HR, 22-03-2016, nr. 16/00167
ECLI:NL:HR:2016:3471
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-03-2016
- Zaaknummer
16/00167
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Insolventierecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:3471, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑03‑2016; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9442, Afwijzing
- Vindplaatsen
AR 2017/1817
INS-Updates.nl 2017-0126
Uitspraak 22‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Herziening. Feitelijk leiding geven aan eenvoudige bankbreuk bij rechtspersonen. Aanvrager, bestuurder van twee in staat van faillissement verklaarde rechtspersonen, heeft aan curator niet de volledige administratie van die rechtspersonen verstrekt. Herhaalde aanvraag. Aangevoerd wordt dat het Hof heeft gedwaald omtrent de verblijfplaats van de administratie en dat het OM aan die administratie te ontlenen - potentieel ontlastende - gegevens niet in het dossier heeft doen opnemen. Aanvrager miskent dat hij er niet mee kon volstaan de curator m.b.t. die administratie zonder verdere uitleg te verwijzen naar "het bedrijfsgebouw van X BV", terwijl hij zich evenmin bij wege van verontschuldiging kan (blijven) verschuilen achter de wijze waarop de Belastingdienst/FIOD de in dat bedrijfsgebouw inbeslaggenomen computers heeft onderzocht en van dat onderzoek verslag heeft gedaan. Aanvraag kennelijk ongegrond. Eerdere aanvragen: ECLI:NL:HR:2015:3717 en ECLI:NL:HR:2015:1445. Vervolg op: ECLI:NL:HR:2014:1685.
Partij(en)
22 maart 2016
Strafkamer
nr. S 16/00167 H
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, van 8 oktober 2012, nummer 24/002070-09, ingediend door W.R. Jonk, advocaat te Almere, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 juli 2009 - de aanvrager ter zake van "feitelijk leiding geven aan het aan de bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn, dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek administratie is gevoerd, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht, begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
2. De aanvraag tot herziening
De eerste aanvraag tot herziening is door de Hoge Raad afgewezen bij zijn arrest van 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1445. Dat arrest houdt onder meer in dat de aanvraag reeds daarom niet tot herziening kan leiden omdat in strijd met art. 460, tweede lid, Sv de CD-ROM, waarop beroep wordt gedaan, niet bij de aanvraag is gevoegd.
Ten vervolge op dit arrest heeft de raadsman van de aanvrager bij brief van 30 juni 2015 (met bijlagen) bedoelde CD-ROM alsnog aan de Hoge Raad doen toekomen. Die brief is aangemerkt als tweede aanvraag tot herziening en is beoordeeld in het licht van hetgeen in de eerste aanvraag is aangevoerd. Vervolgens heeft de raadsman een nieuwe - derde - herzieningsaanvraag ingediend, die op 30 november 2015 bij de Hoge Raad is ingekomen.
Bij arrest van 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3717 is de tweede aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet een nauwkeurige omschrijving behelsde van het gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid onder c, Sv en is de derde aanvraag ongegrond verklaard omdat van het gegeven waarop het steunde niet gezegd kon worden dat het Hof daarmee niet bekend was.
De onderhavige, vierde, aanvraag strekt ten betoge dat het Hof heeft gedwaald omtrent de verblijfplaats van de in de bewezenverklaring bedoelde administratie en dat het Openbaar Ministerie aan die administratie te ontlenen - potentieel ontlastende - gegevens niet in het strafdossier heeft doen opnemen.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1.
Het Hof heeft ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"De Stichting [A] op tijdstippen in de periode van juni 2002 tot en met maart 2003, te Tiel en/of Zeewolde als bestuurder van rechtspersonen, te weten [B] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 24 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard en [C] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht d.d. 14 augustus 2002 in staat van faillissement is verklaard, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, met name grootboeken en/of bankafschriften, bedoeld in artikel 10, eerste lid van Boek 2 Burgerlijk Wetboek, aan welk strafbaar feit hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven."
3.2.
Het Hof heeft omtrent het bewijs het volgende overwogen:
"In de tenlastegelegde periode was de Stichting [A] bestuurder van [B] BV en van [C] BV. Deze BV's zijn op respectievelijk 24 juli 2002 en 14 augustus 2002 in staat van faillissement verklaard. Verdachte is de (enige) bestuurder van de Stichting [A] .
Uit de aangiftes van curator [de curator] van 20 november 2003 volgt dat verdachte meermalen door de curator is verzocht om afgifte van de volledige administratie van [B] BV en [C] BV, met name om de administratie met betrekking tot de laatste jaren voor de faillissementen.
Op 8 augustus 2002 heeft de curator vastgesteld dat de administratie van [B] BV - die zich naar verluidt bevond in het bedrijfsgebouw van [C] BV - niet volledig was.
Verdachte is bij faxberichten van 9 augustus 2002, 13 augustus 2002, 16 augustus 2002 en 26 september 2002 en mondeling op 26 maart 2003 verzocht om de volledige administratie van [B] BV te verstrekken.
Verdachte is mondeling op 22 augustus 2002, bij faxbericht van 27 augustus 2002 en mondeling op 26 maart 2003 verzocht om de volledige administratie van [C] BV te verstrekken.
Verdachte heeft van zowel [B] BV als [C] BV nimmer de curator de beschikking gegeven over de volledige administratie.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is het bestuur van een rechtspersoon - in dit geval de Stichting [A] - verplicht tot het op zodanige wijze voeren van een administratie, en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.
Verdachte was enig bestuurder van de stichting [A] . Zoals verdachte zelf ook heeft aangegeven was hij eindverantwoordelijk. Verdachte is door de curator aangesproken. Hij was bevoegd en gehouden om de - complete - administratie van de beide BV's tevoorschijn te brengen, echter heeft hij maatregelen om daarvoor te zorgen achterwege gelaten. Gelet hierop kan verdachte hiervoor strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden.
Het argument van verdachte dat als gevolg van de openbare verkoop van goederen van [B] BV een gedeelte van de administratie verloren zou zijn gegaan na het faillissement, treft geen doel. Uit het dossier blijkt dat die openbare verkoop heeft plaatsgevonden nadat de curator al verschillende keren om uitlevering van de complete administratie had verzocht."
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Ingevolge art. 2:10, eerste lid, Burgerlijk Wetboek is het bestuur van een rechtspersoon verplicht van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. In geval van faillissement is de curator op grond van art. 92 Faillissementswet gehouden, dadelijk na de aanvaarding van zijn betrekking, door alle nodige en gepaste middelen te zorgen voor de bewaring van de boedel en onmiddellijk onder meer de bescheiden en andere gegevensdragers onder zich te nemen. Ter verzekering daarvan wordt in art. 342, aanhef en onder 3°, Sr straf bedreigd tegen de bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, indien aan hem te wijten is dat aan de in art. 2:10, eerste lid, Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet is voldaan of dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is, en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht.
4.2.
In een geval als het onderhavige waarin de bestuurder van twee in staat van faillissement verklaarde rechtspersonen - zoals art. 342, aanhef en onder 3°, Sr inscherpt - gehouden was de administratie van die rechtspersonen tevoorschijn te brengen opdat de curator deze op de voet van art. 92 Faillissementswet onder zich zou kunnen nemen, kon de aanvrager niet ermee volstaan de curator met betrekking tot de administratie van de beide failliet verklaarde vennootschappen zonder verdere uitleg te verwijzen naar "het bedrijfsgebouw van [C] BV", terwijl hij zich evenmin bij wege van verontschuldiging kan (blijven) verschuilen achter de wijze waarop de Belastingdienst/FIOD de in dat bedrijfsgebouw inbeslaggenomen computers heeft onderzocht en van dat onderzoek verslag heeft gedaan. De aanvrager miskent dat en dus is de aanvraag kennelijk ongegrond, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2016.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.