Zie ook HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286, NJ 2014/137. Zie voorts G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste door M.J. Borgers bewerkte druk 2014, p. 56-57.
HR, 28-06-2016, nr. 15/03956
ECLI:NL:HR:2016:1330
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-2016
- Zaaknummer
15/03956
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Staatsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1330, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑06‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:533, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:452, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:452, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1330, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑11‑2015
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0288
Uitspraak 28‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Burgemeestersbenoeming Roermond: medeplichtigheid door een uiteindelijk voor benoeming voorgedragen kandidaat aan schending van geheimhoudingsplicht door wethouder Roermond die de vertrouwenscommissie adviseerde. 1. Medeplichtigheid aan art. 272 Sr. 2. Geheimhoudingsplicht beraadslagingen ex art. 61c Gemeentewet. Ad 1: v.z.w. het middel berust op het standpunt dat het hof blijkens de bewezenverklaring het enkel aanhoren en aannemen van geheime informatie voldoende heeft geacht om als hulpverlening bij of tijdens het misdrijf aan te merken, mist het feitelijke grondslag. Ad 2: De geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 61c, tweede lid, Gemeentewet ziet op de gehele procedure van de vertrouwenscommissie, vanaf het moment van instellen van de vertrouwenscommissie door de Raad tot het moment van het uitbrengen van verslag van haar bevindingen door de vertrouwenscommissie aan de Raad en aan (destijds) de Commissaris van de Koningin, en op het verschaffen door de in art. 5 van de Verordening vertrouwenscommissie van de gemeente Roermond genoemde personen, onder wie de adviseur van de vertrouwenscommissie, van informatie over de vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie.
Partij(en)
28 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/03956
EC/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 maart 2015, nummer 22/000446-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
" [betrokkene 1] op tijdstippen gelegen in de periode van 29 augustus 2012 tot en met 27 september 2012 te Roermond en/of Meerssen, althans in Nederland, enig geheim, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift, te weten artikel 61c van de Gemeentewet verplicht was dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft [betrokkene 1] als adviseur van de vertrouwenscommissie (voor de benoeming van de nieuwe burgemeester voor de gemeente Roermond) toen aldaar informatie over vragen en een toelichting en antwoorden op vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van de gemeente Roermond en informatie over (de uitkomsten van) de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie, verstrekt aan hem, verdachte, tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 29 augustus 2012 tot en met 27 september 2012 in Roermond en/of Meerssen, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door informatie over die vragen en een toelichting op vragen die gesteld worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van Roermond en informatie over de uitkomst van de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie aan te horen en aan te nemen en te vragen naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie, te weten [betrokkene 2] en door in te stemmen met het voorstel van [betrokkene 1] om te doen dat hij, verdachte, [betrokkene 1] voor het eerst sprak als [betrokkene 1] hem belde met de mededeling dat hij, verdachte, zou worden voorgedragen als de nieuwe burgemeester voor de gemeente Roermond."
2.2.
De bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11.
2.3.
Het Hof heeft - voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang - het volgende overwogen:
"Inleiding: de feitelijke gang van zaken
Het hof stelt op grond van het dossier en verhandelde ter zitting de volgende, voor het oordeel relevante feiten en omstandigheden vast.
Op 1 februari 2012 krijgt de toenmalige burgemeester van Roermond, genaamd [betrokkene 3] , op zijn verzoek eervol ontslag. In verband met het vacant raken van het ambt van burgemeester start de gemeenteraad van Roermond een benoemingsprocedure. In het kader van deze procedure wordt een vertrouwenscommissie ingesteld. Deze vertrouwenscommissie is belast met de beoordeling van de (burgemeesters)kandidaten.
Op 10 mei 2012 worden zes commissieleden benoemd. Aan de vertrouwenscommissie worden een secretaris en een adviseur, in de persoon van wethouder (en loco-burgemeester) [betrokkene 1] , toegevoegd. De secretaris en adviseur zijn geen lid van de vertrouwenscommissie en hebben geen stemrecht.
Op 29 augustus 2012 vindt in Grathem een eerste ontmoeting tussen de Commissaris van de Koningin en de vertrouwenscommissie plaats, waarbij de selectie van kandidaten het onderwerp van gesprek was.
Op 29 augustus 2012 stuurt de verdachte een sms naar [betrokkene 1] : "Goede selectie?". [betrokkene 1] sms't hierop de verdachte dat ze nog bezig zijn in Grathem.
De vertrouwenscommissie voert op 19, 20 en 26 september 2012 gesprekken met in totaal 8 sollicitanten. Het sollicitatiegesprek van de verdachte met de vertrouwenscommissie vindt als enige en laatste gesprek plaats op woensdag 26 september 2012 om 20.30 uur.
Uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken van de telefoon van [betrokkene 1] , die verdachte was in een (ander) onderzoek van de rijksrecherche, blijkt het navolgende.
Op 21 september 2012 belt [betrokkene 1] de verdachte. [betrokkene 1] geeft in dat gesprek aan dat hij en de verdachte elkaar nog moeten treffen voor woensdag (hof: de dag van het sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie). De verdachte antwoordt hierop dat dat goed is. Op 24 september 2012 belt [betrokkene 1] om 18:32 uur met de verdachte. [betrokkene 1] geeft aan dat hij de verdachte rond een uur of tien zal bellen met een ander toestel, omdat hij dat veiliger vindt. De verdachte zegt dat hij dat goed vindt.
Vervolgens neemt [betrokkene 1] om 22:31 uur weer contact op met de verdachte. [betrokkene 1] informeert de verdachte dan over een aantal casussen die tijdens het sollicitatiegesprek aan de orde worden gesteld. Kort samengevat wordt het navolgende besproken (de letterlijke tekst van dit gesprek is in een bijlage bij dit arrest opgenomen).
[betrokkene 1] vertelt dat er een casus is over een groot evenement waarbij de politie aangeeft dat er geen politiecapaciteit is. Vervolgens schetst [betrokkene 1] een casus over integriteit met betrekking tot belangenverstrengeling bij een raadslid dat een stuk grond in een bestemmingsplan heeft en geeft aan dat deze casus verder wordt uitgebreid met een wethouder die in een soortgelijke positie zit. [betrokkene 1] geeft daarbij aan welk antwoord de verdachte op deze vraag zou kunnen geven. Vervolgens vermeldt [betrokkene 1] dat wordt gevraagd naar de positie van de burgemeester als voorzitter van de Raad, respectievelijk voorzitter van het College en Rijksorgaan. [betrokkene 1] vertelt dat de verdachte de mooiste indruk zou maken wanneer hij zou antwoorden dat de burgemeester tussen de Raad en het College staat, maar dan meer richting de Raad, want de Raad is de baas.
Voorts geeft hij aan dat het in het gesprek nog zal gaan over de motivatie om burgervader te worden en dat nog zal worden gevraagd naar de aanbeveling van de commissie Sorgdrager-Frissen met betrekking tot het Primus Secundus-systeem. De verdachte geeft vervolgens aan dat hij de betekenis van dat systeem nog even moet opzoeken. Ook zegt [betrokkene 1] dat hij zelf nog zal ingaan op een vraag met betrekking tot de nationale politie en de regioburgemeester. Hierbij geeft [betrokkene 1] ook aan wat een mogelijk antwoord is dat de verdachte hierop kan geven.
Op 26 september 2012 om 13.52 belt [betrokkene 1] met de verdachte. [betrokkene 1] stelt de verdachte voor dat hij zich aan het begin van het sollicitatiegesprek verontschuldigt voor het feit dat hij niet is ingegaan op de eerste uitnodiging van de vertrouwenscommissie. De verdachte zegt dat hij dit zal doen.
[betrokkene 1] neemt op 27 september 2012 om 00.34 uur contact op met de verdachte. Hij vertelt hem dat de vertrouwenscommissie zijn kandidatuur unaniem steunt en hem op de eerste plaats heeft gezet. In dit gesprek vraagt de verdachte aan [betrokkene 1] hoe een met name door hem genoemd lid van de commissie er in stond. [betrokkene 1] heeft daarop geantwoord dat deze er goed in stond. Verder vertelt [betrokkene 1] dat hij morgenavond (het hof begrijpt: na de besloten raadsvergadering) in het bijzijn van anderen zal bellen met de verdachte en dat de verdachte dan moet doen alsof ze elkaar voor het eerst spreken.
Op 27 september 2012 wordt een besloten vergadering gehouden. De gemeenteraad van Roermond besluit de verdachte aan te bevelen voor het ambt van burgemeester in Roermond.
(...)
Geheimhoudingsplicht
De raadsman heeft betoogd dat hetgeen [betrokkene 1] aan de verdachte telefonisch heeft medegedeeld niet valt onder hetgeen aan hem bekend is geworden bij de beraadslagingen en evenmin ziet op de inhoud van de in artikel 61c van de Gemeentewet genoemde stukken. Derhalve kan volgens de raadsman niet worden gesteld dat [betrokkene 1] de (beperkte) geheimhoudingsplicht, zoals die voortvloeit uit artikel 61c van de Gemeentewet, heeft geschonden.
Het hof gaat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schending van een geheimhoudingsplicht door [betrokkene 1] uit van de navolgende wettelijke bepalingen:
Artikel 61 van de Gemeentewet - voor zover hier van belang -:
1. De burgemeester wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor de tijd van zes jaar.
2. De commissaris van de Koning overlegt met de raad over de eisen die aan de te benoemen burgemeester worden gesteld met betrekking tot de vervulling van het ambt.
3. Na het overleg met de commissaris stelt de raad uit zijn midden een vertrouwenscommissie in, belast met de beoordeling van de kandidaten. De raad kan bepalen dat één of meer wethouders als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd. De commissaris verschaft de vertrouwenscommissie een opgave van degenen die naar het ambt van burgemeester hebben gesolliciteerd, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie besluit naast deze kandidaten ook andere kandidaten die gesolliciteerd hebben, bij haar beoordeling te betrekken, doet zij daarvan onverwijld mededeling aan de commissaris. Deze brengt zijn oordeel over laatstgenoemde kandidaten ter kennis van de vertrouwenscommissie.
4. De vertrouwenscommissie verschaft zich door tussenkomst van de commissaris de door haar nodig geachte informatie over de kandidaten. Bestuursorganen zijn verplicht de gevraagde informatie te verstrekken. De vertrouwenscommissie brengt verslag uit van haar bevindingen aan de raad en aan de commissaris.
(...).
Artikel 61c van de Gemeentewet:
1. De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, 61a derde lid, en 61b, derde lid, vinden plaats met gesloten deuren. Van deze beraadslagingen wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt.
2. Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.
3. De aanbevelingen van de raad, bedoeld in artikel 61, vijfde en zesde lid, 61a, tweede lid, en 61b, tweede lid, zijn openbaar met dien verstande dat ten aanzien van de aanbeveling inzake de benoeming, bedoeld in artikel 61, vijfde lid, de openbaarheid uitsluitend de als eerste aanbevolen persoon geldt.
Gelet op bovengenoemde bepalingen is naar het oordeel van het hof evident dat informatie [betrokkene 1] op diens verzoek aan de verdachte heeft gegeven omtrent het standpunt van een individueel lid van de vertrouwenscommissie zonder meer in strijd is met artikel 61c van de Gemeentewet.
Het hof heeft in de wetgeschiedenis geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat het begrip 'beraadslagingen', vermeld in artikel 61c, tweede lid, van de Gemeentewet restrictief moet worden uitgelegd. Het hof wijst op de samenhang tussen de artikelen 61 en 61c van de Gemeentewet. Artikel 61c, tweede lid, vermeldt dat, ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden, een geheimhoudingsplicht geldt. In artikel 61c, eerste lid, staat - voor zover hier van belang -: "De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, (...)". In het derde en vierde lid van artikel 61 wordt de procedure van de vertrouwenscommissie omschreven. Hieruit leidt het hof af dat de geheimhoudingsplicht als bedoeld in het tweede lid van artikel 61c ziet op de gehele procedure van de vertrouwenscommissie - vanaf het moment van instellen van de vertrouwenscommissie door de Raad tot het moment van het uitbrengen van verslag van haar bevindingen door de vertrouwenscommissie aan de Raad en aan (destijds) de Commissaris van de Koningin - en dat uit dit artikel derhalve een volledige geheimhoudingsplicht ten tijde van de gehele procedure kan worden afgeleid. Daaronder vallen mede de door de vertrouwenscommissie gevoerde sollicitatiegesprekken met de kandidaten voor het ambt van burgemeester in Roermond.
Voor het oordeel dat moet worden uitgegaan van een volledige geheimhoudingsplicht voor de gehele procedure vindt het hof voorts bevestiging in de gang van zaken tijdens de onderhavige sollicitatieprocedure, waaruit hetzelfde blijkt.
Het hof wijst er in dat verband op dat de Commissaris van de Koningin in de provincie Limburg tijdens zijn overleg met de vertrouwenscommissie op 29 augustus 2012 die geheimhoudingsplicht nog eens heeft beklemtoond, alsmede in door de hem gezonden brief aan de voorzitter van de vertrouwenscommissie Roermond, [betrokkene 7] , van 30 augustus 2012. In deze brief onderstreept de Commissaris van de Koningin dat de gemeenteraad de werkwijze van de vertrouwenscommissie zodanig regelt dat vóór, tijdens en na het verrichten van de werkzaamheden door de vertrouwenscommissie volstrekte geheimhouding is gegarandeerd. Het hof wijst tevens op de brief van 4 april 2012 van [betrokkene 7] , als plaatsvervangend voorzitter van de raad, gericht aan de Gemeenteraad, waarin hij met het oog op de vast te stellen verordening benadrukt dat voor alle betrokkenen bij de vertrouwenscommissie (leden, adviseur én secretaris) volstrekte geheimhouding geldt.
In de Verordening vertrouwenscommissie van de gemeente Roermond - vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Roermond d.d. 10 mei 2012 met nr. 2012/035/3 - wordt de geheimhoudingsplicht omschreven.
In artikel 5 van de Verordening vertrouwenscommissie is - voor zover hier van belang - het navolgende opgenomen:
1. De leden van de commissie hebben volstrekte geheimhoudingsplicht omtrent hetgeen direct of indirect aan hen als lid van de commissie ter kennis is gekomen.
2. Deze geheimhouding geldt zowel tijdens het bestaan van de commissie als na ontbinding van de commissie.
3. De geheimhoudingsplicht geldt ook ten opzichte van raadsleden die geen lid van de commissie zijn of lid van de commissie zijn geweest.
4. De leden een tot en met drie van dit artikel zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op degene die op grond van artikel 7 de commissie ambtelijke bijstand verleent en de adviseur van de commissie.
Ook heeft de voorzitter van de vertrouwenscommissie aan het begin van de besloten raadsvergadering op 27 februari 2012 nog eens de geheimhoudingsplicht benadrukt. Uit het verslag van die vergadering blijkt immers dat de voorzitter het navolgende heeft medegedeeld: "Voor alles wat in deze vergadering aan de orde komt geldt een geheimhoudingsplicht op basis van artikel 61.c van de Gemeentewet. Deze geheimhoudingsplicht geldt voor een ieder die in deze vergadering aanwezig is."
Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van het hof vast dat sprake is van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 61c in verband met artikel 61 van de Gemeentewet, op grond waarvan [betrokkene 1] een geheimhoudingsplicht had. Een andere uitleg is naar het oordeel van het hof ook moeilijk verenigbaar met de strekking van de procedure.
Het hof is, gelet op het voorgaande en op de mededeling van [betrokkene 1] aan de verdachte dat hij met een ander toestel zal bellen omdat hij dat veiliger vindt, van oordeel dat [betrokkene 1] wist dat hij, uit hoofde van wettelijke voorschriften, aan een geheimhoudingsplicht was gebonden en dat deze ook gold ten aanzien van de door hem aan verdachte gedane mededelingen omtrent de inhoud van de sollicitatiegesprekken.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte zich op geen enkel moment bewust is geweest van de mogelijkheid dat er in de contacten met [betrokkene 1] informatie zou worden doorgegeven die onder de geheimhoudingsplicht van [betrokkene 1] zou vallen, nu de verdachte in de in de tenlastelegging genoemde periode in de veronderstelling verkeerde dat de geheimhoudingsplicht enkel zag op het waarborgen van de privacy van de kandidaten.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
De verdachte is bijna 10 jaar lang werkzaam geweest als burgemeester. Ook is hij ooit lid van een vertrouwenscommissie geweest. Het hof is van oordeel dat er derhalve geen twijfel mogelijk is dat de verdachte, gelet op zijn ervaring, op de hoogte was van de omvang van de geheimhoudingsverplichting die behoort bij de functie van adviseur van de vertrouwenscommissie. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de formele werkelijkheid dan wel mag inhouden dat er sprake is van strikte geheimhoudingsplicht, maar dat dit in de partijpolitieke praktijk anders werkt. Spreken met partijgenoten over de gang van zaken gedurende een sollicitatieprocedure is normaal en moet worden gezien als 'klankborden'.
Het hof is van oordeel dat de door [betrokkene 1] als adviseur van de vertrouwenscommissie gegeven informatie het 'klankborden' binnen een politieke partij vergaand te buiten gaat. [betrokkene 1] heeft specifieke informatie doorgegeven omtrent hetgeen zou worden besproken in het sollicitatiegesprek. Aldus heeft [betrokkene 1] de op de Gemeentewet berustende geheim-houdingsverplichtingen grovelijk geschonden en de verdachte een belangrijke voorsprong op andere kandidaten verschaft.
Het handelen van beiden verdraagt zich naar 's hofs oordeel niet met de binnen het openbaar bestuur geldende integriteitsnormen die er onder meer van uitgaan dat politieke ambtsdragers het algemeen belang dienen en hun taken onbevooroordeeld en objectief vervullen.
Is sprake van medeplegen dan wel van medeplichtigheid?
Van medeplegen is sprake als twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Medeplegen veronderstelt bewuste en nauwe samenwerking. De intensieve samenwerking kan blijken uit - uitdrukkelijke of stilzwijgende - afspraken, taakverdelingen, aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan.
Uit het dossier is gebleken dat [betrokkene 1] doorgaans contact zocht met de verdachte en dat verdachte voornamelijk de door [betrokkene 1] in strijd met zijn geheimhoudingsplicht gegenereerde informatie in ontvangst nam. Uit de hierboven weergegeven gang van zaken heeft het hof - overeenkomstig hetgeen door de raadsman is betoogd - onvoldoende kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat sprake is van medeplegen als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder 1° van het Wetboek van Strafrecht. Het hof spreekt de verdachte derhalve vrij van het meer subsidiair ten laste gelegde.
Op grond van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht kan degene die opzettelijk behulpzaam is bij het plegen van een misdrijf of die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van het misdrijf, worden gestraft als medeplichtige aan dat misdrijf. De medeplichtige moet tweeledig opzet hebben: zijn opzet moet enerzijds gericht zijn op het misdrijf dat hij ondersteunt, en anderzijds op die ondersteuning. Voorwaardelijk opzet is voldoende.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het meest subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het bieden van gelegenheid tot het schenden van de voor [betrokkene 1] geldende geheimhoudingverplichting. De verdachte werd in het telefoongesprek overvallen door [betrokkene 1] met de informatie. Voorts heeft de raadsman bepleit het 'geen afstand doen van die informatie' alleen tot medeplichtigheid kan leiden indien het geboden was om wel afstand te doen. Ook heeft de raadsman betoogd dat de vraag van de verdachte met 'hoe staat ...(het lid van de commissie) erin' was gesteld op het moment dat het misdrijf reeds door [betrokkene 1] als pleger was voltooid en de handeling derhalve buiten het kader van de medeplichtigheid valt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Reeds op 29 augustus 2012 stuurt de verdachte [betrokkene 1] een sms'je waarin hij deze uitnodigt om iets te zeggen over de selectie van de kandidaten, waartoe hij zelf ook behoort. Het hof is van oordeel dat dit een aanknopingspunt biedt dat de verdachte wel degelijk [betrokkene 1] de gelegenheid heeft geboden diens geheimhoudingsplicht te schenden. Voorafgaand aan het telefoongesprek op 24 september 2014 om 22.31 uur is er vervolgens over en weer contact geweest tussen de verdachte en [betrokkene 1] . Daarbij is gesproken over het feit dat zij voorafgaand aan het sollicitatiegesprek, nog contact met elkaar moeten hebben. Voorts heeft [betrokkene 1] op 24 september 2012 om 18:32 uur de verdachte gebeld; daarbij is afgesproken dat [betrokkene 1] de verdachte later op de avond met een ander toestel zal bellen, omdat [betrokkene 1] dat veiliger vindt. Het hof is van oordeel dat de verdachte in dat stadium aan [betrokkene 1] kenbaar had kunnen (en moeten) maken dat hij door [betrokkene 1] geen informatie wenste te verkrijgen, gelet op diens positie als adviseur van de vertrouwenscommissie. De verdachte heeft dit echter niet gedaan. Voorts heeft de verdachte op geen enkel moment in het gesprek met [betrokkene 1] op 24 september 2012 om 22.31 uur aangegeven dat hij geen kennis wenste te nemen van de door [betrokkene 1] verstrekte informatie. Immers, de verdachte laat [betrokkene 1] uitspreken, geeft vervolgens zelf aan nog wat te zullen uitzoeken met betrekking tot Primus Secundus-systeem en sluit af met de mededeling dat hij even voldoende weet. Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit bepaald niet dat, zoals door de verdediging is gesteld, de verdachte werd overvallen en bezig was met andere dingen. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte de informatie van [betrokkene 1] bewust heeft aangenomen en hem de gelegenheid heeft geboden om vertrouwelijke informatie met hem te delen. Hiermee staat vast dat hij het opzet heeft gehad als hiervoor is beschreven. Daarnaast heeft de verdachte op 27 september 2012 zelf aan [betrokkene 1] gevraagd naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie. [betrokkene 1] heeft hierop antwoord gegeven. Op dat moment gold de geheimhoudingsverplichting, anders dan door de raadsman betoogd, nog voor [betrokkene 1] .
Het hof is van oordeel dat de zuiverheid van de oordeelsvorming binnen de commissie in termen van transparantie, onpartijdigheid en objectiviteit, als gevolg van het handelen van de verdachte en [betrokkene 1] , nadrukkelijk in het geding zijn geweest.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat de verdachte zich - kort gezegd - schuldig heeft gemaakt aan het meest subsidiair ten laste gelegde."
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel komt op tegen de kwalificatie van het bewezenverklaarde als medeplichtigheid aan het in art. 272 Sr bedoelde misdrijf.
3.2.
Voor zover het middel berust op het standpunt dat het Hof blijkens de bewezenverklaring het enkel aanhoren en aannemen van geheime informatie voldoende heeft geacht om als hulpverlening bij of tijdens het misdrijf aan te merken, mist het feitelijke grondslag, zodat in zoverre het middel niet tot cassatie kan leiden.
4. Beoordeling van het vijfde middel
4.1.
Het middel komt onder meer op tegen het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring omschreven informatieverschaffing aan de verdachte niet valt onder het begrip beraadslagingen als bedoeld in art. 61c Gemeentewet.
4.2.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van de Gemeentewet van belang.
Art. 61:
"1. De burgemeester wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor de tijd van zes jaar.
2. De commissaris van de Koning overlegt met de raad over de eisen die aan de te benoemen burgemeester worden gesteld met betrekking tot de vervulling van het ambt.
3. Na het overleg met de commissaris stelt de raad uit zijn midden een vertrouwenscommissie in, belast met de beoordeling van de kandidaten. De raad kan bepalen dat één of meer wethouders als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd. De commissaris verschaft de vertrouwenscommissie een opgave van degenen die naar het ambt van burgemeester hebben gesolliciteerd, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie besluit naast deze kandidaten ook andere kandidaten die gesolliciteerd hebben, bij haar beoordeling te betrekken, doet zij daarvan onverwijld mededeling aan de commissaris. Deze brengt zijn oordeel over laatstgenoemde kandidaten ter kennis van de vertrouwenscommissie.
4. De vertrouwenscommissie verschaft zich door tussenkomst van de commissaris de door haar nodig geachte informatie over de kandidaten. Bestuursorganen zijn verplicht de gevraagde informatie te verstrekken. De vertrouwenscommissie brengt verslag uit van haar bevindingen aan de raad en aan de commissaris.
(...)"
Art. 61c:
"1. De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, (...) vinden plaats met gesloten deuren. Van deze beraadslagingen wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt.
2. Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.
(...)"
4.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat de geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 61c, tweede lid, Gemeentewet ziet op de gehele procedure van de vertrouwenscommissie, "vanaf het moment van instellen van de vertrouwenscommissie door de Raad tot het moment van het uitbrengen van verslag van haar bevindingen door de vertrouwenscommissie aan de Raad en aan (destijds) de Commissaris van de Koningin". Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste uitleg van genoemde wetsbepaling en in het bijzonder niet van de daarin voorkomende term "beraadslagingen".
4.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat ook het verschaffen door de in art. 5 van de Verordening vertrouwenscommissie van de gemeente Roermond genoemde personen, onder wie de adviseur van de vertrouwenscommissie, van informatie over de vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie, valt onder de in art. 61c Gemeentewet bedoelde geheimhoudingsplicht. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen geeft dat oordeel - tegen de achtergrond van de in de onder 2.3 weergegeven overweging vermelde omstandigheden - niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.5.
De klacht faalt derhalve.
5. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016.
Conclusie 17‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Burgemeestersbenoeming Roermond: medeplichtigheid door een uiteindelijk voor benoeming voorgedragen kandidaat aan schending van geheimhoudingsplicht door wethouder Roermond die de vertrouwenscommissie adviseerde. 1. Medeplichtigheid aan art. 272 Sr. 2. Geheimhoudingsplicht beraadslagingen ex art. 61c Gemeentewet. Ad 1: v.z.w. het middel berust op het standpunt dat het hof blijkens de bewezenverklaring het enkel aanhoren en aannemen van geheime informatie voldoende heeft geacht om als hulpverlening bij of tijdens het misdrijf aan te merken, mist het feitelijke grondslag. Ad 2: De geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 61c, tweede lid, Gemeentewet ziet op de gehele procedure van de vertrouwenscommissie, vanaf het moment van instellen van de vertrouwenscommissie door de Raad tot het moment van het uitbrengen van verslag van haar bevindingen door de vertrouwenscommissie aan de Raad en aan (destijds) de Commissaris van de Koningin, en op het verschaffen door de in art. 5 van de Verordening vertrouwenscommissie van de gemeente Roermond genoemde personen, onder wie de adviseur van de vertrouwenscommissie, van informatie over de vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie.
Nr. 15/03956 Zitting: 17 mei 2016 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 12 maart 2015 door het gerechtshof Den Haag vrijgesproken van het primair, het subsidiair en het meer subsidiair tenlastegelegde en veroordeeld voor het meest subsidiair tenlastegelegde, te weten “Medeplichtigheid aan: enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd”, tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, zeven middelen van cassatie voorgesteld.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Door het eervolle ontslag van de toenmalige burgemeester van Roermond op 1 februari 2012 raakt het ambt van burgemeester in deze gemeente vacant. Overeenkomstig het bepaalde in art. 61, derde lid, Gemeentewet wordt in het verband van de benoemingsprocedure een vertrouwenscommissie ingesteld, belast met de beoordeling van de kandidaten. Aan de vertrouwenscommissie wordt de toenmalige wethouder [betrokkene 1] als adviseur toegevoegd. De verdachte is een van de kandidaten. Hij wordt met een meerderheid van stemmen door de gemeenteraad gekozen als beoogd burgemeester van Roermond en bij besluit van 27 september 2012 aanbevolen bij de minister van Binnenlandse Zaken. Volgens de verdenking van het Openbaar Ministerie zou [betrokkene 1] uit hoofde van zijn functie als adviseur lopende de sollicitatieprocedure in contact hebben gestaan met de verdachte en in strijd met zijn geheimhoudingsplicht aan de verdachte relevante informatie hebben verstrekt over vragen en casusposities die de verdachte in het sollicitatiegesprek zouden worden voorgehouden en de gewenste antwoorden daarop en hoe hij daarbij de mooiste indruk zou maken. Naar het oordeel van het hof wist de verdachte dat [betrokkene 1] deze vertrouwelijke informatie niet met hem mocht delen en heeft de verdachte [betrokkene 1] de gelegenheid geboden diens geheimhoudingsplicht te schenden. Derhalve acht het hof de verdachte schuldig aan medeplichtigheid aan het opzettelijk schenden van enig wettelijk voorschrift op grond waarvan [betrokkene 1] toen verplicht was het desbetreffende geheim te bewaren.
Het eerste middel keert zich tegen ’s hofs verwerping van het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte moet worden verklaard wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. Aangevoerd wordt dat [betrokkene 1] ook telefonische gesprekken heeft gevoerd met een andere sollicitant die zich actiever heeft opgesteld dan de verdachte en, althans dit maak ik op uit de toelichting op het middel (het wordt daarin niet in zoveel woorden gesteld), kennelijk te dien aanzien niet is vervolgd door het openbaar ministerie.
Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
(…)
In de tweede plaats heeft de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging wegens schending van het gelijkheidsbeginsel door de verdachte wel en een andere kandidaat (eveneens lid van de VVD) niet te vervolgen, een en ander zoals nader verwoord en onderbouwd in de door hem overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 167, eerste lid, Sv komt aan het openbaar ministerie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toe om na een voorbereidend onderzoek vervolging tegen een verdachte in te stellen.
Op grond van artikel 167, tweede lid, Sv kan de officier van justitie van vervolging afzien op gronden aan het algemeen belang ontleend. De wijze waarop - in geval van vervolging - die belangenafweging heeft plaatsgevonden staat in beginsel niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof is van oordeel dat er, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, duidelijke overeenkomsten zijn tussen de zaken van de verdachte en de bedoelde andere kandidaat. De advocaat-generaal heeft echter ter terechtzitting bij repliek aangevoerd dat er verschillen zijn aan te wijzen tussen de zaken, te weten de meer passieve rol van de andere kandidaat, het verschil in ambtelijke positie van de kandidaten en het verschil in hoeveelheid informatie [betrokkene 1] heeft doorgegeven. Om die reden heeft het openbaar ministerie besloten de verdachte te vervolgen, aldus de advocaat-generaal.
Het hof is van oordeel dat, mede gelet op die toelichting van de advocaat-generaal, het openbaar ministerie niet in strijd met de beginselen van een goede procesorde (in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel) heeft gehandeld door de verdachte te vervolgen. Het hof acht het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.”
6. Vooropgesteld dient te worden dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel in dit verband weinig kans van slagen heeft. Het “ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenals die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, [leidt] niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte”, aldus al HR 16 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:AD2525, NJ 1996/527.1.In dat licht bezien heeft het hof het verweer van de raadsman verworpen op gronden die deze verwerping kunnen dragen. Daaraan kan niet afdoen dat het hof daarbij tevens heeft gelet op de toelichting die de advocaat-generaal bij het hof op de terechtzitting heeft gegeven, en evenmin dat een nadere onderbouwing van deze toelichting niet uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt. Ik meen dat het hof niet blijk heeft gegeven in enig opzicht van een onjuiste rechtsopvatting te zijn uitgegaan of een onjuiste maatstaf te hebben aangelegd.
7. Voor zover in de toelichting op het middel nog wordt geklaagd dat de advocaat-generaal bij het hof zijn toelichting niet van een nadere motivering heeft voorzien, behoeft deze klacht hier geen bespreking omdat in cassatie niet kan worden geklaagd over de handelwijze van leden van het openbaar ministerie; cassatie is immers slechts mogelijk tegen handelingen en beslissingen van de rechter die de bestreden beslissing heeft gewezen.2.
8. Het eerste middel faalt.
9. Alvorens de navolgende middelen te bespreken, komt het mij dienstig voor de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen van het hof weer te geven.
10. Ten laste van de verdachte is meest subsidiair bewezenverklaard dat:
“ [betrokkene 1] op tijdstippen gelegen in de periode van 29 augustus 2012 tot en met 27 september 2012 te Roermond en/of Meerssen, althans in Nederland, enig geheim, waarvan hij wist dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift, te weten artikel 61c van de Gemeentewet verplicht was dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft [betrokkene 1] als adviseur van de vertrouwenscommissie (voor de benoeming van de nieuwe burgemeester voor de gemeente Roermond) toen aldaar informatie over vragen en een toelichting en antwoorden op vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van de gemeente Roermond en informatie over (de uitkomsten van) de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie, verstrekt aan hem, verdachte,
tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 29 augustus 2012 tot en met 27 september 2012 in Roermond en/of Meerssen, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door informatie over die vragen en een toelichting op vragen die gesteld worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van Roermond en informatie over de uitkomst van de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie aan te horen en aan te nemen en te vragen naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie, te weten [betrokkene 2] en door in te stemmen met het voorstel van [betrokkene 1] om te doen dat hij, verdachte, [betrokkene 1] voor het eerst sprak als [betrokkene 1] hem belde met de mededeling dat hij, verdachte, zou worden voorgedragen als de nieuwe burgemeester voor de gemeente Roermond.“
11. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“ 1. Een proces-verbaal d.d. 12 juni 2013 van de Rijksrecherche met nr. 20100083-01. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 1 februari 2012 kreeg de toenmalige burgemeester van Roermond, genaamd [betrokkene 3] , op zijn eigen verzoek, eervol ontslag van de Koningin. Door het feitelijk vacant raken van het ambt van burgemeester werd er door de gemeenteraad van Roermond een benoemingsprocedure gestart. In het kader van deze procedure is er een vertrouwenscommissie benoemd. Deze vertrouwenscommissie was belast met de beoordeling van de (burgemeesters)kandidaten.
Op 10 mei 2012 werden de navolgende zes Commissieleden benoemd:
(…)
Aan de vertrouwenscommissie werden een secretaris, en een adviseur, in de persoon van wethouder [betrokkene 1] , toegevoegd. De secretaris en adviseur waren geen lid van de vertrouwenscommissie en hadden geen stemrecht.
Op 19, 20 en 26 september 2012 vonden de 8 sollicitatiegesprekken plaats.
Activiteit Datum Tijdstip Kandidaat
(…)
Gesprek 8 Wo. 26 sept. 2012 20.30-21.30 uur [verdachte]
Op donderdag 27 september 2012 werd een besloten gemeenteraadsvergadering gehouden. Met een meerderheid van stemmen koos de gemeenteraad er voor om [verdachte] aan de minister van BZK aan te bevelen als beoogd burgemeester van Roermond.
2. Een geschrift, te weten een besluit van de Raad der gemeente Roermond, d.d. 27 september 2012, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - (blz. 177):
De Raad der gemeente Roermond,
Gehoord hebbende het voorstel van de Vertrouwenscommissie voor een nieuw burgemeester, besluit:
aan te bevelen voor het ambt van burgemeester in Roermond: 1. [verdachte] , thans burgemeester van de gemeente Meerssen.
Aldus gedaan in de besloten vergadering van 27 september 2012.
3. Een geschrift, te weten een overzicht van aangetroffen SMS-berichten in de IPhone4s in gebruik bij [betrokkene 1] , onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - (blz. 502):
[001] [verdachte] Inbox Read
Datum: wo 29-08-2012 gebelde: [002]
Tijd: 23:03 tvn: Gemeente Roermond (igb [betrokkene 1] van (het hof begrijpt: [betrokkene 1] )
Goede selectie?
[001] [verdachte] Sent Sent
Datum: wo 29-08-2012 Tijd: 23:06 Zijn nog bezig in Grathem.
4. Een geschrift, te weten een tapgesprek d.d. 21 september 2012, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - (blz. 465):
Datum: 21-09-2012 22:49:53
Herkomst tap: [002]
[betrokkene 1] zegt dat zij elkaar nog eventjes moeten treffen voor woensdag. [verdachte] zegt dat dat goed is.
Opmerking verbalisant d.d. 8 januari 2013:
Stemherkenning op [verdachte] .
5. Een geschrift, te weten een tapgesprek d.d. 24 september 2012, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - (blz. 469):
Datum: 24-09-2012 18:32:17 Gebelde: [001]
Herkomst tap: [002]
[betrokkene 1] belt uit naar [verdachte] .
J: Nee, dan bel ik je rond een uur of tien ... ik bel je met een ander toestel, dan vind ik ook veiliger
R: Ja. Dat is goed dan.
6. Een geschrift, te weten een tapgesprek d.d. 24 september 2012, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - (blz. 470 t/m 471):
Datum: 24-09-2012 22:31:53 Gebelde: [001] Duur : 00:05:21
[betrokkene 1] belt met [verdachte] .
J = [betrokkene 1] R = [verdachte]
J: Heel eventjes kort nog [verdachte] , jij hebt dat overzichtje van mij gekregen weet je wel van veiligheid he?
R: Ja
J: Het gaat dus heel veel over veiligheid natuurlijk
R: Ja
J: Temeer omdat er natuurlijk andere kandidaten zijn die uit de politiesector komen etcetera.
R: Ja
J: En euh je krijgt op een gegeven moment de euh voorgelegd de case dat er een groot evenement is en de politie zegt dat er geen politiecapaciteit is..
R: Ja
J: Nou, dan moet je dus daarop gaan.. wat wat ga je dan doen? Eeuuhh hoe ga je dat aanpakken? Wij hebben ook een keer meegemaakt hier dat die die die Bavaria Race van Rotterdam die zouden weer op de niet geopende A73.. (onverstaanbaar) en dat is toen
R: Ja
J: Niet kunnen doorgaan. Daar gaat dat dus eueuh over
R: Oke.
J: Dat is een, ten tweede over integriteit..
R: Ja
J: Krijg je de vraag voorgelegd van een raadslid eeuuhm die een stuk grond heeft in een bestemmingsplan en net voor de raadsvergadering hoor jij dat dat raadslid daarbij betrokken is en dat raadslid is van dezelfde partij als de wethouder en de wethouder wist het ook niet en wat ga je dan doen?.. Nou het belangrijkste antwoord is dat ze kan geven: "Nou dan haal ik het in ieder geval van de agenda af".
R: Ja
J: Dan ga ik nader onderzoek doen, dan wil ik het naatje van de kous weten.. En dan komt [betrokkene 4] : "Ja maar het is nog erger, die wethouder heeft daar ook een stuk grond liggen en dat heeft ie ook niet verteld, dat heeft ie met een erfenis gekregen, dat was ie vergeten... En euh daar wordt verschillend op gereageerd maar ik heb na afloop gezegd nou mijn .. tegen de commissie ja ik zou zo'n wethouder daar zou ik het vertrouwen in opzeggen natuurlijk. kan dus niet.
R: Ja
J: Vooral niet in zo'n stad als Roermond waar zoveel is voorgevallen. Nou dan krijg je op een gegeven moment een euh een euh hmm een driehoekje neergelegd.
R: Hmmhmm (bevestigend! )
J: En in dat driehoekje daarin staat de euh euh. boven staat daar voorzitter van de Raad. dan staat linksonder voorzitter van het College en rechts .. (onverstaanbaar) het Rijksorgaan. Waar bevindt u zich? De. de meesten zeggen middenin...dus
R: . . (onverstaanbaar)
J: Maar je maakt natuurlijk de mooiste indruk als je zegt tussen euh de. de Raad en het College, he want de Raad is de baas. dus het gaat meer richting de Raad.
R: Ja ja, zeker
J: Nou burgervader dat weet je natuurlijk wel..euhmm nou de motivatie, ja goed van de VVD dat euh .. he je moet proberen dat je euh .. (onverstaanbaar) jongens mijn termijn is afgelopen... (onverstaanbaar)
R : Ja
J: En vooral, :"Wat denkt u als de de.. netwerken, de contacten in Den Haag. Het is natuurlijk van voorzitters van provinciale afdelingen of ex voorzitters een koud kunstje om ..om zowel mensen van je eigen partij als mensen die in de regering zitten van andere partijen te benaderen.
R: Ja
J: Nou kijk ben ik dan nog iets vergeten..(bladerend geluid) . Hoe was de kamer Centrale Vergadering?
R: Ja een goeie vergadering moet ik zeggen, waar eu goeie opkomst en euh [betrokkene 4] heeft het goed gedaan, deed het heel goed he dat verhaal van de fractie (praten door elkaar heen. onverstaanbaar)
J: Ja ja ja
R: En zo. dat was allemaal perfect.
J: Oke. Je word ook gevraagd naar de aanbeveling commissie Sorgdrager-Frissen over het Primus Secundus (fonetisch) systeem
R : Oke
J: weet je daar iets van of niet?
R: Nee, dat moet ik even opzoeken.
J: Primus Secundus systeem is het systeem dat je met twee wethouders samen doet..
R: Ja ja dat je twee ogen hebt. met vier ogen het systeem wat je dan nu hebt.
J: Jajaja het is hoe je daar tegen aan kijkt etcetera....
Even kijken... Ik stel je een vraag als je. als je burgemeester word en de nationale politie is de regioburgemeester de burgemeester van Maastricht en dan wil men zijn plaatsvervanger de burgemeester van Venlo maken. Hoe zou. je krijgt de opdracht van de Raad en het College Roermond te doen. te doen zijn. dat Roermond het is. Hoe gaat u dat doen?
R: Ja
J: Nou dan ga ik met [betrokkene 5] eerst . belangrijk is dat ik met [betrokkene 5] overleg ga plegen maar het allerbelangrijkste is dat alle Midden Limburgse gemeenten, en ik ben hier ook gestart als burgemeester dat die mij steunen, dus ik zorg voor draagvlak hier in Midden Limburg
R: Ja
J: Dan heb ik het meeste gehad..
R: Oke. nou dan weet ik even voldoende [betrokkene 1] .
J: Ja en dan zien we elkaar woensdag en dan ga ik er vanuit dat het allemaal goed gaat.
R: We wachten maar eens even af. goed jongen
J: Ik ga sla. ik ben ineens zo moe dus ik bel je nu want ik ga naar bed want ik moet morgenvroeg heel vroeg op. Groetjes he jong
R: Oke, welterusten
J: Hai hai
R: Hai hai
7. Een geschrift, te weten een tapgesprek d.d. 26 september 2012, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - (blz. 472):
Datum: 26-09-2012 13:52:41
Beller: [001] Gebelde: [002]
Herkomst tap: [002]
[betrokkene 1] wil hem nog zeggen dat het vanavond misschien beter is als hij aan het begin zegt dat want [betrokkene 1] begreep dat sommige en dat vond hij overigens ook belachelijk beetje geïrriteerd waren dat jij niet op die eerste uitnodiging bent ingegaan. [verdachte] zal het meteen zeggen. ... [betrokkene 1] zegt dat hij dit nog even aan hem wilde doorgeven. [verdachte] zegt zal ik doen tot straks.
8. Een geschrift, te weten een tapgesprek d.d. 27 september 2012, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - (blz. 478 t/m 4 7 9):
Datum: 27-09-2012 0:34:14 Gebelde: [001]
[betrokkene 1] belt met [verdachte]
J = [betrokkene 1] R = [verdachte]
J: ene houd de mond maar de vertrouwenscommissie is unaniem voor dich. …
R: En hoe was [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ) er in hoe stond die er in?
J: Goed …
J: dan moeten wij afspreken dat ik dich morgenavond via een normale andere lijn bel nadat een uur ongeveer daarna he
R: Dat is goed... oké
J: En dan doen ik of ik dich en dat doe ik in het bijzijn van andere
R: Ja
J: dan is het net of we ons echte voor de eerste keer spreken
R: Ja …
J: morgen mag niemand merken dat we contact hebben gehad en ook niet dat ze dat aan dich gaan merken
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 oktober 2012 van de Rijksrecherche met nr. 20121030.1915.G4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 349 t/m 357):
als de op 30 oktober 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
Ik ben sinds 1 oktober 2011 Commissaris van de Koningin in de provincie Limburg. Op 29 augustus 2012 was mijn eerste ontmoeting met de vertrouwenscommissie in Grathem. Zelf had ik zes kandidaten en daarnaast 4 bespreekgevallen gepresenteerd aan de vertrouwenscommissie. De vertrouwenscommissie is in beraad gegaan. De vertrouwenscommissie deelde mij mede dat zij twee namen van de bespreekgevallen aan de selectie hadden toegevoegd. Ik ben akkoord gegaan met de totale selectie van acht door de vertrouwenscommissie te spreken kandidaten.
Die avond heb ik de vertrouwenscommissie uitdrukkelijk gewezen op vertrouwelijkheid en geheimhouding.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 oktober 2012 van de Rijksrecherche met nr. 121022.1530.G8. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 312 t/m 319):
als de op 22 oktober 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
O: Wij willen u een opgenomen telefoongesprek dat op 24 september 2012 omstreeks 22.31 is gevoerd laten beluisteren.
A: Wat ik zojuist heb gehoord is vrijwel een letterlijk weergave van ons sollicitatiegesprek.
V: Wie horen wij hier?
A: [verdachte] en [betrokkene 1] .
V: Nu u deze gesprekken heeft gehoord, welke invloed hebben deze dan volgens u op de procedure gehad?
A: Ik kan niet langer zeggen dat [verdachte] de sterkste kandidaat is.
11. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 oktober 2012 van de Rijksrecherche met nr. 20121023.1430.G13. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 334 t/m 341):
als de op 23 oktober 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Als ik kijk naar de antwoorden die ik heb gekregen tijdens de gesprekken, dan waren er twee kandidaten op gelijke hoogte geëindigd. Ik kan het alleen voor mijzelf beantwoorden, maar de plek die de nummer 1 heeft gekregen, heeft hij mede gekregen op basis van de antwoorden die hij heeft gekregen. Het heeft dus wat mij betreft zeker invloed gehad op de procedure.
12. Een geschrift, te weten een brief van [betrokkene 6]
d.d. 30 augustus 2012, gericht aan de voorzitter van de vertrouwenscommissie, [betrokkene 7] , onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - (blz. 251 t/m 253):
Op grond van de 'Circulaire benoeming burgemeester' regelt de gemeenteraad de werkwijze van de vertrouwenscommissie zodanig dat vóór, tijdens en na het verrichten van de werkzaamheden door de vertrouwenscommissie volstrekte geheimhouding is gegarandeerd. Deze geheimhouding geldt voor de leden van de vertrouwenscommissie, de adviseur vanuit het college en de ambtelijke bijstand.
13. Een geschrift, te weten een brief van [betrokkene 7] d.d. 4 april 2012, gericht aan de Gemeenteraad, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - (blz. 561 t/m 563):
Ten aanzien van de verordening op de VC kan nog het volgende worden opgemerkt:
- voor alle betrokkenen bij de VC (leden adviseur én secretaris) geldt volstrekte geheimhouding.
14. Een geschrift, te weten een verslag van de besloten raadsvergadering, gehouden op 27 september 2012, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven - (blz. 166 t/m 176):
[betrokkene 7] , eerste raadsvoorzitter
De voorzitter: Voor alles wat in deze vergadering aan de orde komt geldt een geheimhoudingsplicht op basis van artikel 61.c van de Gemeentewet. Deze geheimhoudingsplicht geldt voor een ieder die in deze vergadering aanwezig is.
15. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter zitting in hoger beroep d.d. 10 februari 2015, onder meer inhoudende:
Ik ben bijna 10 jaar burgemeester geweest en één keer lid geweest van een vertrouwenscommissie.
De formele werkelijkheid is dat er strikte geheimhouding is, maar in de partijpolitieke praktijk ligt dat toch anders. Spreken met partijgenoten over de gang van zaken gedurende een sollicitatieprocedure is normaal en moet worden gezien als 'klankborden'.”
12. Voorts heeft het hof met betrekking tot de bewijsvoering onder meer overwogen:
“Oordeel hof
Inleiding: de feitelijke gang van zaken
Het hof stelt op grond van het dossier en verhandelde ter zitting de volgende, voor het oordeel relevante feiten en omstandigheden vast.
Op 1 februari 2012 krijgt de toenmalige burgemeester van Roermond, genaamd [betrokkene 3] , op zijn verzoek eervol ontslag. In verband met het vacant raken van het ambt van burgemeester start de gemeenteraad van Roermond een benoemingsprocedure. In het kader van deze procedure wordt een vertrouwenscommissie ingesteld. Deze vertrouwenscommissie is belast met de beoordeling van de (burgemeesters)kandidaten.
Op 10 mei 2012 worden zes commissieleden benoemd. Aan de vertrouwenscommissie worden een secretaris en een adviseur, in de persoon van wethouder (en loco- burgemeester) [betrokkene 1] , toegevoegd. De secretaris en adviseur zijn geen lid van de vertrouwenscommissie en hebben geen stemrecht.
Op 29 augustus 2012 vindt in Grathem een eerste ontmoeting tussen de Commissaris van de Koningin en de vertrouwenscommissie plaats, waarbij de selectie van kandidaten het onderwerp van gesprek was.
Op 29 augustus 2012 stuurt de verdachte een sms naar [betrokkene 1] : "Goede selectie?". [betrokkene 1] sms't hierop de verdachte dat ze nog bezig zijn in Grathem.
De vertrouwenscommissie voert op 19, 20 en 26 september 2012 gesprekken met in totaal 8 sollicitanten. Het sollicitatiegesprek van de verdachte met de vertrouwenscommissie vindt als enige en laatste gesprek plaats op woensdag 26 september 2012 om 20.30 uur.
Uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken van de telefoon van [betrokkene 1] , die verdachte was in een (ander) onderzoek van de rijksrecherche, blijkt het navolgende.
Op 21 september 2012 belt [betrokkene 1] de verdachte. [betrokkene 1] geeft in dat gesprek aan dat hij en de verdachte elkaar nog moeten treffen voor woensdag (hof: de dag van het sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie). De verdachte antwoordt hierop dat dat goed is. Op 24 september 2012 belt [betrokkene 1] om 18:32 uur met de verdachte. [betrokkene 1] geeft aan dat hij de verdachte rond een uur of tien zal bellen met een ander toestel, omdat hij dat veiliger vindt. De verdachte zegt dat hij dat goed vindt.
Vervolgens neemt [betrokkene 1] om 22:31 uur weer contact op met de verdachte. [betrokkene 1] informeert de verdachte dan over een aantal casussen die tijdens het sollicitatiegesprek aan de orde worden gesteld. Kort samengevat wordt het navolgende besproken (de letterlijke tekst van dit gesprek is in een bijlage bij dit arrest opgenomen).3.
[betrokkene 1] vertelt dat er een casus is over een groot evenement waarbij de politie aangeeft dat er geen politiecapaciteit is. Vervolgens schetst [betrokkene 1] een casus over integriteit met betrekking tot belangenverstrengeling bij een raadslid dat een stuk grond in een bestemmingsplan heeft en geeft aan dat deze casus verder wordt uitgebreid met een wethouder die in een soortgelijke positie zit. [betrokkene 1] geeft daarbij aan welk antwoord de verdachte op deze vraag zou kunnen geven. Vervolgens vermeldt [betrokkene 1] dat wordt gevraagd naar de positie van de burgemeester als voorzitter van de Raad, respectievelijk voorzitter van het College en Rijksorgaan. [betrokkene 1] vertelt dat de verdachte de mooiste indruk zou maken wanneer hij zou antwoorden dat de burgemeester tussen de Raad en het College staat, maar dan meer richting de Raad, want de Raad is de baas.
Voorts geeft hij aan dat het in het gesprek nog zal gaan over de motivatie om burgervader te worden en dat nog zal worden gevraagd naar de aanbeveling van de commissie Sorgdrager-Frissen met betrekking tot het Primus Secundus-systeem. De verdachte geeft vervolgens aan dat hij de betekenis van dat systeem nog even moet opzoeken. Ook zegt [betrokkene 1] dat hij zelf nog zal ingaan op een vraag met betrekking tot de nationale politie en de regioburgemeester. Hierbij geeft [betrokkene 1] ook aan wat een mogelijk antwoord is dat de verdachte hierop kan geven.
Op 26 september 2012 om 13.52 belt [betrokkene 1] met de verdachte. [betrokkene 1] stelt de verdachte voor dat hij zich aan het begin van het sollicitatiegesprek verontschuldigt voor het feit dat hij niet is ingegaan op de eerste uitnodiging van de vertrouwenscommissie. De verdachte zegt dat hij dit zal doen. [betrokkene 1] neemt op 27 september 2012 om 00.34 uur contact op met de verdachte. Hij vertelt hem dat de vertrouwenscommissie zijn kandidatuur unaniem steunt en hem op de eerste plaats heeft gezet. In dit gesprek vraagt de verdachte aan [betrokkene 1] hoe een met name door hem genoemd lid van de commissie er in stond. [betrokkene 1] heeft daarop geantwoord dat deze er goed in stond. Verder vertelt [betrokkene 1] dat hij morgenavond (het hof begrijpt: na de besloten raadsvergadering) in het bijzijn van anderen zal bellen met de verdachte en dat de verdachte dan moet doen alsof ze elkaar voor het eerst spreken.
Op 27 september 2012 wordt een besloten vergadering gehouden. De gemeenteraad van Roermond besluit de verdachte aan te bevelen voor het ambt van burgemeester in Roermond.
(…)
Ten aanzien van het meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde (schending van de geheimhoudingsplicht)
Geheimhoudingsplicht
De raadsman heeft betoogd dat hetgeen [betrokkene 1] aan de verdachte telefonisch heeft medegedeeld niet valt onder hetgeen aan hem bekend is geworden bij de beraadslagingen en evenmin ziet op de inhoud van de in artikel 61c van de Gemeentewet genoemde stukken. Derhalve kan volgens de raadsman niet worden gesteld dat [betrokkene 1] de (beperkte) geheimhoudingsplicht, zoals die voortvloeit uit artikel 61c van de Gemeentewet, heeft geschonden.
Het hof gaat bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schending van een geheimhoudingsplicht door [betrokkene 1] uit van de navolgende wettelijke bepalingen:
Artikel 61 van de Gemeentewet - voor zover hier van belang - :
1. De burgemeester wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister benoemd voor de tijd van zes jaar.
2. De commissaris van de Koning overlegt met de raad over de eisen die aan de te benoemen burgemeester worden gesteld met betrekking tot de vervulling van het ambt.
3. Na het overleg met de commissaris stelt de raad uit zijn midden een vertrouwenscommissie in, belast met de beoordeling van de kandidaten. De raad kan bepalen dat één of meer wethouders als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd. De commissaris verschaft de vertrouwenscommissie een opgave van degenen die naar het ambt van burgemeester hebben gesolliciteerd, vergezeld van zijn oordeel over kandidaten die hij in beginsel geschikt acht voor benoeming. Als de vertrouwenscommissie besluit naast deze kandidaten ook andere kandidaten die gesolliciteerd hebben, bij haar beoordeling te betrekken, doet zij daarvan onverwijld mededeling aan de commissaris. Deze brengt zijn oordeel over laatstgenoemde kandidaten ter kennis van de vertrouwenscommissie.
4. De vertrouwenscommissie verschaft zich door tussenkomst van de commissaris de door haar nodig geachte informatie over de kandidaten. Bestuursorganen zijn verplicht de gevraagde informatie te verstrekken. De vertrouwenscommissie brengt verslag uit van haar bevindingen aan de raad en aan de commissaris.
(...).
Artikel 61c van de Gemeentewet:
1. De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, 61a derde lid, en 61b, derde lid, vinden plaats met gesloten deuren. Van deze beraadslagingen wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt.
2. Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.
3. De aanbevelingen van de raad, bedoeld in artikel 61, vijfde en zesde lid, 61a, tweede lid, en 61b, tweede lid, zijn openbaar met dien verstande dat ten aanzien van de aanbeveling inzake de benoeming, bedoeld in artikel 61, vijfde lid, de openbaarheid uitsluitend de als eerste aanbevolen persoon geldt.
Gelet op bovengenoemde bepalingen is naar het oordeel van het hof evident dat informatie [betrokkene 1] op diens verzoek aan de verdachte heeft gegeven omtrent het standpunt van een individueel lid van de vertrouwenscommissie zonder meer in strijd is met artikel 61c van de Gemeentewet.
Het hof heeft in de wetgeschiedenis geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat het begrip 'beraadslagingen', vermeld in artikel 61c, tweede lid, van de Gemeentewet restrictief moet worden uitgelegd. Het hof wijst op de samenhang tussen de artikelen 61 en 61c van de Gemeentewet. Artikel 61c, tweede lid, vermeldt dat, ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden, een geheimhoudingsplicht geldt. In artikel 61c, eerste lid, staat - voor zover hier van belang -: "De beraadslagingen, bedoeld in de artikelen 61, derde en vierde lid, (...)". In het derde en vierde lid van artikel 61 wordt de procedure van de vertrouwenscommissie omschreven. Hieruit leidt het hof af dat de geheimhoudingsplicht als bedoeld in het tweede lid van artikel 61c ziet op de gehele procedure van de vertrouwenscommissie - vanaf het moment van instellen van de vertrouwenscommissie door de Raad tot het moment van het uitbrengen van verslag van haar bevindingen door de vertrouwenscommissie aan de Raad en aan (destijds) de Commissaris van de Koningin - en dat uit dit artikel derhalve een volledige geheimhoudingsplicht ten tijde van de gehele procedure kan worden afgeleid. Daaronder vallen mede de door de vertrouwenscommissie gevoerde sollicitatiegesprekken met de kandidaten voor het ambt van burgemeester in Roermond.
Voor het oordeel dat moet worden uitgegaan van een volledige geheimhoudingsplicht voor de gehele procedure vindt het hof voorts bevestiging in de gang van zaken tijdens de onderhavige sollicitatieprocedure, waaruit hetzelfde blijkt.
Het hof wijst er in dat verband op dat de Commissaris van de Koningin in de provincie Limburg tijdens zijn overleg met de vertrouwenscommissie op 29 augustus 2012 die geheimhoudingsplicht nog eens heeft beklemtoond, alsmede in door de hem gezonden brief aan de voorzitter van de vertrouwenscommissie Roermond, [betrokkene 7] , van 30 augustus 2012. In deze brief onderstreept de Commissaris van de Koningin dat de gemeenteraad de werkwijze van de vertrouwenscommissie zodanig regelt dat vóór, tijdens en na het verrichten van de werkzaamheden door de vertrouwenscommissie volstrekte geheimhouding is gegarandeerd. Het hof wijst tevens op de brief van 4 april 2012 van [betrokkene 7] , als plaatsvervangend voorzitter van de raad, gericht aan de Gemeenteraad, waarin hij met het oog op de vast te stellen verordening benadrukt dat voor alle betrokkenen bij de vertrouwenscommissie (leden, adviseur én secretaris) volstrekte geheimhouding geldt.
In de Verordening vertrouwenscommissie van de gemeente Roermond - vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van Roermond d.d. 10 mei 2012 met nr. 2012/035/3 - wordt de geheimhoudingsplicht omschreven.
In artikel 5 van de Verordening vertrouwenscommissie is - voor zover hier van belang - het navolgende opgenomen:
1. De leden van de commissie hebben volstrekte geheimhoudingsplicht omtrent hetgeen direct of indirect aan hen als lid van de commissie ter kennis is gekomen.
2. Deze geheimhouding geldt zowel tijdens het bestaan van de commissie als na ontbinding van de commissie. 3. De geheimhoudingsplicht geldt ook ten opzichte van raadsleden die geen lid van de commissie zijn of lid van de commissie zijn geweest. 4. De leden een tot en met drie van dit artikel zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op degene die op grond van artikel 7 de commissie ambtelijke bijstand verleent en de adviseur van de commissie.
Ook heeft de voorzitter van de vertrouwenscommissie aan het begin van de besloten raadsvergadering op 27 februari 2012 nog eens de geheimhoudingsplicht benadrukt. Uit het verslag van die vergadering blijkt immers dat de voorzitter het navolgende heeft medegedeeld: “Voor alles wat in deze vergadering aan de orde komt geldt een geheimhoudingsplicht op basis van artikel 61.c van de Gemeentewet. Deze geheimhoudingsplicht geldt voor een ieder die in deze vergadering aanwezig is.”
Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van het hof vast dat sprake is van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 61c in verband met artikel 61 van de Gemeentewet, op grond waarvan [betrokkene 1] een geheimhoudingsplicht had. Een andere uitleg is naar het oordeel van het hof ook moeilijk verenigbaar met de strekking van de procedure.
Het hof is, gelet op het voorgaande en op de mededeling van [betrokkene 1] aan de verdachte dat hij met een ander toestel zal bellen omdat hij dat veiliger vindt, van
oordeel dat [betrokkene 1] wist dat hij, uit hoofde van wettelijke voorschriften, aan een geheimhoudingsplicht was gebonden en dat deze ook gold ten aanzien van de door hem aan verdachte gedane mededelingen omtrent de inhoud van de sollicitatiegesprekken.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte zich op geen enkel moment bewust is geweest van de mogelijkheid dat er in de contacten met [betrokkene 1] informatie zou worden doorgegeven die onder de geheimhoudingsplicht van [betrokkene 1] zou vallen, nu de verdachte in de in de tenlastelegging genoemde periode in de veronderstelling verkeerde dat de geheimhoudingsplicht enkel zag op het waarborgen van de privacy van de kandidaten.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
De verdachte is bijna 10 jaar lang werkzaam geweest als burgemeester. Ook is hij ooit lid van een vertrouwenscommissie geweest. Het hof is van oordeel dat er derhalve geen twijfel mogelijk is dat de verdachte, gelet op zijn ervaring, op de hoogte was van de omvang van de geheimhoudingsverplichting die behoort bij de functie van adviseur van de vertrouwenscommissie. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de formele werkelijkheid dan wel mag inhouden dat er sprake is van strikte geheimhoudingsplicht, maar dat dit in de partijpolitieke praktijk anders werkt. Spreken met partijgenoten over de gang van zaken gedurende een sollicitatieprocedure is normaal en moet worden gezien als 'klankborden'.
Het hof is van oordeel dat de door [betrokkene 1] als adviseur van de vertrouwenscommissie gegeven informatie het 'klankborden' binnen een politieke partij vergaand te buiten gaat. [betrokkene 1] heeft specifieke informatie doorgegeven omtrent hetgeen zou worden besproken in het sollicitatiegesprek. Aldus heeft [betrokkene 1] de op de Gemeentewet berustende geheimhoudingsverplichtingen grovelijk geschonden en de verdachte een belangrijke voorsprong op andere kandidaten verschaft.
Het handelen van beiden verdraagt zich naar 's hofs oordeel niet met de binnen het openbaar bestuur geldende integriteitsnormen die er onder meer van uitgaan dat politieke ambtsdragers het algemeen belang dienen en hun taken onbevooroordeeld en objectief vervullen.
Is sprake van medeplegen dan wel van medeplichtigheid?
Van medeplegen is sprake als twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Medeplegen veronderstelt bewuste en nauwe samenwerking. De intensieve samenwerking kan blijken uit - uitdrukkelijke of stilzwijgende - afspraken, taakverdelingen, aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan.
Uit het dossier is gebleken dat [betrokkene 1] doorgaans contact zocht met de verdachte en dat verdachte voornamelijk de door [betrokkene 1] in strijd met zijn geheimhoudingsplicht gegenereerde informatie in ontvangst nam. Uit de hierboven weergegeven gang van zaken heeft het hof - overeenkomstig hetgeen door de raadsman is betoogd - onvoldoende kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat sprake is van medeplegen als bedoeld in artikel 47 lid 1 onder 1° van het Wetboek van Strafrecht. Het hof spreekt de verdachte derhalve vrij van het meer subsidiair ten laste gelegde.
Op grond van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht kan degene die opzettelijk behulpzaam is bij het plegen van een misdrijf of die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van het misdrijf, worden gestraft als medeplichtige aan dat misdrijf. De medeplichtige moet tweeledig opzet hebben: zijn opzet moet enerzijds gericht zijn op het misdrijf dat hij ondersteunt, en anderzijds op die ondersteuning. Voorwaardelijk opzet is voldoende.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het meest subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het bieden van gelegenheid tot het schenden van de voor [betrokkene 1] geldende geheimhoudingverplichting. De verdachte werd in het telefoongesprek overvallen door [betrokkene 1] met de informatie. Voorts heeft de raadsman bepleit het 'geen afstand doen van die informatie' alleen tot medeplichtigheid kan leiden indien het geboden was om wel afstand te doen. Ook heeft de raadsman betoogd dat de vraag van de verdachte met 'hoe staat ...(het lid van de commissie) erin' was gesteld op het moment dat het misdrijf reeds door [betrokkene 1] als pleger was voltooid en de handeling derhalve buiten het kader van de medeplichtigheid valt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Reeds op 29 augustus 2012 stuurt de verdachte [betrokkene 1] een sms'je waarin hij deze uitnodigt om iets te zeggen over de selectie van de kandidaten, waartoe hij zelf ook behoort. Het hof is van oordeel dat dit een aanknopingspunt biedt dat de verdachte wel degelijk [betrokkene 1] de gelegenheid heeft geboden diens geheimhoudingsplicht te schenden. Voorafgaand aan het telefoongesprek op 24 september 2014 om 22.31 uur is er vervolgens over en weer contact geweest tussen de verdachte en [betrokkene 1] . Daarbij is gesproken over het feit dat zij voorafgaand aan het sollicitatiegesprek, nog contact met elkaar moeten hebben. Voorts heeft [betrokkene 1] op 24 september 2012 om 18:32 uur de verdachte gebeld; daarbij is afgesproken dat [betrokkene 1] de verdachte later op de avond met een ander toestel zal bellen, omdat [betrokkene 1] dat veiliger vindt. Het hof is van oordeel dat de verdachte in dat stadium aan [betrokkene 1] kenbaar had kunnen (en moeten) maken dat hij door [betrokkene 1] geen informatie wenste te verkrijgen, gelet op diens positie als adviseur van de vertrouwenscommissie. De verdachte heeft dit echter niet gedaan. Voorts heeft de verdachte op geen enkel moment in het gesprek met [betrokkene 1] op 24 september 2012 om 22.31 uur aangegeven dat hij geen kennis wenste te nemen van de door [betrokkene 1] verstrekte informatie. Immers, de verdachte laat [betrokkene 1] uitspreken, geeft vervolgens zelf aan nog wat te zullen uitzoeken met betrekking tot Primus Secundus-systeem en sluit af met de mededeling dat hij even voldoende weet. Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit bepaald niet dat, zoals door de verdediging is gesteld, de verdachte werd overvallen en bezig was met andere dingen. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte de informatie van [betrokkene 1] bewust heeft aangenomen en hem de gelegenheid heeft geboden om vertrouwelijke informatie met hem te delen. Hiermee staat vast dat hij het opzet heeft gehad als hiervoor is beschreven. Daarnaast heeft de verdachte op 27 september 2012 zelf aan [betrokkene 1] gevraagd naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie. [betrokkene 1] heeft hierop antwoord gegeven. Op dat moment gold de geheimhoudingsverplichting, anders dan door de raadsman betoogd, nog voor [betrokkene 1] .
Het hof is van oordeel dat de zuiverheid van de oordeelsvorming binnen de commissie in termen van transparantie, onpartijdigheid en objectiviteit, als gevolg van het handelen van de verdachte en [betrokkene 1] , nadrukkelijk in het geding zijn geweest.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat de verdachte zich - kort gezegd - schuldig heeft gemaakt aan het meest subsidiair ten laste gelegde.”
De bijlage waarop het hof doelt, houdt in:
“Bijlage: Gesprek
Datum: 24-09-2012 22:31:53 Duur: 00:05:21
[betrokkene 1] belt met [verdachte] .
J = [betrokkene 1] R = [verdachte]
J: Heel eventjes kort nog [verdachte] , jij hebt dat overzichtje van mij gekregen weet je wel van veiligheid he ?
R : Ja
J: Het gaat dus heel veel over veiligheid natuurlijk
R : Ja
J: Temeer omdat er natuurlijk andere kandidaten zijn die uit de politiesector komen etcetera.
R: Ja
J: En euh je krijgt op een gegeven moment de euh voorgelegd de case dat er een groot evenement is en de politie zegt dat er geen politiecapaciteit is..
R: Ja
J: Nou, dan moet je dus daarop gaan., wat wat ga je dan doen? Eeuuhh hoe ga je dat aanpakken? Wij hebben ook een keer meegemaakt hier dat die die die Bavaria Race van Rotterdam die zouden weer op de niet geopende A73. . (onverstaanbaar) en dat is toen
R: Ja
J: Niet kunnen doorgaan. Daar gaat dat dus eueuh over
R: Oke.
J: Dat is een, ten tweede over integriteit. .
R: Ja
J: Krijg je de vraag voorgelegd van een raadslid eeuuhm die een stuk grond heeft in een bestemmingsplan en net voor de raadsvergadering hoor jij dat dat raadslid daarbij betrokken is en dat raadslid is van dezelfde partij als de wethouder en de wethouder wist het ook niet en wat ga je dan doen?.. Nou het belangrijkste antwoord is dat ze kan geven: "Nou dan haal ik het in ieder geval van de agenda af".
R: Ja
J: Dan ga ik nader onderzoek doen, dan wil ik het naatje van de kous weten.. En dan komt [betrokkene 4] : "Ja maar het is nog erger, die wethouder heeft daar ook een stuk grond liggen en dat heeft ie ook niet verteld, dat heeft ie met een erfenis gekregen, dat was ie vergeten... En euh daar wordt verschillend op gereageerd maar ik heb na afloop gezegd nou mijn .. tegen de commissie ja ik zou zo'n wethouder daar zou ik het vertrouwen in opzeggen natuurlijk. kan dus niet.
R: Ja
J: Vooral niet in zo'n stad als Roermond waar zoveel is voorgevallen. Nou dan krijg je op een gegeven moment een euh een euh hmm een driehoekje neergelegd.
R: Hmmhmm (bevestigend!)
J: En in dat driehoekje daarin staat de euh euh. boven staat daar voorzitter van de Raad. dan staat linksonder voorzitter van het College en rechts .. (onverstaanbaar) het Rijksorgaan. Waar bevindt u zich? De. de meesten zeggen middenin...dus
R: . . (onverstaanbaar)
J: Maar je maakt natuurlijk de mooiste indruk als je zegt tussen euh de. de Raad en het College, he want de Raad is de baas. dus het gaat meer richting de Raad.
R: Jaja, zeker
J: Nou burgervader dat weet je natuurlijk wel..euhmm nou de motivatie. ja goed van de VVD dat euh .. he je moet proberen dat je euh . . (onverstaanbaar) jongens mijn termijn is afgelopen... (onverstaanbaar)
R: Ja
J: En vooral, :"Wat denkt u als de de ..netwerken, de contacten in Den Haag. Het is natuurlijk van voorzitters van provinciale afdelingen of ex voorzitters een koud kunstje om ..om zowel mensen van je eigen partij als mensen die in de regering zitten van andere partijen te benaderen.
R: Ja
J: Nou kijk ben ik dan nog iets vergeten..(bladerend geluid). Hoe was de kamer Centrale Vergadering?
R: Ja een goeie vergadering moet ik zeggen, waar eu goeie opkomst en euh [betrokkene 4] heeft het goed gedaan, deed het heel goed he dat verhaal van de fractie (praten door elkaar heen. onverstaanbaar)
J: Ja ja ja
R: En zo. dat was allemaal perfect.
J: Oke. Je word ook gevraagd naar de aanbeveling commissie Sorgdrager-Frissen over het Primus Secundus (fonetisch) systeem
R : Oke
J: weet je daar iets van of niet?
R: Nee, dat moet ik even opzoeken.
J: Primus Secundus systeem is het systeem dat je met twee wethouders samen doet..
R: Ja ja dat je twee ogen hebt. met vier ogen het systeem wat je dan nu hebt.
J: Jajaja het is hoe je daar tegen aan kijkt etcetera.... Even kijken... Ik stel je een vraag als je.
als je burgemeester word en de nationale politie is de regioburgemeester de burgemeester van Maastricht en dan wil men zijn plaatsvervanger de burgemeester van Venlo maken. Hoe zou. je krijgt de opdracht van de Raad en het College Roermond te doen. te doen zijn. dat Roermond het is. Hoe gaat u dat doen?
R : Ja
J: Nou dan ga ik met [betrokkene 5] eerst . belangrijk is dat ik met [betrokkene 5] overleg ga plegen maar het allerbelangrijkste is dat alle Midden Limburgse gemeenten, en ik ben hier ook gestart als burgemeester dat die mij steunen, dus ik zorg voor draagvlak hier in Midden Limburg
R: Ja
J: Dan heb ik het meeste gehad..
R: Oke. nou dan weet ik even voldoende [betrokkene 1] .
J: Ja en dan zien we elkaar woensdag en dan ga ik er vanuit dat het allemaal goed gaat.
R: We wachten maar eens even af. goed jongen
J: Ik ga sla. ik ben ineens zo moe dus ik bel je nu want ik ga naar bed want ik moet morgenvroeg heel vroeg op. Groetjes he jong
R: Oke, welterusten
J: Hai hai
R: Hai hai”
13. Het tweede middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, keert zich met een rechtsklacht tegen de kwalificatiebeslissing van het hof en houdt in dat het hof het begrip medeplichtigheid telkens te vergaand heeft opgerekt nu daaronder niet te brengen zijn de bewezenverklaarde uitvoeringshandelingen (i) het aanhoren en aannemen van informatie over vragen en toelichting op vragen die gesteld worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van Roermond, en informatie over de uitkomst van de beraadslaging van de vertrouwenscommissie, (ii) het vragen naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie en (iii) het instemmen met een voorstel van [betrokkene 1] om net te doen of ze elkaar voor het eerst spreken, op het moment dat [betrokkene 1] de verdachte belt met de mededeling dat hij zou worden voorgedragen als de nieuwe burgemeester van Roermond.
14. Het hof heeft zowel medeplichtigheid (in de vorm van gelegenheid verschaffen) tot alsook medeplichtigheid (in de vorm van behulpzaamheid) bij het misdrijf bewezenverklaard, en dit een en ander gekwalificeerd als medeplichtigheid (…), meermalen gepleegd. In het overzichtsarrest van 2 december 2012, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis heeft de Hoge Raad onder meer overwogen: “Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid "het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf" (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341).” Uit deze overweging volgt, aldus De Hullu4., dat de “vraag of de voorafgaande en de gelijktijdige medeplichtigheid ten opzichte van elkaar strikt kunnen en moeten worden afgebakend” door de Hoge Raad ontkennend is beantwoord.5.Vanuit deze invalshoek bezien, gaat het erom of strafbare behulpzaamheid aan de kant van de verdachte meermalen bewezenverklaard kan worden. Ik zou deze vraag bevestigend willen beantwoorden.
15. In de bewijsvoering van het hof staan twee telefoongesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 1] (of juister: de geschriften waarin de inhoud van deze gesprekken zijn weergegeven) centraal: een tapgesprek van 24 september 2012 (bewijsmiddel 6) en een tapgesprek van 27 september 2012 (bewijsmiddel 8). In het eerste gesprek wordt het onderwerp gevormd door informatie over de sollicitatieprocedure en de te verwachten vragen, het tweede gesprek gaat over de opstelling van een bepaald lid van de vertrouwenscommissie en het verbergen of bedekken van hun (heimelijke) contacten met betrekking tot de benoemingsprocedure. Naar ik meen heeft het hof op grond van zijn vaststellingen aangaande de in het middel genoemde uitvoeringshandelingen in overeenstemming met de rechtspraak van de Hoge Raad en de uitleg die daaraan wordt gegeven en zonder van een onjuiste rechtsopvatting blijk te geven (niet onbegrijpelijk) kunnen oordelen dat bij de verdachte sprake is van medeplichtigheid aan enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd. Daarbij heb ik mede in aanmerking genomen dat het niet beletten waar ingrijpen zou zijn geboden, behulpzaamheid in de zin van medeplichtigheid kan opleveren.6.
16. Het middel faalt.
17. Het derde middel klaagt dat het hof niet (voldoende) heeft gereageerd op “het uitdrukkelijk onderbouwde verweer van de verdediging”7., inhoudende dat het verwijt dat de verdachte zou hebben ingestemd met het voorstel om te doen alsof hij [betrokkene 1] voor het eerst sprak op het moment dat [betrokkene 1] hem zou bellen met de mededeling dat hij voorgedragen zou worden, niet bewezen kan worden en/of geen schending van het ambtsgeheim oplevert.
18. Het in het middel bedoelde verweer houdt het volgende in:8.
"(c) Instemmen met het voorstel
Ik verwijs hier naar het eerder ingenomen standpunt. Ook hier is medeplichtigheid niet aan de orde en is er geen sprake van een strafbaar feit."
Het eerder ingenomen standpunt waarnaar de raadsman verwijst, luidt:
“(c) Instemmen met het voorstel[verdachte] zou hebben ingestemd met het voorstel om te doen alsof hij [betrokkene 1] voor het eerst sprak op het moment dat [betrokkene 1] hem zou bellen met de mededeling dat hij voorgedragen zou worden.Vooropgesteld moet worden dat zelfs indien deze uitvoeringshandeling bewezen zou kunnen worden, dit nimmer gekwalificeerd zou kunnen worden als het (medeplegen van) schenden van het ambtsgeheim, eenvoudigweg omdat er geen geheim is. Er wordt geen informatie verspreid of iets dergelijks.Hetgeen cliënt hier verweten wordt is eveneens terug te vinden in het tapverslag van het gesprek dat heeft plaatsgevonden op 27 september 2012 en begon om 00:34 uur. [betrokkene 1] geeft hierin eerst aan dat de vertrouwenscommissie unaniem voor [verdachte] is. Na een verder relaas van [betrokkene 1] en passieve reacties aan de kant van [verdachte] , vertelt [verdachte] dat hij geen interviews zal geven en die vrijdag naar München moet gaan. [betrokkene 1] komt dan weer uit zichzelf met de mededeling dat ze dan moeten afspreken dat hij ( [betrokkene 1] ) morgen belt, ongeveer een uur na de besloten vergadering. Dan komen de volgende woorden naar voren:
'J: ja ja ja ja nee oke maar eh hoe heet het eh ja dan moeten wij afspreken dat ik dich morgenavond via een normale andere lijn bef nadat eh eh een uur ongeveer daarna he.,R: Dat is goed.., okeJ: En dan doen ik of dich en dat doe ik in het bijzin van anderen.R: JaJ: dat eh dan is het net of we ons echt voor de eerste keer spreken.R: is goedJ: Ja dus ik denk dat we morgen ook eventjes eh....geen contact moeten hebben ik bedoel ergens sms-en ik hoe heet het je weet nooit hoe zoiets loopt
R: Nee daarom doe maar niet.J: Want ik ben aan het twijfelen kijk want ik bedoel eh... eh ja...dat mag morgen niemand merken dat we contact hebben gehad en ook niet dat ze dat aan dich gaan merken.R: Nee daarom helemaal niet dat is goed.' Strikt genomen kunnen we uit de tekst geen voorstel halen van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] constateert iets. Hij constateert dat wanneer hij morgen belt, het net zo zal zijn voor de anderen of ze voor de eerste keer bellen. [betrokkene 1] geeft aan dat hij [verdachte] belt met een andere fijn en constateert "dat eh dan is het net of we ons echt voor de eerste keer spreken " Er is geen vragende modaliteit te vinden in deze woorden. Ook zijn geen woorden te vinden die wijzen op een instemming met zulk een verzoek. Cliënt zegt: ‘Nee daarom doe maar niet.' Maar dit is naar aanleiding van de opmerking van [betrokkene 1] : 'Ja dus Ik denk dat we morgen ook eventjes eh....geen contact moeten hebben ik bedoel ergens sms-en ik hoe heet het je weet nooit hoe zoiets loopt'. Cliënt geeft dus aan dat hij het verstandig vindt als ze geen contact hebben met elkaar. [verdachte] zegt in het gesprek overigens ook een keer "is goed", maar dat heeft weer betrekking op de (doorlopende) mededeling van [betrokkene 1] dat hij [verdachte] middels een andere telefoon belt.
Waar blijkt nu precies uit dat cliënt instemt met een voorstel van [betrokkene 1] om te doen alsof hij [betrokkene 1] voor het eerst spreekt op het moment dat [betrokkene 1] hem zou bellen? Die instemming blijkt nergens uit. Sterker nog, er is geen voorste! van dien aard. Zonder voorstel geen instemming. Zelfs als de instemming op zulk een verzoek wel bewezen had kunnen worden, dan mocht men zich serieus afvragen of hiermee een wezenlijke bijdrage was geleverd aan het strafbare feit, als er al sprake is van een strafbaar feit, hetgeen de verdediging betwist. Bovendien, niet is in te zien hoe dit medeplegen van schending van de geheimhoudingsplicht van [betrokkene 1] in houdt. Het enkele instemmen op een voorste! is nog niet hetzelfde als het daadwerkelijk uitvoeren van het voorgestelde. Er is geen voltooid delict. Het daadwerkelijke doen alsof is echter niet tenlastegelegd. Waarschijnlijk omdat dit telefoontje met zulk een gesprek in het bijzin van anderen nooit heeft plaatsgevonden. De eerst volgende tapgesprekken na de besloten vergadering tussen [betrokkene 1] en [verdachte] zijn van 23.09 uur en 23.53 uur.
Conclusie: De tenlastegelegde uitvoeringshandeling kan niet worden bewezen, en zelfs als dat anders is, wordt er geen ambtsgeheim geschonden. Er zijn geen aanwijzingen voor opzet bij [verdachte] op het deelnemen aan schending van enige geheimhoudingsplicht en er is geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking.”
19. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. Primair meen ik dat de als middel III aangeduide klacht niet aan dit vereiste voldoet, zodat zij onbesproken moet blijven; immers niet wordt daarbij aangegeven “waarom de door het hof gegeven beslissing onjuist is of in welk opzicht de motivering van de beslissing onvoldoende zou zijn”.9.
20. Indien de klacht wel een cassatiemiddel in de zin der wet oplevert, en aangenomen dat de steller van het middel het oog heeft op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt en de daarbij horende responsieplicht van de feitenrechter (een en ander als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv), ben ik subsidiair van oordeel dat ’s hofs verwerping van het op dit onderdeel nogal zwakke betoog van de verdediging niet onbegrijpelijk is en toereikend is gemotiveerd. Het middel faalt dan.
21. Het vierde middel klaagt dat het uitdrukkelijk onderbouwde verweer10.van de verdediging – inhoudende dat het verwijt dat de verdachte naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie zou hebben gevraagd geen hulp bij of tot het misdrijf oplevert – door het hof onvoldoende dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd is verworpen. In de toelichting op het middel wordt te dien aanzien nader aangevoerd dat het hof op geen enkele wijze gemotiveerd inzichtelijk heeft gemaakt waarom in weerwil van het betoog van de verdediging de geheimhoudingsverklaring op dat moment nog steeds gold en er geen sprake is van een verrichting na het misdrijf.
22. Het in het middel genoemde verweer houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:11.
"Medeplichtigheid
(….)
Verrichtingen na het misdrijf vallen niet onder het bereik van de medeplichtigheid zoals strafbaar gesteld in artikel 48 Sr. Het is dienstig om in dit verband op te merken dat een groot aantal van de uitvoeringshandelingen die [verdachte] ten laste worden gelegd zouden zijn gepleegd na het voltooien van de schending van de geheimhouding door [betrokkene 1] . Hiermee vallen deze op voorhand reeds buiten het raamwerk van de medeplichtigheid.
De ten laste gelegde uitvoeringshandelingen
(b) Het standpunt van [betrokkene 2]
De eerdere opmerkingen ten aanzien van het vragen naar het standpunt van [betrokkene 2] zijn ook hier onverkort van toepassing. Het stellen van de vraag levert op geen enkele wijze hulp op bij of tot het misdrijf. Zoals ik reeds heb gezegd, de vraag was van een retorische aard en heeft niet geleid tot een verdere schending van de geheimhouding. De vraag is gesteld nadat het misdrijf reeds voltooid was door [betrokkene 1] als pleger. Daardoor valt deze handeling buiten het kader van de medeplichtigheid.”
De eerdere opmerkingen waaraan de raadsman refereert zijn blijkens de pleitnota:
"(b) Het standpunt van [betrokkene 2]
Cliënt wordt verweten dat hij naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie, te weten [betrokkene 2] , zou hebben gevraagd.
In het tapgesprek van 27 september 2012 van 00:34:14 zien we inderdaad dat cliënt aan [betrokkene 1] vraagt: 'En hoe was [betrokkene 2] er in, hoe stond die er in?'. Het antwoord dat hij krijgt van [betrokkene 1] is: 'goed'. Hiermee is vast komen te staan dat de uitvoeringshandeling onder dit gedachtestreepje op zichzelf genomen te bewijzen is. Althans, dat cliënt er naar vraagt.
Is dit echter het medeplegen van het schenden van een geheim?
Hierbij is het volgende vermeldenswaardig. Cliënt heeft in het sollicitatiegesprek de houding van [betrokkene 2] als zeer kritisch ervaren. Hij was dus enigszins-verbaasd over het feit dat hij zojuist van [betrokkene 1] te horen kreeg dat de vertrouwenscommissie unaniem voor hem had gekozen. De vraag 'hoe [betrokkene 2] er in stond' dient gezien deze context begrepen te worden als 'verrassend, dus [betrokkene 2] staat ook achter mij?'. Ook uit het antwoord van [betrokkene 1] blijkt dat er achter de opmerking van [verdachte] niet veel achter wordt gezocht. Hij zegt simpelweg "goed".
De vraag is dus meer een middel geweest om die verrassing uit te spreken. In de eerdere mededeling van [betrokkene 1] , inhoudende dat de vertrouwenscommissie unaniem voor hem was, lag deze informatie immers al besloten. De vraag is dus geen nadere verduidelijkingsvraag om meer informatie te verkrijgen van [betrokkene 1] over het standpunt van [betrokkene 2] . Bij het mededelen van deze informatie door [betrokkene 1] is het delict al voltooid. Hiermee heeft de handeling van cliënt geen aandeel in de schending van de geheimhouding van [betrokkene 1] .”
23. Ik denk dat dit middel op een verkeerde lezing van de bewezenverklaring en de bewijsvoering berust. Deze houden niet als oordeel van het hof in dat enkel het informeren naar het standpunt van [betrokkene 2] een schending van de geheimhoudingsplicht oplevert waaraan de verdachte medeplichtig zou zijn. Reeds op grond daarvan faalt het middel.
24. Overigens heeft het hof in respons op voormeld verweer overwogen dat de geheimhoudingsplicht gold voor de gehele procedure en dat ten tijde van het vragen naar het standpunt van [betrokkene 2] als commissielid (27 september 2012) de geheimhoudingsverplichting nog gold. Ook gezien de bewezenverklaarde periode acht ik deze weerlegging niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat blijkens de gebezigde bewijsmiddelen de verdachte die vraag aan [betrokkene 1] heeft gesteld op 27 september 2012 om 0:34 en op dat moment de gemeenteraad het besluit nog moest nemen om de verdachte aan te bevelen voor het burgermeesterambt in Roermond.
25. Het middel faalt.
26. Het vijfde middel behelst in samenhang met de toelichting daarop de klacht dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de informatie [betrokkene 1] aan de verdachte telefonisch heeft meegedeeld betreffende het komende sollicitatiegesprek onder de geheimhoudingsplicht in de zin van art. 61c Gemeentewet valt, nu de door [betrokkene 1] verstrekte informatie niet valt onder de term “beraadslaging” als bedoeld in art. 61, derde en vierde lid, art. 61a, derde lid, en art. 61b, derde lid, Gemeentewet.
27. Ik meen dat de steller van het middel de term “beraadslaging” hier te restrictief uitlegt. Het uitvoerig gemotiveerde en niet onbegrijpelijke oordeel van het hof dat gezien de samenhang tussen art. 61 en art. 61c Gemeentewet de geheimhoudingsplicht niet alleen in volle omvang geldt voor de bedoelde beraadslagingen maar voor de gehele procedure, acht ik niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigen. Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat naar het hof heeft vastgesteld uit de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de stelling dat de term “beraadslagingen” in de hier bedoelde zin restrictief moet worden uitgelegd en dat het hof niet onbegrijpelijk heeft overwogen dat dit oordeel bevestiging vindt in de gang van zaken tijdens de onderhavige sollicitatieprocedure waarbij het hof heeft gewezen op mededelingen van de Commissaris van de Koningin, op de brief van de plaatsvervangend voorzitter van de raad en op de “Verordening vertrouwenscommissie van de gemeente Roermond” d.d. 10 mei 2012. In de toelichting op het middel wordt met verwijzing naar art. 7 Grondwet gesteld dat de gemeenteraad niet bevoegd was deze verordening vast te stellen omdat deze een formeel wettelijke basis behoeft en omdat uit de wetsgeschiedenis van art. 61c van de Gemeentewet volgt dat de wetgever de geheimhouding uitputtend heeft willen regelen. Deze niet nader onderbouwde stelling kan ik niet onderschrijven. Art. 7 Grondwet ziet op de vrijheid van meningsuiting, terwijl de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot “Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met een aanpassing van de procedure tot benoeming van de burgemeester en de commissaris van de Koning” met betrekking tot “Hoofdstuk IV. De burgemeester” onder meer de volgende inhoud bevat12.:
“Artikel 61(…)
Een zorgvuldige behandeling van de kandidaten vergt dat er een aparte commissie wordt ingesteld. Om die reden is in het derde lid het instellen van een vertrouwenscommissie dwingend voorgeschreven. Bij de toelichting op artikel 61c wordt op de geheimhouding afzonderlijk ingegaan.
(…)
De adviesbevoegdheid van de commissaris van de Koningin is in het zesde lid geregeld. De commissaris rapporteert aan de minister zijn bevindingen omtrent de inhoud en het verloop van de procedure. Het gaat dan onder andere om aspecten als het opstellen van het profiel en de wijze waarop aan bovenlokale elementen van het benoemingsbeleid aandacht is geschonken, het aantal sollicitanten en zijn selectie van kandidaten. Tevens zal de commissaris in het geval dat zijn overleg met de raad over de profielschets niet tot overeenstemming heeft geleid, aangeven welke eisen hij in afwijking van de raad heeft gehanteerd bij zijn oordeel over de geschiktheid van de kandidaten. Ook maakt hij melding van zijn overleg in de verschillende stadia met de raad en de vertrouwenscommissie en de wijze waarop de geheimhouding is gewaarborgd. Tenslotte geeft hij zijn oordeel over de aanbeveling van de gemeenteraad en betrekt hij hierin zijn afweging met betrekking tot voorkeursbeleid, politieke spreiding en loopbaanbeleid voor burgemeesters. (…).
(…)
Artikel 61c
Deze bepaling wijkt af van de hoofdregel, neergelegd in artikel 23 van de Gemeentewet, dat vergaderingen van de raad in het openbaar worden gehouden. Er is gekozen voor de lijn waarbij de voorbereidingen voor de aanbeveling in de beslotenheid van de vertrouwenscommissie en de raad plaatsvinden. (…). In het tweede lid wordt een geheimhoudingsplicht opgelegd ten aanzien van de beraadslagingen die met gesloten deuren plaatsvinden. Dit geldt eveneens ten aanzien van de stukken die ten behoeve van de beraadslagingen zijn opgesteld alsmede de stukken waaronder de aanbeveling die door de raad aan de Minister van Binnenlandse Zaken worden gezonden. In de huidige praktijk wordt deze geheimhoudingsplicht neergelegd in een verordening van de raad waarin de taak, samenstelling en werkwijze van de vertrouwenscommissie worden geregeld. Voor zover het reglement van orde daarin niet voorziet, treft de gemeenteraad daarvoor ad-hoc een voorziening. In het Wetboek van Strafrecht is de sanctie geregeld tegen de persoon die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt. Er is dan sprake van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie staat. De vraag is of met de dreiging van een dergelijke sanctie in alle gevallen de geheimhoudingsplicht voldoende gewaarborgd kan worden. In een aantal gevallen heeft immers intensief onderzoek van de rijksrecherche niet tot resultaat geleid dat verdachten met succes konden worden vervolgd. Niettemin zou de commissaris van de Koningin in het geval hij van oordeel is dat er sprake is van uitlekken de Minister van Binnenlandse Zaken kunnen adviseren de aanbeveling van de raad naast zich neer te leggen. De Minister van Binnenlandse Zaken kan in een dergelijke situatie indien hij tot een gelijk oordeel komt, bij wijze van sanctie besluiten de aanbeveling van de raad buiten beschouwing te laten. Een dergelijke gedragslijn komt overeen met hetgeen in de praktijk reeds gebruik is. In de in artikel 61d, tweede lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur zal ook de kwestie van de geheimhouding en een bestuurlijke sanctie bij schending daarvan nader worden geregeld.”13.
28. En voor zover de verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 1] daar nog geen weet van hadden, wijs ik ter afsluiting van mijn bespreking van dit middel op de “Circulaire benoeming functioneringsgesprekken en herbenoeming burgemeesters” van 10 juli 2012 (Stcr. 2012/15046) die kort voor de bewezenverklaarde pleegdata in werking was getreden, namelijk op 15 juli 2012. Daarin valt onder meer te lezen:
“II. De instelling van de vertrouwenscommissie 1. De gemeenteraad stelt uit zijn midden een vertrouwenscommissie in. De gemeenteraad kan bepalen dat aan de vertrouwenscommissie één of meer wethouders als adviseur worden toegevoegd. Een adviseur is geen lid van de vertrouwenscommissie en heeft geen stemrecht. Voor zover ambtelijke bijstand gewenst wordt geacht, wordt de raadsgriffier daarmee belast. 2. De gemeenteraad regelt in een verordening op de vertrouwenscommissie de taak, samenstelling en werkwijze van de vertrouwenscommissie en stelt de commissaris van de Koningin daarvan in kennis. 3. In de verordening wordt aandacht besteed aan de geheimhoudingsplicht. De geheimhoudingsplicht vloeit rechtstreeks voort uit artikel 61c van de Gemeentewet en blijft ook na ontbinding van de vertrouwenscommissie van kracht. Hij geldt voor de leden van de vertrouwenscommissie, de adviseur en de ambtelijke bijstand. Elk overleg met niet-leden van de vertrouwenscommissie, en dus ook met de overige raadsleden en eventuele oud-leden van de vertrouwenscommissie, is uitgesloten, dit op straffe van schending van het ambtsgeheim. 4. In de verordening wordt vermeld dat, anders dan door tussenkomst van de commissaris van de Koningin, geen inlichtingen - schriftelijk of mondeling - kunnen worden ingewonnen over de sollicitanten. Dit vloeit rechtstreeks voort uit artikel 61 lid 4 van d Gemeentewet. 5. De gemeenteraad regelt de werkwijze van de vertrouwenscommissie zo dat vóór, tijdens en na het verrichten van de werkzaamheden door de vertrouwenscommissie volstrekte geheimhouding is gegarandeerd. In de verordening wordt ervoor zorg gedragen dat de gesprekken met en de oordeelsvorming over de sollicitanten plaatsvindt in aanwezigheid van en door de leden van de vertrouwenscommissie en wordt een voorziening getroffen met betrekking tot de wijze waarop de privacybelangen van de sollicitant worden beschermd, bijvoorbeeld bij de bepaling van plaats en tijdstip van de gesprekken en bij het voeren van correspondentie. 6. Besteedt de gemeenteraad of de vertrouwenscommissie naar het oordeel van de commissaris van de Koningin onvoldoende zorg aan de procedureregels of geheimhoudingsplicht, dan informeert de commissaris van de Koningin de minister van BZK hierover. De minister van BZK bepaalt, na overleg met de commissaris van de Koningin, hoe verder wordt gehandeld. Dit kan uiteindelijk leiden tot het stopzetten van de procedure.”
29. Het middel faalt.
30. Het zesde middel keert zich met een motiveringsklacht tegen ’s hofs verwerping “van het uitdrukkelijk onderbouwde verweer van de verdediging, inhoudende dat requirant zich op geen moment bewust is geweest van de mogelijkheid dat [betrokkene 1] informatie doorgaf die onder de geheimhoudingsplicht zou vallen, nu hij in de veronderstelling verkeerde dat de geheimhouding enkel op de privacy van de kandidaten zag”.
31. Ik meen dat ik met verwijzing naar de overwegingen van het hof over de geheimhoudingsplicht (zie hierboven onder 12) en mijn bespreking van de voorgaande middelen thans kort kan zijn.
32. De bestreden verwerping acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend door het hof gemotiveerd. Daarbij heb ik in aanmerking genomen dat alleen al uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de heimelijkheid blijkt rondom de gesprekken tussen de verdachte, nota bene toen zelf al een ervaren burgemeester, en [betrokkene 1] en dat op grond daarvan beiden zonder meer gezegd kan worden zeer wel te hebben geweten dat wat zij bespraken en de manier waarop niet door de beugel konden. Ik wijs in het bijzonder op bewijsmiddel 5 (J: dan bel ik je met een ander toestel, dat vind ik ook veiliger; R: Ja, dat is goed) en bewijsmiddel 8 (in het bijzijn van de anderen net doen of ze elkaar voor het eerst zien, niemand mag merken dat ze eerder contact met elkaar hebben gehad).
33. Het zevende middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, richt zich met een motiveringsklacht tegen de strafoplegging, meer in het bijzonder tegen de overweging van het hof dat de verdachte de vertrouwelijke informatie van [betrokkene 1] met een zekere gretigheid heeft aangenomen.
34. Het hof heeft de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
“Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk schenden van geheimen, zoals bewezen verklaard. [betrokkene 1] heeft aan de verdachte vertrouwelijke informatie doorgegeven die betrekking had op de sollicitatieprocedure voor het ambt van burgemeester in de gemeente Roermond, waaraan de verdachte op dat moment deelnam. Verdachte heeft die informatie met een zekere gretigheid aangenomen.
Daarmee heeft de verdachte de integriteit van de benoemingsprocedure ernstige schade berokkend en afbreuk gedaan aan het goede functioneren van het openbaar bestuur. Het vertrouwen van de burger in dat openbaar bestuur is aldus ernstig schade berokkend.
Het hof rekent dit de verdachte temeer aan nu hij als burgemeester een bijzonder ambt met een voorbeeldfunctie bekleedde, en dit handelen verrichtte met het oog op datzelfde ambt in een andere (grotere) gemeente. Het gaat hier om een ambt dat een bijzondere plaats in de samenleving inneemt en waar bij uitstek het belang van een onkreukbaar en boven de partijen staand imago voorop dient te staan.
Uit hetgeen door en namens de verdachte en anderen (in het bijzonder [betrokkene 1] ) naar voren is gebracht met betrekking tot 'partijpolitieke werkelijkheid' blijkt het hof de noodzaak om de geschonden geheimhoudingsnorm duidelijk te markeren. Die normmarkering rechtvaardigt op zichzelf een strenge strafrechtelijke reactie. Het hof houdt daarbij in matigende zin echter rekening met de ingrijpende gevolgen die het gebeurde voor de verdachte heeft gehad.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf tevens rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof komt tot een lagere straf dan door de advocaat- generaal is geëist, nu het hof niet komt tot een bewezenverklaring voor het primair ten laste gelegde feit, maar voor het meest subsidiair ten laste gelegde.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.”
35. Het hof heeft de verschillende telefoongesprekken tussen de verdachte en [betrokkene 1] , in onderling verband en samenhang bezien, aldus geïnterpreteerd dat de verdachte met een zekere gretigheid de informatie tot zich heeft genomen. Ik neem aan dat het hof het woord ‘gretigheid’ hier heeft gebezigd in de betekenis van zijn doel graag willen bereiken.14.Dat acht ik niet onbegrijpelijk, nu uit bewijsmiddel 3 blijkt dat de verdachte al op 29 augustus 2012 bij [betrokkene 1] informeerde naar de selectie en uit de inhoud van bewijsmiddel 6 kan worden afgeleid (uit het telkens herhalen van ja) dat de verdachte de verstrekte informatie graag tot zich nam (en ter harte nam), uiteraard om daarmee in de sollicitatieprocedure zijn voordeel te doen. In dat licht bezien, is de strafoplegging ook op dat onderdeel voldoende gemotiveerd.
36. Het middel faalt.
37. Alle middelen falen en kunnen mijns inziens worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
38. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
39. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2016
Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk 2015, p. 13-15.
Ik heb deze bijlage hierna direct achter de door mij aangehaalde bewijsoverweging van het hof opgenomen.
J. de Hullu, Materieel strafrecht, zesde druk 2015, p. 490.
Deze rechtstheoretische kwestie laat ik hier rusten, nu de klacht zich niet daarover uitstrekt. Zie voor kritische kanttekeningen H.D. Wolswijk, Voorafgaande en gelijktijdige medeplichtigheid, DD 2011, p. 1118-1138.
De Hullu, a.w., p. 490. De auteur verwijst daarbij voor de voorbeelden naar de dissertatie van M.M. van Toorenburg, Medeplegen, 1998, p. 197-203.
Ik begrijp: het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv.
Pleitnota in hoger beroep, p. 91-92 en 83-85.
Zie HR 2 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:AB7950, NJ 1999/739 m.nt. De Hullu en Van Dorst, a.w., p. 207.
Ik begrijp: het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv.
Zie pleitnota, p. 91 respectievelijk p. 81-82. De voetnoten heb ik weggelaten.
Kamerstukken II 1996/97, 25 444, nr. 3, p. 7-10.
Art. 61d, tweede lid, Gemeentewet luidt: “Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de bij benoeming, herbenoeming en ontslag van de burgemeester te volgen procedure.
Vgl. een van de betekenissen die de Dikke van Dale aan gretig geeft, te weten: “vervuld van ambitie om te presteren”.
Beroepschrift 05‑11‑2015
HOGE RAAD
der Nederlanden
CASSATIESCHRIFTUUR
[verdachte]
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964
advocaat: J.W. Heemskerk
Edelhoogachtbaar College,
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, requirant van cassatie, te dezer zake woonplaats kiezende te (6041 JD) Roermond aan de Kapellerlaan 40 ten kantore van zijn raadsman, mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, die door requirant bepaaldelijk is gevolmachtigd dit cassatieschriftuur op te stellen, te ondertekenen en in te — doen — dienen;
Omvang cassatieberoep
Het beroep in cassatie is ingesteld tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 12 maart 2015, uitgesproken op, in de strafzaak met het parketnummer: 22-000446-14. Het cassatieberoep richt zich uitdrukkelijk niet tegen de vrijspraken van het aan requirant primair, subsidiair, en meer subsidiair ten laste gelegde.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder heeft het hof de artikelen 348, 349, en 359 Wetboek van Strafvordering geschonden doordat het hof het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van requirant wegens schending van het gelijkheidsbeginsel, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen.
Toelichting:
Namens requirant is in hoger beroep betoogd dat in het onderhavige geval het gelijkheidsbeginsel zo evident en navrant is geschonden dat dit ernstige strijd oplevert met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Om die reden is verzocht om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging van requirant.
Ter onderbouwing van dit verweer is verwezen naar de telefonische contacten die de heer [betrokkene 1] heeft gehad met een andere sollicitant, de heer [naam 1].
De verdediging heeft uitvoerig aangegeven dat deze gesprekken hetzelfde karakter hadden als de telefoongesprekken tussen [betrokkene 1] en requriant ([betrokkene 1] nam initiatief, er werden verschillende casusposities besproken).
Voorts heeft de verdediging gemotiveerd betoogd dat de heer [naam 1] zich actiever heeft opgesteld dat requirant. Zo heeft [naam 1] aangegeven dat hij bepaalde aspecten niet wist, vertelde hij over contacten en studiegenoten, en vroeg hij zelf om verduidelijking. Daarnaast kreeg de heer [naam 1] veel feedback op zijn optreden (‘ijzersterk’) en kreeg daarnaast te horen wat verschillende leden van de vertrouwenscommissie van hem vonden.
Het hof heeft dit verweer verworpen en daartoe overwogen:
‘Op grond van het bepaalde in artikel 167, eerste lid, Sv komt aan het openbaar ministerie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toe om na een voorbereidend onderzoek vervolging tegen een verdachte in te stellen. Op grond van artikel 167, tweede lid, Sv kan de officier van justitie van vervolging afzien op gronden aan het algemeen belang ontleend. De wijze waarop — in geval van vervolging — die belangenafweging heeft plaatsgevonden staat in beginsel niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof is van oordeel dat er, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, duidelijke overeenkomsten zijn tussen de zaken van de verdachte en de bedoelde andere kandidaat. De advocaat-generaal heeft echter ter terechtzitting bij repliek aangevoerd dat er verschillen zijn aan te wijzen tussen de zaken, te weten de meer passieve rol van de andere kandidaat, het verschil in ambtelijke positie van de kandidaten en het verschil in hoeveelheid informatie die [betrokkene 1] heeft doorgegeven. Om die reden heeft het openbaar ministerie besloten de verdachte te vervolgen, aldus de advocaat-generaal.
Het hof is van oordeel dat, mede gelet op die toelichting van de advocaat-generaal, het openbaar ministerie niet in strijd met de beginselen van een goede procesorde (in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel) heeft gehandeld door de verdachte te vervolgen. Het hof acht het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.’
De toelichting van de advocaat-generaal bestond blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting d.d 10 februari 2015 uit de navolgende woorden:
‘ (…) Tussen de verdachte en de heer [naam 1] zitten wel degelijk verschillen. Hun gevallen zijn niet hetzelfde, ook nam een [naam 1] een passievere rol aan en ook is er een verschil in positie (…)’
Dat er verschil was in de hoeveelheid informatie die [betrokkene 1] heeft doorgegeven blijkt niet uit de toelichting van de Advocaat-generaal. Op dit punt is de overweging onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Daarnaast heeft de Advocaat-generaal niet gemotiveerd aangegeven waarom [naam 1] een passievere houding zou hebben aangenomen en een andere rol zou hebben gehad. Het hof had naar het oordeel van requirant moeten aangeven waarom met deze ongemotiveerde mededeling genoegen kon worden genomen om het verweer te verwerpen. Dit klemt des te meer nu de verdediging op haar beurt weldegelijk gemotiveerd heeft aangegeven dat het juist [naam 1] is geweest die een actievere rol heeft gespeeld.
Ook op dit punt is de overweging derhalve onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien kan het arrest op dit punt geen stand houden.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder heeft het hof de artikelen 48 van het Wetboek van Strafrecht, 350, 358, 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden doordat het hof ten onrechte het bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als ‘Medeplichtigheid aan: enig geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.’
Toelichting:
Het hof heeft wettig en overtuigend bewezen verklaard dat requirant zich schuldig heeft gemaakt aan -kort gezegd- medeplichtigheid aan opzettelijke schending van het ambtsgeheim. Deze medeplichtigheid zou bestaan uit de navolgende uitvoeringshandelingen door requirant.
- •
Het aanhoren en aannemen van informatie over vragen en toelichting op vragen die gesteld worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van Roermond, en informatie over de uitkomst van de beraadslaging van de vertrouwenscommissie;
- •
Het vragen naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie;
- •
Het instemmen met een voorstel van [betrokkene 1] om net te doen of ze elkaar voor het eerst spraken op het moment dat [betrokkene 1] requirant belde met de mededeling dat hij zou worden voorgedragen als de nieuwe burgemeester van Roermond.
Naar het oordeel van requirant kunnen deze bewezenverklaarde uitvoeringshandelingen echter niet gekwalificeerd worden als medeplichtigheid aan opzettelijk schending van het ambtsgeheim.
Het aanhoren en aannemen van informatie is bij uitstek een passieve aangelegenheid. Uit de jurisprudentie blijkt dat als medeplichtige ook kan worden gestraft degene die in strijd met een op hem rustende rechtsplicht opzettelijk nalaat te beletten dat het misdrijf wordt gepleegd. (HR 12 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8966).
Requirant is primair van oordeel dat voor hem geen bijzondere rechtsplicht bestond om het telefoongesprek met [betrokkene 1] te beëindigen of [betrokkene 1] anderszins het zwijgen op te leggen. Het hof heeft ook niet inzichtelijk gemaakt op grond van welke rechtsplicht requirant anders had horen te handelen.
Het hof heeft weliswaar geoordeeld dat de zuiverheid van de oordeelsvorming binnen de commissie in termen van transparantie, onpartijdigheid en objectiviteit, als gevolg van het handelen door requirant in het geding zijn geweest, maar dat is naar het oordeel van requirant een moreel verwijt waarop geen rechtsplicht als zodanig gebaseerd kan worden.
Subsidiair is requirant van oordeel dat het enkel aanhoren en aannemen van geheime informatie onvoldoende van gewicht is om als hulpverlening bij of tijdens het misdrijf aan te merken. Zou dit wel het geval zijn, dan zou elke ontvanger van ambtsgeheimen automatisch medeplichtig zijn aan schending van het ambtsgeheim. Dit is een juridisch onwenselijke en te verregaande oprekking van het begrip medeplichtigheid zijn.
Het vragen naar een standpunt van een commissielid levert naar het oordeel van requirant ook geen medeplichtigheid op. Het schenden van het ambtsgeheim wordt door het stellen van vragen immers niet bevorderd of gemakkelijk gemaakt. Het zou hooguit tot een aanmoediging van het plegen van het delict kunnen worden beschouwd, maar een enkele aanmoediging is nog geen medeplichtigheid. Ook dit is een te verregaande oprekking van het begrip medeplichtigheid. Daar komt bij dat in casu is gebleken dat [betrokkene 1] de initiatiefnemer is geweest van de schending van het ambtsgeheim en dus geen aanmoediging nodig had.
Het instemmen met het voorstel ziet op een uitvoeringshandeling nadat het ambtsgeheim al was geschonden. Ondersteunende gedragingen die na afloop van het misdrijf worden verricht vallen buiten het bereik van artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast ziet requirant niet in hoe dit voorstel (om te doen dat ze elkaar voor het eerst spraken) het schenden van het ambtsgeheim ondersteunt, nu het feit dat ze elkaar wel degelijk eerder hebben gesproken op zich geen schending van het ambtsgeheim oplevert.
Alles overwegende en in onderlinge samenhang bezien kan het arrest op dit punt dan ook geen stand houden.
Middel III
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder heeft het hof de artikelen 48 van het Wetboek van Strafrecht, 350, 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden, doordat het hof niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde verweer van de verdediging, inhoudende dat het verwijt dat requirant zou hebben ingestemd met het voorstel om te doen alsof hij [betrokkene 1] voor het eerst sprak op het moment dat [betrokkene 1] hem zou bellen met de mededeling dat hij voorgedragen zou worden, niet bewezen kan worden en/of geen schending van het ambtsgeheim oplevert.
Toelichting:
De raadsman heeft ten aanzien van bovengenoemd verweer betoogd:
‘(c) Instemmen met het voorstel
Ik verwijs hier naar het eerder ingenomen standpunt. Ook hier is medeplichtigheid niet aan de orde en is er geen sprake van een strafbaar feit.’
Het eerder ingenomen standpunt waaraan de raadsman refereert staat opgenomen in het deel van de pleitnota dat handelt over het verwijt dat requirant medepleger is geweest van schending van het ambtsgeheim. De raadsman heeft op dit punt betoogd:
‘(c) Instemmen met het voorstel
[verdachte] zou hebben ingestemd met het voorstel om te doen alsof hij [betrokkene 1] voor het eerst sprak op het moment dat [betrokkene 1] hem zou bellen met de mededeling dat hij voorgedragen zou worden.
Vooropgesteld moet worden dat, zelfs indien deze uitvoeringshandeling bewezen zou kunnen worden, dit nimmer gekwalificeerd zou kunnen worden als het (medeplegen van) schenden van het ambtsgeheim, eenvoudigweg omdat er geen geheim is. Er wordt geen informatie verspreid of iets dergelijks.
Hetgeen cliënt hier verweten wordt is eveneens terug te vinden in het tapverslag van het gesprek dat heeft plaatsgevonden op 27 september 2012 en begon om 00:34 uur.
[betrokkene 1] geeft hierin eerst aan dat de vertrouwenscommissie unaniem voor [verdachte] is. Na een verder relaas van [betrokkene 1] en passieve reacties aan de kant van [verdachte], vertelt [verdachte] dat hij geen interviews zal geven en die vrijdag naar München moet gaan. [betrokkene 1] komt dan weer uit zichzelf met de mededeling dat ze dan moeten afspreken dat hij ([betrokkene 1]) morgen belt, ongeveer een uur na de besloten vergadering. Dan komen de volgende woorden naar voren:
‘[betrokkene 1]: ja ja ja ja nee oke maar eh hoe heet het eh ja dan moeten wij afspreken dat ik dich morgenavond via een normale andere lijn bel nadat eh eh een uur ongeveer daarna he..
[verdachte]: Dat is goed.. oke
[betrokkene 1]: En dan doen ik of dich en dat doe ik in het bijzin van anderen.
[verdachte]: Ja
[betrokkene 1]: dat eh dan is het net of we ons echt voor de eerste keer spreken.
[verdachte]: is goed
[betrokkene 1]: Ja dus ik denk dat we morgen ook eventjes eh…geen contact moeten hebben ik bedoel ergens sms-en ik hoe heet het je weet nooit hoe zoiets loopt [verdachte]: Nee daarom doe maar niet.
[betrokkene 1]: Want ik ben aan het twijfelen kijk want ik bedoel eh… eh ja…dat mag morgen niemand merken dat we contact hebben gehad en ook niet dat ze dat aan dich gaan merken.
[verdachte]: Nee daarom helemaal niet dat is goed.’
Strikt genomen kunnen we uit de tekst geen voorstel halen van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] constateert iets. Hij constateert dat wanneer hij morgen belt; het net zo zal zijn voor de anderen of ze voor de eerste keer bellen. [betrokkene 1] geeft aan dat hij [verdachte] belt met een andere lijn en constateert ‘dat eh dan is het net of we ons echt voor de eerste keer spreken.’ Er is geen vragende modaliteit te vinden in deze woorden.
Ook zijn geen woorden te vinden die wijzen op een instemming met zulk een verzoek. Cliënt zegt: ‘Nee daarom doe maar niet.’ Maar dit is naar aanleiding van de opmerking van [betrokkene 1]: ‘Ja dus ik denk dat we morgen ook eventjes eh…geen contact moeten hebben ik bedoel ergens sms-en ik hoe heet het je weet nooit hoe zoiets loopt’. Cliënt geeft dus aan dat hij het verstandig vindt als ze geen contact hebben met elkaar. [verdachte] zegt in het gesprek overigens ook een keer ‘is goed’, maar dat heeft weer betrekking op de (doorlopende) mededeling van [betrokkene 1] dat hij [verdachte] middels een andere telefoon belt. Waar blijkt nu precies uit dat cliënt instemt met een voorstel van [betrokkene 1] om te doen alsof hij die [betrokkene 1] voor het eerst spreekt op het moment dat die [betrokkene 1] hem zou bellen? Die instemming blijkt nergens uit Sterker nog, er is geen voorstel van dien aard. Zonder voorstel geen instemming.
Zelfs als de instemming op zulk een verzoek wel bewezen had kunnen worden, dan mocht men zich serieus afvragen of hiermee een wezenlijke bijdrage was geleverd aan het strafbare feit, als er al sprake is van een strafbaar feit, hetgeen de verdediging betwist. Bovendien, niet is in te zien hoe dit medeplegen van schending van de geheimhoudingsplicht van [betrokkene 1] in houdt.
Het enkele instemmen op een voorstel is nog niet hetzelfde als het daadwerkelijk uitvoeren van het voorgestelde. Er is geen voltooid delict. Het daadwerkelijke doen alsof is echter niet tenlastegelegd. Waarschijnlijk omdat dit telefoontje met zulk een gesprek in het bijzin van anderen nooit heeft plaatsgevonden. De eerst volgende tapgesprekken na de besloten vergadering tussen [betrokkene 1] en [verdachte] zijn van 23.09 uur en 23.53 uur.
Conclusie: De tenlastegelegde uitvoeringshandeling kan niet worden bewezen, en zelfs als dat anders is, wordt er geen ambtsgeheim geschonden. Er zijn geen aanwijzingen voor opzet bij [verdachte] op het deelnemen aan schending van enige geheimhoudingsplicht en er is geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking.’
Het hof heeft dit verweer gelet op de bewezenverklaring verworpen, maar heeft niet althans onvoldoende gemotiveerd waarom dit verweer verworpen moet worden. Het hof was hiertoe wel gehouden nu het een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging betreft.
Gelet op het bovenstaande kan het arrest op dit punt geen stand houden.
Middel IV
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder heeft het hof de artikelen 48 van het Wetboek van Strafrecht, 350, 359 en 415 van het Wetboek van Strafvordering geschonden doordat het hof de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwde verweer van de verdediging, inhoudende dat het verwijt dat requirant naar het standpunt van een lid van vertrouwenscommissie zou hebben gevraagd op geen enkele wijze hulp bij of tot het misdrijf oplevert, onvoldoende dan wel onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Toelichting:
De raadsman heeft ten aanzien van het bovengenoemde in hoger beroep betoogd:
‘Verrichtingen na het misdrijf vallen niet onder het bereik van de medeplichtigheid zoals strafbaar gesteld in artikel 48 Sr1.. Het is dienstig om in dit verband op te merken dat een groot aantal van de uitvoeringshandelingen die [verdachte] ten laste worden gelegd zouden zijn gepleegd na het voltooien van de schending van de geheimhouding door [betrokkene 1]. Hiermee vallen deze op voorhand reeds buiten het raamwerk van de medeplichtigheid.
De ten laste gelegde uitvoeringshandelingen
(b) Het standpunt van [betrokkene 2]
De eerdere opmerkingen ten aanzien van het vragen naar het standpunt van mevrouw [betrokkene 2] zijn ook hier onverkort van toepassing. Het stellen van de vraag levert op geen enkele wijze hulp op bij of tot het misdrijf. Zoals ik reeds heb gezegd, de vraag was van een retorische aard en heeft niet geleid tot een verdere schending van de geheimhouding. De vraag is gesteld nadat het misdrijf reeds voltooid was door [betrokkene 1] ais pleger. Daardoor valt deze handeling buiten het kader van de medeplichtigheid (pagina 91 van de pleitnota).’
De eerdere opmerkingen waaraan de raadsman refereert staan opgenomen in het deel van de pleitnota dat handelt over het verwijt dat requirant medepleger is geweest van schending van het ambtsgeheim. De raadsman heeft op dit punt betoogd:
‘(b) Het standpunt van [betrokkene 2]
Cliënt wordt verweten dat hij naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie, te weten mevrouw [betrokkene 2], zou hebben gevraagd.
In het tapgesprek van 27 september 2012 van 00:34:14 zien we inderdaad dat cliënt aan [betrokkene 1] vraagt: ‘En hoe was [betrokkene 2] er in, hoe stond die er in?’.2. Het antwoord dat hij krijgt van [betrokkene 1] is: ‘goed’. Hiermee is vast komen te staan dat de uitvoeringshandeling onder dit gedachtestreepje op zichzelf genomen te bewijzen is. Althans, dat cliënt er naar vraagt.
Is dit echter het medeplegen van het schenden van een geheim?
Hierbij is het volgende vermeldenswaardig. Cliënt heeft in het sollicitatiegesprek de houding van mevrouw [betrokkene 2] als zeer kritisch ervaren. Hij was dus enigszins verbaasd over het feit dat hij zojuist van [betrokkene 1] te horen kreeg dat de vertrouwenscommissie unaniem voor hem had gekozen. De vraag ‘hoe [betrokkene 2] er in stond’ dient gezien deze context begrepen te worden als ‘verrassend, dus [betrokkene 2] staat ook achter mij?’. Ook uit het antwoord van [betrokkene 1] blijkt dat er achter de opmerking van [verdachte] niet veel achter wordt gezocht. Hij zegt simpelweg ‘goed’.
De vraag is dus meer een middel geweest om die verrassing uit te spreken. In de eerdere mededeling van [betrokkene 1], inhoudende dat de vertrouwenscommissie unaniem voor hem was, lag deze informatie immers al besloten. De vraag is dus geen nadere verduidelijkingsvraag om meer informatie te verkrijgen van [betrokkene 1] over het standpunt van [betrokkene 2]. Bij het mededelen van deze informatie door [betrokkene 1] is het delict al voltooid. Hiermee heeft de handeling van cliënt geen aandeel in de schending van de geheimhouding van [betrokkene 1].
Wat cliënt betreft werd hier ook geen geheimhoudingsplicht geschonden, althans daarvan is hij zich niet bewust geweest. Ik heb het perspectief van cliënt eerder geschetst. Hij krijgt te horen dat hij unaniem zal worden aanbevolen aan de Raad. Wanneer hij dat hoort en van wie, dat maakt dan toch niet uit? Met deze mededelingen wordt de privacy of het imago van andere sollicitanten niet geschaad.
Het OM moet hebben gezien dat mijn cliënt gedurende het gesprek waarbij het gaat over wat de vertrouwenscommissie besloten zou hebben, vooral passief is. We horen hem alleen antwoorden met ‘ja’ en ‘nee’. Tegelijkertijd zien en horen we dat [betrokkene 1] met een spervuur aan woorden uiteenzet wat er in de vertrouwenscommissie is besloten.
Passiviteit is, zo weten we, over het algemeen echter onvoldoende voor medeplegen. Het OM is dus gaan zoeken naar aanknopingspunten om een wat actievere houding van cliënt te accentueren. Het beste wat zij hebben kunnen vinden is de opmerking: ‘en hoe was [betrokkene 2] erin?’.
Bovendien is van belang dat de bijdrage van cliënt bij de schending van het ambtsgeheim van ondergeschikte betekenis is. Er is een grotere rol in de voorbereiding van het delict nodig, ter compensatie van een kleine rol, of afwezigheid van enige rol, bij de uitvoering van het delict. Dat is niet het geval. Voorafgaand aan deze vraag was [verdachte] enkel passief. De ‘vraag’ heeft geen aanleiding gegeven tot een uiting van [betrokkene 1] waarin hij meer informatie prijs heeft gegeven en daarmee zijn geheimhouding in verdere mate heeft geschonden. Dus ook in die zin heeft [verdachte] geen wezenlijke bijdrage geleverd.
Ja, bewezen kan worden dat cliënt (letterlijk) gevraagd heeft naar het standpunt van [betrokkene 2]. Deze vraag levert echter geen wezenlijke bijdrage aan de totstandkoming van het misdrijf waarover het hier gaat. Dus hiermee kan het medeplegen niet bewezen worden. Naar de strekking gekeken was het geen vraag, maar een a fortiori conclusie. De vraag heeft niet geleid tot meer informatie.
Conclusie: als er al sprake is van schending van de geheimhoudingsplicht dat heeft cliënt dat feit niet medegepleegd; hij had geen onvoorwaardelijk opzet op de deelneming en evenmin opzet op de schending, zodat cliënt van dit onderdeel vrij gesproken behoort te worden (pagina 81 t/m 83).’
Het hof heeft dit verweer verworpen met de navolgende overweging:
‘Daarnaast heeft de verdachte op 27 september 2012 zelf aan [betrokkene 1] gevraagd naar het standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie. [betrokkene 1] heeft hierop antwoord gegeven. Op dat moment gold de geheimhoudingsverklaring, anders dan door de raadsman betoogd, nog voor [betrokkene 1].’
Nu het hof op geen enkele wijze gemotiveerd inzichtelijk heeft gemaakt waarom in weerwil van hetgeen de verdediging heeft betoogd de geheimhoudingsverklaring nog steeds gold, en er niet sprake is van verrichtingen na het misdrijf, is de verwerping van het verweer onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Middel V
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder heeft het hof de artikelen 61 en 61c van de Gemeentewet, 350, 359 en 415 van het wetboek van Strafvordering geschonden doordat het hof te onrechte heeft geoordeeld dat de informatie die [betrokkene 1] telefonisch aan requirant heeft medegedeeld aangaande het komende sollicitatiegesprek valt onder de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in artikel 61c, tweede lid, van de Gemeentewet.
Toelichting:
Blijkens het arrest is het hof van oordeel dat op grond van het tweede lid van artikel 61c een volledige geheimhoudingsplicht geldt voor de gehele procedure.
Het hof heeft tevens geoordeeld dat het begrip ‘beraadslagingen’ niet restrictief moet worden uitgelegd. Daarbij wordt onder meer verwezen naar de Verordening vertrouwenscommissie van de gemeente Roermond d.d. 10 mei 2012 met nr. 2012/035/3 waarin de geheimhoudingsplicht nader wordt omschreven. Blijkens de verordening geldt de geheimhoudingsplicht niet slechts voor de beraadslagingen van de commissie, de door de commissie aan de raad en door de raad gezonden stukken, maar wordt daar aan toegevoegd:
- —
dat de geheimhoudingsplicht geldt voor hetgeen direct of indirect aan hen als lid van de commissie ter kennis is gekomen;
- —
dat de geheimhoudingsplicht geldt zowel tijdens het bestaan van de commissie als na ontbinding van de commissie;
- —
dat de geheimhoudingsplicht ook geldt ten opzichte van raadsleden die geen lid van de commissie zijn of lid van de commissie zijn geweest;
- —
dat de geheimhoudingsplicht op overeenkomstige wijze van toepassing is op degene die de commissie ambtelijke bijstand verleent en de adviseur van de commissie.
In tegenstelling tot het hof is requirant van oordeel dat ten aanzien van de vertrouwenscommissie geen volledige geheimhouding is voorgeschreven, maar enkel voor wat betreft de beraadslagingen en de stukken die door de commissie aan de raad zendt. Er rust geen geheimhouding op alle informatie die de commissie en haar leden in het kader van hun taakvervulling krijgen.
De door de gemeenteraad van Roermond vastgestelde Verordening op de vertrouwenscommissie wil de omvang van de geheimhoudingsplicht nader bepalen maar is hiertoe niet bevoegd nu op grond van artikel 7 van de Grondwet de oplegging van geheimhouding een formeel wettelijk basis behoeft, en tevens omdat uit de wetgeschiedenis van artikel 61c van de Gemeentewet volgt dat de wetgever de geheimhouding uitputtend heeft willen regelen.
Nu de door [betrokkene 1] verstrekte informatie over vragen die zullen worden gesteld tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester niet vallen onder de beraadslagingen zoals bedoeld in artikel 61, derde en vierde lid, lid 61a derde lid en 61b, derde lid van de Gemeentwewet en het begrip beraadslagingen niet ruimer geinterpreteerd mag worden heeft het hof ten onrechte geoordeel dat [betrokkene 1] zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
Het arrest kan op dit punt dan ook niet in stand blijven.
Middel VI
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder heeft het hof de artikelen 350, 359 en 415 van het wetboek van Strafvordering geschonden doordat het hof de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwde verweer van de verdediging, inhoudende dat requirant zich op geen moment bewust is geweest van de mogelijkheid dat [betrokkene 1] informatie doorgaf die onder de geheimhoudingsplicht zou vallen, nu hij in de veronderstelling verkeerde dat de geheimhouding enkel op de privacy van de kandidaten zag, onvoldoende dan wel onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Toelichting:
Het hof heeft bovengenoemd verweer verworpen omdat requirant 10 jaar lang als burgemeester werkzaam is geweest en ooit lid is geweest van een vertrouwenscommissie. Daardoor is er volgens het hof geen twijfel mogelijk dat requirant gelet op zijn ervaring op de hoogte was van de geheimhoudingsverplichting die behoort bij de functie van adviseur van de vertrouwenscommissie.
Deze overweging is niet zonder meer begrijpelijk nu requirant in eerste en in tweede aanleg ter zitting heeft verklaard dat hij dacht dat de geheimhouding zag op het niet lekken van de namen van de sollicitanten, en de verdediging ter ondersteuning van deze visie heeft verwezen naar het rapport van professor Van den Berg d.d. 21 januari 1998 die daarin aangeeft dat de essentie van de geheimhouding daarin gelegen is, dat de privacy van sollicitanten gewaarborgd blijft.
Voorts heeft de verdediging gewezen op de circulaire procedureregels bij de burgemeestersbenoemingen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties van 2005 en de opvolger hiervan uit 2012, waarin staat dat het doel van de geheimhouding is te voorkomen dat sollicitanten imagoschade oplopen.
Gelet op het vorenstaande is requirant van oordeel dat het hof zijn denkwijze niet als onaannemelijk af had mogen doen door enkel te verwijzen naar zijn ervaring. Ervaring is immers niet gelijk aan wetenschap. Het hof had derhalve nader moeten motiveren waarom zij van oordeel is dat requirant wel degelijk wist, althans redelijkerwijze kon vermoeden, dat de geheimhouding van de adviseur van de vertrouwenscommissie ruimer was dan enkel het verbod op het lekken van namen.
Nu het hof deze nadere motivering niet heeft gegeven is het arrest op dit punt onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
Middel VII
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder heeft het hof de artikelen 350, 358, 359 en 415 van het wetboek van Strafvordering geschonden doordat het hof de strafoplegging onbegrijpelijk, althans onvoldoende heeft gemotiveerd.
Toelichting:
Het hof in de strafmotivering in aanmerking genomen dat requirant de vertrouwelijke informatie van [betrokkene 1] met een ‘zekere gretigheid’ heeft aangenomen.
Deze overweging is niet begrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd nu uit het telefoongesprek van 24 september 2012 (bewijsmiddel 6) niet blijkt dat cliënt op enigerlei wijze enthousiast, of met een vorm van begerigheid heeft gereageerd op de mededelingen van [betrokkene 1]. Requirant hoort het verhaal van [betrokkene 1] aan en reageert voornamelijk met het enkele woord: ‘Ja’. [betrokkene 1] wordt niet bedankt voor de informatie en Requirant spoort [betrokkene 1] ook niet aan om meer zaken van de sollicitatiecommissie openbaar te maken.
Gelet op het vorenstaande is de strafmotvering op dit punt onbegrijpelijk,
althans onvoldoende gemotiveerd en kan het arrest geen stand houden.
Roermond, 5 november 2105
mr. J.W. Heemskerk
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 05‑11‑2015
Hoge Raad 15 december 1987, NJ 1988/835
P. 10478 dossier