HR, 02-06-2015, nr. 15/00274
ECLI:NL:HR:2015:1445
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-06-2015
- Zaaknummer
15/00274
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Insolventierecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1445, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑06‑2015; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9442, Afwijzing
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0263
Uitspraak 02‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. Afwijzing aanvraag.
Partij(en)
2 juni 2015
Strafkamer
nr. 15/00274 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 oktober 2012, nummer 24/002070-09, ingediend door mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 juli 2009 - de aanvrager ter zake van 5. "feitelijk leiding geven aan het aan de bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn, dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek administratie is gevoerd, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht, begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1.
Het Hof heeft ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"De Stichting [A] op tijdstippen in de periode van juni 2002 tot en met maart 2003, te Tiel en/of Zeewolde als bestuurder van rechtspersonen, te weten [B] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 24 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard en [C] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht d.d. 14 augustus 2002 in staat van faillissement is verklaard, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, met name grootboeken en/of bankafschriften, bedoeld in artikel 10, eerste lid van Boek 2 Burgerlijk Wetboek, aan welk strafbaar feit hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven."
3.2.
Het Hof heeft omtrent het bewijs het volgende overwogen:
"In de tenlastegelegde periode was de Stichting [A] bestuurder van [B] BV en van [C] BV. Deze BV's zijn op respectievelijk 24 juli 2002 en 14 augustus 2002 in staat van faillissement verklaard. Verdachte is de (enige) bestuurder van de Stichting [A].
Uit de aangiftes van curator Van der Wulp van 20 november 2003 volgt dat verdachte meermalen door de curator is verzocht om afgifte van de volledige administratie van [B] BV en [C] BV, met name om de administratie met betrekking tot de laatste jaren voor de faillissementen.
Op 8 augustus 2002 heeft de curator vastgesteld dat de administratie van [B] BV - die zich naar verluidt bevond in het bedrijfsgebouw van [C] BV - niet volledig was.
Verdachte is bij faxberichten van 9 augustus 2002, 13 augustus 2002, 16 augustus 2002 en 26 september 2002 en mondeling op 26 maart 2003 verzocht om de volledige administratie van [B] BV te verstrekken.
Verdachte is mondeling op 22 augustus 2002, bij faxbericht van 27 augustus 2002 en mondeling op 26 maart 2003 verzocht om de volledige administratie van [C] BV te verstrekken.
Verdachte heeft van zowel [B] BV als [C] BV nimmer de curator de beschikking gegeven over de volledige administratie.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is het bestuur van een rechtspersoon - in dit geval de Stichting [A] - verplicht tot het op zodanige wijze voeren van een administratie, en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.
Verdachte was enig bestuurder van de stichting [A]. Zoals verdachte zelf ook heeft aangegeven was hij eindverantwoordelijk. Verdachte is door de curator aangesproken. Hij was bevoegd en gehouden om de - complete - administratie van de beide BV 's tevoorschijn te brengen, echter heeft hij maatregelen om daarvoor te zorgen achterwege gelaten. Gelet hierop kan verdachte hiervoor strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden.
Het argument van verdachte dat als gevolg van de openbare verkoop van goederen van [B] BV een gedeelte van de administratie verloren zou zijn gegaan na het faillissement, treft geen doel. Uit het dossier blijkt dat die openbare verkoop heeft plaatsgevonden nadat de curator al verschillende keren om uitlevering van de complete administratie had verzocht."
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
In de aanvraag wordt in de kern betoogd dat de administratie van [C] BV door een medewerker van de Belastingdienst na de inbeslagneming van de computer waarop die administratie stond, op een CD-ROM is gezet, dat deze CD-ROM geen deel uitmaakte van het strafdossier maar wel van het opsporingsdossier en dat het Hof, ware het daarmee bekend geweest, niet tot een veroordeling maar tot een vrijspraak of een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie zou zijn gekomen.
4.3.
Art. 460, tweede lid, Sv schrijft voor dat de aanvraag tot herziening de gronden dient te vermelden waarop de aanvraag berust, met bijvoeging van de bescheiden waaruit van die gronden kan blijken. Nu de CD-ROM niet is bijgevoegd, kan de aanvraag reeds daarom niet tot herziening leiden. Afgezien daarvan geldt het volgende.
4.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de curator laatstelijk op 26 maart 2003 heeft verzocht hem de volledige administratie van de beide in de bewezenverklaring bedoelde vennootschappen te verstrekken en dat de aanvrager daaraan geen gevolg heeft gegeven. De inbeslagneming van de computers waarop volgens de aanvrager de administratie van één van de failliete vennootschappen stond, heeft blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal plaatsgevonden op 26 mei 2004, derhalve geruime tijd na het verzoek van de curator. Het alsnog produceren van de CD-ROM waarop die administratie zou staan, kan de aanvrager dus niet baten.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2015.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.