weten dat het oordeelsvermogen van betrokkene wordt aangetast doordat hij voortdurend onder invloed is, volgt niet zonder meer dat de stoornis ‘in overwegende mate’ de gevaarvolle daden van betrokkene beheerst. In de motivering van haar beslissing heeft de rechtbank dit gegeven echter in verband gebracht met het feitelijk gedrag van betrokkene en met de gevolgen daarvan voor zijn (lichamelijke) gezondheid. Uit dit een en ander heeft de rechtbank opgemaakt, en kunnen opmaken, dat ook is voldaan aan het vereiste dat de stoornis ‘in overwegende mate’ de gevaarvolle daden van betrokkene beheerst. De slotsom is dat onderdeel I niet tot cassatie leidt.
2.8.
Onderdeel II heeft betrekking op het door de rechtbank aangenomen gevaar. De rechtbank noemt in het voetspoor van de geneeskundige verklaring: het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat of zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen12.. In eerste aanleg is namens betrokkene aangevoerd dat een zwervend bestaan zijn manier van leven is en dat hij deze levenswijze wil voortzetten. Volgens de klacht is onbegrijpelijk hoe de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat sprake is van een uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiend gevaar voor betrokkene dat van dien aard is dat het een vrijheidsbeneming voor de duur van maximaal zes maanden rechtvaardigt.
2.9.
Gevaar is: het risico dat een bepaald onheil zich voordoet. Bij de beoordeling van een gesteld gevaar moet zowel worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid dat het onheil zich zal voordoen als op de ernst van de gevolgen indien het onheil zich openbaart. De ernst van het gevaar moet opwegen tegen het belang van betrokkene bij het behoud van zijn vrijheid. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het gevaar zo ernstig is dat vrijheidsbeneming gerechtvaardigd is, berust - ook in deze zaak - op een waardering van de feiten welke is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen is hier door de rechtbank toegelicht (mede) aan de hand van concrete gevolgen voor zijn lichamelijke conditie, waaronder het risico dat betrokkene op straat in elkaar zakt. Dit gevaar voor betrokkene kan de beslissing zelfstandig dragen. Om die reden faalt de klacht van onderdeel II.
2.10.
De term 'maatschappelijk te gronde gaan' in art. 1 lid 1 Wet Bopz moet met enige voorzichtigheid worden gehanteerd: een keuze voor een van de gangbare maatschappelijke normen afwijkende levensstijl behoeft niet te duiden op de aanwezigheid van dit gevaar. Bij `maatschappelijk te gronde gaan' pleegt te worden gedacht aan de patiënt die als gevolg van de stoornis van zijn geestvermogens zijn maatschappelijke positie (bijvoorbeeld: zijn werkkring, woning, vermogen) of zijn sociale relaties (waaronder: zijn gezin of contacten met familie, buren en vrienden) verliest en ongewenst in een maatschappelijk isolement raakt. Bij patiënten die niet beschikken over een werkkring, woning, vermogen en gezin kan in dit verband bijvoorbeeld worden gedacht aan het dreigend verlies van de contacten met vrienden of hulpverleners die de betrokkene in staat stellen zich zelfstandig in de maatschappij staande te houden13.. De rechtbank heeft het gevaar van maatschappelijk te gronde gaan niet anders toegelicht dan door verwijzing naar ‘de overgelegde stukken’. Het gevaar van ‘maatschappelijke teloorgang’ is genoemd in de geneeskundige verklaring (rubriek 5.b en 5.c), maar ook daar niet nader uitgewerkt, naast het gevaar van ernstige zelfverwaarlozing. Het zou m.i. in dit geval niet voldoende zijn geweest om de beslissing zelfstandig te dragen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑08‑2014
De vermelding van de datum 26 mei 2014 in het proces-verbaal berust kennelijk op een verschrijving (vgl. het cassatieverzoekschrift blz. 3).
Een faxkopie van het cassatieverzoekschrift is op 1 augustus 2014 ontvangen, op 5 augustus gevolgd door het door een advocaat bij de Hoge Raad ondertekende origineel.
De toelichting op deze klacht verwijst naar HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU0372, NJ 2007/230 m.nt. J. Legemaate, BJ 2005/35 m.nt. W. Dijkers. Zie ook: Rb Rotterdam 22 november 2005, ECLI:NL:RBROT:2005:AV4497, BJ 2006/17.
Zie nadien: HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3320 (art. 81 RO), BJ 2007/43; HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3321, NJ 2007/541, BJ 2007/44 m.nt. W. Dijkers; HR 8 februari 2008 (art. 81 RO), ECLI:NL:HR:2008:BC3845, BJ 2008/19; HR 3 oktober 2008 (art. 81 RO), ECLI:NL:HR:2008:BD7573, BJ 2008/60. Over deze rechtspraak: R. Keurentjes, Alcoholverslaving en de Wet Bopz, Trema 2013/5, blz. 173 - 177.
Nota van wijziging, Kamerstukken II 2013-2014, 32 399, nr. 10, blz. 10.
MvT, Kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 3, blz. 11-12 respectievelijk blz. 15-16.
HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1477, NJ 2013/223, JVggz 2013/22.
Noot onder HR 5 oktober 2007, reeds aangehaald, BJ 2007/44.
Mogelijk houdt deze diagnose verband met hetgeen in het “behandelplan ten behoeve van aanvraag voorlopige machtiging” was vermeld als één van de vijf doelen van de aanvraag: “observatie op psychose: komt het extreem zorgmijdende gedrag voort uit een waansysteem?”.
Zie over het gevaarscriterium: SDU commentaar De Wet Bopz, losbladig, art. 2, aantek. 3.4.3 en 3.7 (W. Dijkers); P.P.J.N. van Ginneken, Een zodanig gevaar. Het gevaarscriterium bij gedwongen opneming in een psychiatrisch ziekenhuis, Utrecht: Ned. Centrum voor Geestelijke Volksgezondheid, 1993; nadere Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel Bopz (Kamerstukken II 1979-1980, 11 270, nr. 12, blz. 18); Rb. Haarlem 13 mei 2003, ECLI:NL:RBHAA:003:AS7598, BJ 2004, 1 met annotaties vanuit verschillende disciplines.
Beroepschrift 01‑08‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[betrokkene], zonder vaste woon- of verblijfplaats, althans te [woonplaats], thans tijdelijk verblijvende te [verblijfplaats] , te dezer zake te 's‑Gravenhage woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor hem in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoeker ondertekent en indient en daartoe door verzoeker bepaaldelijk is gemachtigd;
1)
Bij beschikking van 1 mei 2014 onder zaaknummer C/05/263060/FA RK 14-1443 heeft de arrondissementsrechtbank Gelderland zittingsplaats Arnhem een voorlopige machtiging verleend om hem te doen opnemen en te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis. Die beschikking met verzoek van de Officier van Justitie van 24 april 2014 met bijlagen, brief kliniek dubbele diagnose van 22 april 2014 met verzoek en geneeskundige verklaring, behandelplan ten behoeve van aanvraag voorlopige machtiging alsmede het proces-verbaal van de zitting van 26 mei 2014 en de brief van de griffier van 12 juni 2014 met betrekking tot de oproep legt verzoekster hierbij over.
2)
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de arrondissementsrechtbank Gelderland zittingsplaats Arnhem ten aanzien van het verzoek voorwaardelijke machtiging heeft overwogen, als in de beschikking staat vermeld en heeft beslist als in de beschikking staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende redenen .
I.
- (a)
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft de Rechtbank overwogen:
‘… De Rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat:
- —
de betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens,
- —
die stoornis de betrokkene gevaar doet veroorzaken,
- —
het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend,
- —
de betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid in een psychiatrisch ziekenhuis te verblijven.
Betrokkene is afhankelijk van zowel opioïden, methadon, alcohol als cannabis. Deze verslavingen hebben hem geheel in hun macht en beheersen zijn denken, willen en handelen in overheersende mate. Daarnaast is er een vermoeden van psychiatrische problematiek. Hij zwerft op straat en slaapt op diverse plekken voor zwervers. Hij is niet in staat zijn situatie goed te overzien. Betrokkene zorgt slecht voor zijn lichamelijke conditie, is vermagerd en vervuild.
De behandelaar is bang dat, wanneer er nu niet ingegrepen wordt, betrokkene zal overlijden op straat. Volgens de behandelaar zakt hij wel eens in elkaar, ook als hij fietst… ’.
Zoals uit deze beschrijving in de beschikking blijkt, heeft de Rechtbank niet vastgesteld dat er sprake is van een verslaving die gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst, zoals uw Hoge Raad als criterium heeft vastgesteld in de beslissing van 23 september 2005 nr. R05/076, LJN AU0372, BJ 2005 nr. 35 met noot W. Dijkers.
In de geneeskundige verklaring ontbreekt de lijst met categorieën van stoornissen en er is dus ook niet aangekruist wat voor stoornissen in casu aanwezig zouden zijn en welke de belangrijkste zou zijn. Er wordt gesproken over afhankelijkheid van zowel opioïden, alcohol als cannabis. Vermoeden van psychiatrische problematiek. Er is dus geen diagnose van (andere) psychische stoornissen gesteld.
Zie de Advocaat-generaal F.F.Langemeijer in zijn conclusie bij Hoge Raad 5 oktober 2007 nr.R07/121, LJN BB3320, BJ 2007 nr. 43, sub 2.5 :
‘… Voor zover de klachten zijn gebaseerd op de stelling dat in de geneeskundige verklaring het syndroom van Korzakov als diagnose is gesteld, falen zij bij gebrek aan feitelijke grondslag. In de geneeskundige verklaring is slechts sprake van een ‘mogelijke Korzakov’ . In cassatie kan hiernaar geen onderzoek worden ingesteld.’
In casu wordt alleen de opmerking ‘vermoeden van psychiatrische problematiek’ in de geneeskundige verklaring door de Rechtbank in de beschikking genoemd, waar het de door uw Hoge Raad genoemde (andere) psychische stoornissen betreft. Maar een vermoeden is nog geen diagnose.
De aard van de psychiatrische problematiek is dus niet vast gesteld, noch de ernst van de problematiek.
En al helemaal niet dat die zodanig is dat een en ander een vrijheidsbeneming voor de duur van zes maanden rechtvaardigt.
De Rechtbank heeft dus miskend dat er sprake moet zijn van een combinatie van verslaving en (andere) psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen, oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed, dat betrokkene het veroorzaakte gevaar niet kan worden toegerekend, omdat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend beheerst.
Om die reden komt de beschikking naar de mening van verzoeker voor vernietiging in aanmerking.
- (b)
In de geneeskundige verklaring wordt de verslavingsproblematiek besproken. Verzoeker wordt geacht maatschappelijk te zijn afgegleden.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt, waarschijnlijk per abuis gedateerd 26 mei 2014 nu uit de beschikking blijkt dat het horen heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014, dat verzoeker heeft verklaard:
‘…Laat me met rust. Ik ben geen kermisattractie. Het gaat prima met me. Ik vraag nergens om. Ik heb mijn eten. Ik leef al jaren zo, het gaat nog hetzelfde als dertig jaar geleden. Ik ben een zwerver. Men hoeft zich over mij geen zorgen te maken. Ik ben door een vriend geslagen op mijn oog. Mentaal ben ik heel sterk. Het lukt me alleen nog niet om van de methadon af te komen. Als ik hulp nodig heb dan vraag ik er wel om…’.
Zijn advocaat heeft aangevoerd blijkens het proces-verbaal:
‘…Het is zijn manier van leven. Er is geen stoornis aanwezig. Hij is behandelings- en wilsbekwaam. Hij wil zo doorleven zoals hij nu leeft. Verzoek om afwijzing van het verzoek…’.
Blijkens het proces-verbaal heeft de behandelaar gezegd:
‘…We zien hem steeds een beetje verder afglijden en inleveren. We zijn bang dat hij uiteindelijk zal komen te overlijden op straat. Ook zakt hij op straat wel eens in elkaar en valt hij van zijn fiets. De hulp die wij hem kunnen bieden (op straat) houdt op. Bij een opname zou hij de keuze om zo te leven nuchter kunnen maken…’.
Welke behandelaar dit gezegd heeft, blijkt overigens uit het proces-verbaal niet. Volgens het proces-verbaal zijn als behandelaars mevrouw [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2], beiden van Iriszorg, aanwezig. Wat hun beroepsmatige achtergrond is blijkt uit de stukken niet.
Ter zitting wordt nog een politiebeambte gehoord — van wie de naam niet wordt vermeld — die heeft verklaard dat er vanaf januari 2013 92 meldingen zijn binnengekomen bij de politie in verband met zorgen rondom verzoeker. Wat voor zorgen en van wie wordt niet vermeld. Bewijs is niet overgelegd.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt sub 4a dat verzoeker het niet nodig vindt dat anderen zich zorgen maken. Hij wil niet opgenomen worden. Hij wil zijn eigen vrijheid bepalen.
Hoe de Rechtbank tot de overweging heeft kunnen komen — gelet op de stukken — dat de verslavingen verzoeker geheel in hun macht hebben en zijn denken, willen en handelen in overheersende mate beheersen — los van de vraag of dat het criterium is dat de Rechtbank gelet op de rechtspraak van uw Hoge Raad zou moeten hanteren — blijkt niet althans onvoldoende.
Het is ter zitting niet aan de orde geweest. Ter zitting is alleen aan de orde geweest dat verzoeker zo wil leven, dat het zijn keuze is en dat de behandelaars zich zorgen maken. De behandelaar wil kennelijk verzoeker nuchter maken in een inrichting zodat hij dan wel mag kiezen dat hij zo op straat wil leven.
Naar de mening van verzoeker blijkt uit de stukken onvoldoende dat er sprake is van een stoornis van de geestvermogens, die reden kan zijn om tegen zijn wil in een psychiatrisch ziekenhuis van zijn vrijheid te beroven gedurende een periode van maximaal zes maanden.
De beschikking komt dan ook naar zijn mening voor vernietiging in aanmerking nu de overwegingen van de Rechtbank met betrekking tot de stoornis primair onjuist, althans onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
II.
Blijkens de beschikking heeft de Rechtbank overwogen:
‘…Zonder de onderhavige machtiging zal betrokkene zichzelf niet laten behandelen. In dat geval is er — onder meer — gevaar voor maatschappelijke teloorgang en ernstige zelfverwaarlozing…’.
In het eerste deel van de beschikking overweegt de Rechtbank dat de stoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken. In de een na laatste alinea in de beschikking overweegt de Rechtbank dat er — onder meer — gevaar is voor maatschappelijke teloorgang en ernstige zelfverwaarlozing en laat daarbij open dat er andere gevaren zouden zijn die door de Rechtbank niet worden genoemd.
Uit het behandelplan blijkt echter dat verzoeker naar de methadonpost komt om methadon te halen en weer weg gaat.
Het blijkt dat hij wisselend de dagopvang bezoekt waar hij zou kunnen douchen en eten. Hij verblijft onder de daklozen.
Verzoeker heeft zelf uitdrukkelijk verklaard dat hij zijn eten heeft, dat hij al jaren zo leeft, dat het nog hetzelfde is als dertig jaar geleden en dat hij een zwerver is. Zijn advocaat heeft aangegeven dat het zijn manier van leven is en dat hij zo wil doorleven zoals hij nu leeft.
Hoewel het leven van een zwerver een leven is dat niet iedereen ambieert, is het de vraag of daaruit mag worden afgeleid dat er een gevaar is voor maatschappelijke teloorgang en ernstige zelfverwaarlozing. Veeleer lijkt hier het bestwil criterium aan de orde, dat geen reden kan zijn voor een vrijheidsbeneming in het kader van de wet BOPZ.
Bovendien is een voorlopige machtiging een opnamebeslissing en geen beslissing met betrekking tot behandeling.
Ook al zou de Rechtbank het criterium met betrekking tot de stoornis juist hebben genoteerd, dan nog kan uit de stukken naar de mening van verzoeker niet blijken dat er sprake is van een uit een stoornis voortvloeiend gevaar dat zodanig is dat het een vrijheidsbeneming voor de duur van maximaal zes maanden rechtvaardigt, althans is het onbegrijpelijk dat de Rechtbank een dergelijk gevaar heeft aangenomen althans heeft de Rechtbank een en ander gelet op de stukken onvoldoende gemotiveerd.
Dat verzoeker procedeert onder toevoeging 31G3177 d.d. 23 juni 2014 waarvan kopie hierbij wordt overgelegd;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de arrondissementsrechtbank Gelderland zittingsplaats Arnhem d.d. 1 mei 2014 met zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 1 augustus 2014
mr. G.E.M. Later
advocaat