Hof Leeuwarden, 08-10-2012, nr. 24-002070-09
ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9442
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
08-10-2012
- Zaaknummer
24-002070-09
- LJN
BX9442
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Insolventierecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9442, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 08‑10‑2012; (Hoger beroep)
Herziening: ECLI:NL:HR:2017:649
Herziening: ECLI:NL:HR:2016:3471, Afwijzing
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1685, Bekrachtiging/bevestiging
Herziening: ECLI:NL:HR:2015:1445, Afwijzing
Uitspraak 08‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Vrijspraak van bedrieglijke bankbreuk. De stelling van verdachte dat de rechten van schuldeisers niet zijn verkort kan niet worden weerlegd nu het opsporingsonderzoek geen inzicht biedt in de geldstromen. Geen rekeningafschriften opgevraagd. Duiding tenlastelegging: impliciet primair 343, onder 4, impliciet subsidiair 342, onder 3 Sr. Bewezenverklaring subsidiair. Termijn van berechting meer dan 8 jaren maar door proceshouding verdachte geen overschrijding redelijke termijn. Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Partij(en)
Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002070-09
Uitspraak d.d.: 8 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 juli 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1951],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 31 januari 2011, 27 juni 2011, 20 oktober 2011 en 24 september 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W.R. Jonk, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep van verdachte is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1, 4 en 6 tenlastelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Geldigheid oproeping in eerste aanleg
Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld dat de dagvaarding (het hof begrijpt: de oproeping) voor de terechtzitting van 9 juli 2009 (ook) is verzonden naar het adres [adres], [plaats], het adres dat verdachte ter gelegenheid van de terechtzitting van 29 januari 2009 heeft genoemd als woonadres.
In het dossier bevindt zich, gehecht achter de oproeping voor de zitting van 9 juli 2009, een tweetal akten van uitreiking. Een betreft het adres [adres], [plaats], de andere [adres], [plaats]. Op deze laatste akte is, voor zover hier van belang, vermeld dat een afschrift van de gerechtelijke brief op 24 maart 2009 is verzonden aan het aan ommezijde vermelde adres van de geadresseerde. Verder staat op de akte aangegeven dat de officier van justitie verklaart dat de gerechtelijke brief op 24 maart 2009 als gewone brief is verzonden aan het aan ommezijde vermelde adres van de geadresseerde in het buitenland.
Het aan de ommezijde vermelde adres is, volgens deze akte van uitreiking, het adres [adres], [plaats]. De gerechtelijke brief, in deze akte bedoeld, kan niet anders zijn dan de oproeping waarachter de akte van uitreiking is gehecht. Het hof wijst hiertoe op het op de akte van uitreiking genoemde parketnummer en de datum van de zitting. Deze komen overeen met hetgeen in de oproeping is vermeld. Weliswaar is op deze oproeping als adres van verdachte vermeld [adres], [plaats] maar deze aanduiding noopt niet tot het oordeel dat deze niet behoort bij de akte van uitreiking betreffende het adres [adres], [plaats]. Een oproeping met daarop vermeld een bepaald adres kan worden uitgereikt op een ander adres.
Bij de akte van uitreiking bevindt zich een gescande voorzijde van een envelop van het functioneel parket in Zwolle gericht aan [verdachte], [adres], [plaats]. Deze envelop heeft de aanduiding "aangetekend" Recommandé NL, voorzien van een streepjescode, de aanduiding van aangetekende brief. Weliswaar kan uit deze envelop niet worden afgeleid wanneer de aangetekende brief is verzonden, maar in combinatie met de verklaring van de officier van justitie op de akte van uitreiking kan niet anders dan worden vastgesteld dat de aangetekende brief op 24 maart 2009 is verzonden.
Gelet op de vermelding op de akte van uitreiking dat de gerechtelijke brief naar dit adres is verzonden stelt het hof vast dat de oproeping (ook) is verzonden naar het adres [adres], [plaats], het adres dat verdachte ter gelegenheid van de terechtzitting van 29 januari 2009 heeft genoemd als woonadres. Het verweer treft derhalve geen doel.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
- 2.
de Stichting [naam] op of omstreeks 30 juli 2002, in elk geval op een of meer tijdstippen in de periode van 24 juni 2002 tot en met 31 augustus 2002 te [plaats] en/of [plaats], in elk geval in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1], welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 24 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1], lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken door een of meer vorderingen op klanten [bedrijf 1] (waaronder [bedrijf 2] en/of Daimler Chrysler en/of [bedrijf 3]) ter facturering heeft overgedragen aan [bedrijf 7], in ieder geval de geldbedragen die voornoemde klanten nog zouden moeten betalen niet direct ten goede te laten komen aan [bedrijf 1] aan welk(e) strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte en/of zijn mededaders feitelijk leiding heeft gegeven en/of opdracht toe heeft gegeven;
- 3.
de Stichting [naam] op een of meer tijdstippen in de periode van juni 2002 tot en met september 2002 te [plaats] en/of [plaats], althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, als bestuurder van een of meer rechtsperso(o)n(en), te weten [bedrijf 1], welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 24 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard en/of [bedrijf 8], welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht d.d. 14 augustus 2002 in staat van faillissement is verklaard (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 8], lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken door een of meerdere machine(s) - w.o. een Altendörf zaagmachine en/of een SMC-opdeelzaagmachine en/of een of meerdere cirkelzagen en/of een of meerdere handboorzagen en/of een of meerdere decoupeerzagen - en/of een of meerdere computers en/of een of meerdere faxapparaten en/of kantoormeubilair weg te halen uit het/de bedrijfspand(en) van deze vennootschappen en/of deze machines te verkopen aan [bedrijf 5] en/of een vrachtauto (met kenteken [kenteken]) en/of voorraden en/of de opbrengsten van een of meer van deze goederen niet te verantwoorden in de boekhouding van deze vennootschappen aan welk bovenomschreven feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven en/of opdracht toe heeft gegeven;
5.
De Stichting [naam] op een of meer tijdstippen in de periode van juni 2002 tot en met maart 2003, in ieder geval op of rond 9 augustus 2002 en/of 13 augustus 2002 en/of
16 augustus 2002 en/of 26 september 2002 (zijnde data van schriftelijke verzoeken curator om afgifte administratie) en/of 26 maart 2003 (mondeling verzoek curator om afgifte administratie) te [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als bestuurder van een of meer rechtspers(o)on(en te weten [bedrijf 1], welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 24 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard en/of [bedrijf 8], welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht d.d. 14 augustus 2002 in staat van faillissement is verklaard, (al dan niet) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s) niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, met name grootboeken en/of bankafschriften, in die artikelen bedoeld aan welk(e) strafb(a)ar(e) feit(en) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) feitelijk leiding heeft gegeven en/of opdracht toe heeft gegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 2
Door en namens verdachte is aangevoerd dat facturen voor werkzaamheden verricht door [bedrijf 1] volgens afspraak werden opgemaakt en geïnd door [bedrijf 5], maar dat die facturen onderling werden doorgefactureerd. Er was dus geen sprake van het ter facturering overdragen van vorderingen op klanten ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers, aldus verdachte. Door verdachte wordt ter onderbouwing van dit standpunt naar facturen verwezen en wordt aangevoerd dat die facturen daadwerkelijk betaald zijn.
Om te kunnen vaststellen dat rechten van schuldeisers verkort (kunnen) zijn, is een overzicht van facturen en geldstromen noodzakelijk. Het dossier biedt hierin geen inzicht. De curator beschikt, zo heeft hij in de aangifte verwoord, niet over de volledige administratie. Hij is niet in staat om de activa te bepalen. Verder zijn in het opsporingsonderzoek geen afschriften van de bankrekeningen opgevraagd bij de bankinstellingen. Aldus wordt de door verdachte geschetste gang van zaken, inhoudende dat door [bedrijf 5] werd doorgefactureerd aan [bedrijf 1], niet door bewijsmiddelen weerlegd. Naar het oordeel van het hof kan daarom niet worden bewezen dat vorderingen op klanten ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers zijn overgedragen.
Feit 3
Door en namens verdachte is naar voren gebracht dat de in de tenlastelegging bedoelde goederen tegen een redelijke prijs zijn verkocht en overgedragen, zodat de rechten van de schuldeisers niet zijn verkort. Door verdachte wordt ter onderbouwing van dit standpunt naar facturen verwezen en wordt aangevoerd dat die facturen daadwerkelijk betaald zijn.
Het in dit feit besloten verwijt is gebaseerd op hetgeen de curator in zijn aangiftes heeft verwoord. Hij heeft met betrekking tot [bedrijf 1] geconstateerd dat een aantal zaken aan de boedel is onttrokken, een vrachtwagen met kenteken [kenteken], het grootste deel van de inventaris (machines) en voorraden. Tevens heeft de curator geconstateerd dat bepaalde baten niet zijn verantwoord, te weten de opbrengst van de verkoop van de inventaris en de voorraden aan [bedrijf 5]
Met betrekking tot [bedrijf 8] heeft de curator geconstateerd dat bepaalde baten niet zijn verantwoord en dat enige goederen aan de boedel onttrokken zijn.
De curator heeft in zijn aangiftes echter tevens verwoord - en dat betreft het kernverwijt in de aangiftes- dat hij niet in staat is om de bezittingen en schulden van de beide BV's te bepalen. De curator heeft geen zicht op de activa. Dat hangt daarmee samen dat de curator niet beschikt over de volledige administratie van de beide BV's. Zo is volgens de curator van de vrachtauto [kenteken] niet duidelijk of deze eigendom is van [bedrijf 1] of dat deze is geleased. Het grootboek betreffende de leaseauto's is namelijk niet in de administratie aangetroffen.
Verder moet worden vastgesteld dat het dossier geen inzicht biedt in de geldstromen tussen de beide BV's en de aan deze BV's gelieerde BV's. De curator beschikt niet over een volledige (financiële) administratie en in het kader van het opsporingsonderzoek zijn bij bankinstellingen geen afschriften van de bankrekeningen opgevraagd. Aldus kan niet worden vastgesteld dat er door de aan [bedrijf 1] en [bedrijf 8] gelieerde BV's voor de overname van voorraden en inventaris niet een redelijke prijs is betaald, zoals van de zijde van verdachte is betoogd.
Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de rechten van schuldeisers zijn verkort. Daarom moet vrijspraak volgen van dit feit.
Beoordeling feit 5
Het hof leidt, uit het bezigen van de woorden "(al dan niet)" af dat de steller van de tenlastelegging heeft beoogd ten laste te leggen
- (impliciet)
primair:
- -
het misdrijf van artikel 343, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht en
- (impliciet)
subsidiair:
- -
het misdrijf van artikel 342, aanhef en onder 3e van het Wetboek van Strafrecht.
Vrijspraak feit 5 (impliciet) primair
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 5 (impliciet) primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
In het bijzonder ontbreekt het bewijs dat de verplichtingen niet zijn voldaan ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers.
Bewijsoverweging
In de tenlastegelegde periode was de Stichting [naam] bestuurder van [bedrijf 1] en van [bedrijf 8][bedrijf 4] [bedrijf 6]'s zijn op respectievelijk 24 juli 2002 en 14 augustus 2002 in staat van faillissement verklaard. Verdachte is de (enige) bestuurder van de Stichting [naam].
Uit de aangiftes van curator [curator] van 20 november 2003 volgt dat verdachte meermalen door de curator is verzocht om afgifte van de volledige administratie van [bedrijf 1] en [bedrijf 8], met name om de administratie met betrekking tot de laatste jaren voor de faillissementen.
Op 8 augustus 2002 heeft de curator vastgesteld dat de administratie van [bedrijf 1] - die zich naar verluidt bevond in het bedrijfsgebouw van [bedrijf 8] - niet volledig was.
Verdachte is bij faxberichten van 9 augustus 2002, 13 augustus 2002, 16 augustus 2002 en 26 september 2002 en mondeling op 26 maart 2003 verzocht om de volledige administratie van [bedrijf 1] te verstrekken.
Verdachte is mondeling op 22 augustus 2002, bij faxbericht van 27 augustus 2002 en mondeling op 26 maart 2003 verzocht om de volledige administratie van [bedrijf 8] te verstrekken.
Verdachte heeft van zowel [bedrijf 1] als [bedrijf 8] nimmer de curator de beschikking gegeven over de volledige administratie.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is het bestuur van een rechtspersoon - in dit geval de Stichting [naam] - verplicht tot het op zodanige wijze voeren van een administratie, en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.
Verdachte was enig bestuurder van de stichting [naam]. Zoals verdachte zelf ook heeft aangegeven was hij eindverantwoordelijk. Verdachte is door de curator aangesproken. Hij was bevoegd en gehouden om de - complete - administratie van de beide BV 's tevoorschijn te brengen, echter heeft hij maatregelen om daarvoor te zorgen achterwege gelaten. Gelet hierop kan verdachte hiervoor strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden.
Het argument van verdachte dat als gevolg van de openbare verkoop van goederen van [bedrijf 1] een gedeelte van de administratie verloren zou zijn gegaan na het faillissement, treft geen doel. Uit het dossier blijkt dat die openbare verkoop heeft plaatsgevonden nadat de curator al verschillende keren om uitlevering van de complete administratie had verzocht.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 5 (impliciet) subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 5.
De Stichting [naam] op tijdstippen in de periode van juni 2002 tot en met maart 2003,
te [plaats] en/of [plaats] als bestuurder van rechtspersonen,
te weten [bedrijf 1], welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 24 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard en [bedrijf 8], welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht d.d. 14 augustus 2002 in staat van faillissement is verklaard,
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, met name grootboeken en/of bankafschriften, bedoeld in artikel 10, eerste lid van Boek 2 Burgerlijk Wetboek, aan welk strafbaar feit hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 5 (impliciet) subsidiair bewezen verklaarde levert op:
feitelijk leiding geven aan het aan de bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn, dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek administratie is gevoerd, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan kortgezegd eenvoudige bankbreuk bij rechtspersonen. Door het niet overhandigen van een complete administratie van de failliete rechtspersonen, is een goede afwikkeling van de faillissementen onmogelijk gemaakt. Dat heeft grote (financiële) gevolgen voor de schuldeisers. Verder wordt door deze handelwijze het in de samenleving bestaande vertrouwen in een deugdelijke en eerlijke afwikkeling van een faillissement geschonden.
Uit het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 augustus 2012 volgt dat verdachte eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Het hof is van oordeel dat een andere strafmodaliteit - zoals door verdachte verzocht - geen recht doet aan de ernst van het feit.
Namens verdachte is verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In het onderhavige geval is de redelijke termijn aangevangen op 8 september 2004, zijnde de datum van aanhouding van verdachte.
De behandeling van de strafzaak heeft in eerste aanleg op 7 september 2006, 28 juni 2007, 29 januari 2009 en 9 juli 2009 plaatsgevonden, waarna de rechtbank op 23 juli 2009 vonnis heeft gewezen. Op 19 augustus 2009 heeft verdachte hoger beroep ingesteld. De behandeling van de strafzaak heeft in hoger beroep heeft op 31 januari 2011, 27 juni 2011, 20 oktober 2011 en 24 september 2012 plaatsgevonden. Het hof wijst arrest op 8 oktober 2012.
Uit het vorenstaande volgt dat de termijn van berechting ruim 8 jaren bedraagt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de berechting van de zaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen en dat de berechting van de zaak in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij speelt de ingewikkeldheid van de zaak een rol, alsmede de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt bij de beoordeling van de redelijkheid van de duur van de strafzaak vast dat het een ingewikkelde zaak betreft met een omvangrijk onderzoek. Bovendien komt een groot deel van de vertraging voor rekening van verdachte.
Ten tijde van de eerste behandeling door de rechtbank heeft de toenmalige raadsman van verdachte verzocht om nader onderzoek bij de rechter-commissaris. Vervolgens heeft verdachte nadat het onderzoek door de rechter-commissaris was afgerond, de eerstvolgende zitting om aanhouding verzocht, omdat hij stukken wilde inzien. Een afspraak daartoe was eerder door verdachte afgezegd. Op de zitting bij de rechtbank in januari 2009 blijkt dat de raadsman van verdachte, mr. Van Omme, zich heeft teruggetrokken, omdat verdachte hem niet betaalde. De behandeling van de zaak wordt opnieuw aangehouden, teneinde verdachte de gelegenheid te bieden bijstand van een raadsman te zoeken. Op de zitting van 9 juli 2009 verschijnt noch verdachte noch een raadsman en wordt de zaak door de rechtbank afgedaan. In september 2009 stelt een nieuwe raadsman, mr. Sterke, zich namens verdachte. Kort voor de eerste zitting in hoger beroep laat mr. Sterke weten niet meer als raadsman voor verdachte op te treden. Op de eerste zitting in hoger beroep d.d. 31 januari 2011, verschijnt verdachte met zijn huidige raadsman - die toen het dossier nog niet had kunnen bestuderen- en wordt verzocht om uitstel om een verzoek tot onderzoekswensen te formuleren. De hiertoe door het hof gegeven termijn van vier weken is door de raadsman niet nageleefd.
Het - omvangrijke - verzoek is behandeld ter zitting van 20 oktober 2011 en toegewezen. Nadat het onderzoek is afgerond wordt de zaak inhoudelijk behandeld op 24 september 2012.
Slechts de vertraging ontstaan doordat de behandeling van de zaak ter zitting van 27 juni 2011 moest worden aangehouden, omdat verdachte, die toen in België gedetineerd was, niet in de gelegenheid was gesteld de zitting bij te wonen, komt niet voor rekening van verdachte.
Naar het oordeel van het hof is de lange duur van de procedure aldus in overwegende mate aan verdachte toe te rekenen. Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM niet is overschreden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 51 en 342 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 4 en 6 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 5 (impliciet) primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 5 (impliciet) subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 5 (impliciet) subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. B.F. Keulen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Kuiper, griffier,
en op 8 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken,
zijnde mr. B.F. Keulen buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.