Einde inhoudsopgave
Relativiteit, causaliteit en toerekening van schade (R&P nr. CA21) 2019/5.3.3
5.3.3 Enkele opvattingen in de literatuur
D.A. van der Kooij, datum 01-08-2019
- Datum
01-08-2019
- Auteur
D.A. van der Kooij
- JCDI
JCDI:ADS587418:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Voetnoten
Voetnoten
Hofmann/Drion & Wiersma 1959, p. 133 en p. 216 e.v.
Bloembergen 1965, nr. 120.
Van Nispen 1978, nr. 88 e.v.
Meijers wijst erop dat Von Sarwey dit onderscheid voor het eerst in 1880 naar voren heeft gebracht. Ik acht waarschijnlijk dat Meijers daarmee doelt op het in 1880 gepubliceerde boek van Von Sarwey Das öffentliche Recht und die Verwaltungsrechtspflege (Von Sarwey 1880). Von Sarwey maakt in dit boek onderscheid tussen twee in het “Verwaltungsrecht” bestaande verplichten: een “Instruktion” die “positiv die Wahrung des öffentlichen Interesses zum Gegenstand hat” en normen die “die Wahrung der Rechtssphäre der Einzelnen gegen Verletzung ihrer Rechte und gegen Inanspruchnahme von gesetzlich nicht bestehenden Pflichten von Seite der öffentlichen Gewalt bezweckt” (p. 68).
Drion legde niet, zoals ik doe, het verband met interne normen tussen contractspartijen.
Lankhorst 1992a, p. 92 t/m 103.
Vgl. bijvoorbeeld Deutsch 1994, p. 195. Of Deutsch zich (indirect) op Von Sarwey baseert, is mij niet duidelijk geworden.
Den Hollander 2016, p. 129 e.v.; merkwaardigerwijs brengt Den Hollander dit niet in verband met het eveneens door hem besproken onderscheid tussen instructie- en waarborgnormen (p. 86 t/m 90).
Den Hollander 2016, p. 137 e.v.
Het betoog van Hartkamp en Sieburgh komt grotendeels overeen, en diverse passages zijn nog woordelijk gelijk, aan hetgeen Rutten in het eerste Asser-deel over de verbintenis uit de wet (Asser/Rutten 3-II 1954, p. 554 t/m 556) over dit onderwerp naar voren bracht.
Scheltema & Scheltema 2013, p. 343.
263. In de literatuur is sinds lange tijd en door een groot aantal auteurs onderkend dat in ieder geval bij wettelijke normen onderscheid dient te worden gemaakt tussen de vraag of aan een norm de remedies nakoming en schadevergoeding zijn gekoppeld enerzijds en de met de norm beoogde bescherming anderzijds.
264. Meijers,1 H. Drion,2 Bloembergen3 en Van Nispen4 betoogden dat niet aan alle wettelijke normen de privaatrechtelijke remedies van nakoming en schadevergoeding waren gekoppeld. Deze auteurs meenden dat deze kwestie onderscheiden diende te worden van de vraag tegen welke schadesituaties met de norm beoogd werd te beschermen. Zowel Meijers als Bloembergen wees op de mogelijkheid dat met een norm wel een bepaalde persoon tegen een zeker nadeel beoogd is te beschermen, maar dat die persoon, indien hij door de schending van die norm dat nadeel lijdt, toch geen aanspraak heeft op vergoeding daarvan omdat de norm niet privaatrechtelijk gesanctioneerd is. De moeilijkheid voor deze vier auteurs lag erin om duidelijk te maken wanneer aan een norm niet de privaatrechtelijke remedies van nakoming en schadevergoeding waren verbonden.
Meijers onderscheidde, daarmee Von Sarwey volgend,5 instructienormen en waarborgnormen. Instructienormen waren in de opvatting van Meijers publiekrechtelijke voorschriften die aan belanghebbenden geen aanspraak tegen de overheid willen geven omdat de handhaving van het voorschrift uitsluitend aan de overheid is toevertrouwd. Op de schending van een waarborgnorm kon juist wel een aanspraak op schadevergoeding worden gebaseerd. Ook Drion onderscheidde instructie- en waarborgnormen. Instructienormen waren volgens hem voor de overheid geschreven normen die “uitsluitend een interne publiekrechtelijke betekenis hebben”. Drion wees daarbij ook op interne normen in privaatrechtelijke rechtspersonen: buitenstaanders kunnen aan op organen van zo’n rechtspersoon opgelegde verplichtingen in beginsel geen rechten ontlenen.6 Ook Bloembergen wees in dit verband op instructienormen. Ook buiten het terrein van de onrechtmatige overheidsdaad achtte hij echter mogelijk dat aan een wettelijke norm niet de privaatrechtelijke nakomings- en schadevergoedingsremedie verbonden is. Bloembergen noemde bij wijze van voorbeeld normen uit het strafrecht aan de schending waarvan alleen het rechtsgevolg van strafbaarheid van de normadressaat verbonden zou kunnen zijn. Van Nispen wees in dit verband op instructienormen, vormvoorschriften, strafbepalingen en huwelijksplichten, maar werkte dat niet nader uit.
265. Lankhorst7 introduceerde, zich baserend op (wederom) Duitse doctrine,8 in zijn dissertatie het onderscheid tussen het beschermingsdoel en de beschermingsomvang van een norm. Waar het gaat om het beschermingsdoel van een norm, is volgens hem de vraag of überhaupt op de geschonden norm een schadevergoedingsverplichting kon worden gebaseerd. Waar het gaat om beschermingsomvang, is de vraag wie aanspraak kan maken op schadevergoeding, voor welke soorten schade en welke wijzen van ontstaan. Lankhorst creëerde echter geen helderheid over de vraag onder welke omstandigheden aan een norm (niet) de privaatrechtelijke nakomings- en schadevergoedingsremedies zijn gekoppeld. Den Hollander is Lankhorst gevolgd in het maken van onderscheid tussen het beschermingsdoel en de beschermingsomvang.9 Den Hollander heeft verdedigd dat uit de taakverdeling tussen wetgever en rechter volgt dat de rechter terughoudend dient te zijn bij zijn oordeel dat nakoming van een wettelijke norm kan worden afgedwongen en schending van een wettelijke norm kan leiden tot een schadevergoedingsverplichting. Naar zijn oordeel mag een rechter slechts oordelen dat dit het geval is indien “de wetgever daarvoor in de wettekst en de wetsgeschiedenis dekking biedt middels ‘positieve’ aanwijzingen”.10
266. Hartkamp en Sieburgh11 stellen – in het voetspoor van Rutten12 – niet in het algemeen de vraag wanneer aan een wettelijke norm de privaatrechtelijke remedies van nakoming en schadevergoeding zijn gekoppeld, maar bespreken hoe de toepassing van de relativiteitsleer in het geval van gedragingen van de overheid uitwerkt. Zij stellen voorop dat de relativiteitsleer op handelingen van particuliere personen en op handelingen van de overheid gelijkelijk van toepassing is. Volgens hen is denkbaar dat een wetsvoorschrift niet de strekking heeft aan de burger een aanspraak tegen de overheid te geven. In dat geval is volgens hen niet voldaan aan het relativiteitsvereiste. Indien een wetsvoorschrift materie regelt waarbij private belangen van burgers zijn betrokken, ligt naar hun oordeel een dergelijke beperkte strekking niet voor de hand. Om die reden zou het bij uitzonderingsgevallen blijven. Wanneer sprake is van zo’n uitzonderingsgeval maken zij niet duidelijk. Het onderscheid tussen instructie- en waarborgnormen biedt volgens hen in dit kader geen houvast.
267. Tot slot hebben diverse auteurs gewezen op de mogelijkheid dat vertrouwen wordt opgewekt door het gelden van een norm. Brunner was van mening dat “afgezien van interne dienstvoorschriften en van bijv. wettelijke voorschriften die de competentie tussen verschillende overheidsorganen afbakenen” het feit dat een norm tot de overheid is gericht ook maakt dat op de nakoming daarvan mag worden vertrouwd. Om deze reden zou volgens hem een instructienorm “praktisch bijna steeds” als waarborgnorm fungeren.13 Scheltema en Scheltema achten het onderscheid tussen instructienormen en waarborgnormen inmiddels achterhaald nu
“(…) het gelijkheidsbeginsel en ook het rechtszekerheidsbeginsel in algemene zin zijn aanvaard als normen volgens welke de overheid moet handelen. Indien een instructienorm in het algemeen wordt opgevolgd, doch in een specifiek geval niet, is daarmee het gelijkheidsbeginsel en vaak ook de aan de norm ontleende verwachting geschonden”.14
268. In de literatuur is aldus vrijwel algemeen onderkend dat het mogelijk is dat, wat er ook zij van de met een norm beoogde bescherming, aan die norm geen aanspraak op nakoming of schadevergoeding kan worden ontleend. Ook is duidelijk dat normen die gericht zijn tot de overheid in dit verband een bijzondere positie innemen. Het onderscheid tussen instructienorm en waarborgnorm lijkt intussen verouderd. Onder welke omstandigheden aan een norm geen privaatrechtelijke aanspraken kunnen worden ontleend, is verder weinig duidelijk.