HR, 22-12-2015, nr. 15/04280
ECLI:NL:HR:2015:3717
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-12-2015
- Zaaknummer
15/04280
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3717, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2015; (Herziening)
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0033
INS-Updates.nl 2016-0022
Uitspraak 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Herziening. Vervolg op HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1445. De HR verklaart de tweede aanvraag tot herziening n-o en wijst de derde af.
Partij(en)
22 december 2015
Strafkamer
nr. S 15/04280 H
KD/ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 oktober 2012, nummer 24/002070-09, ingediend door mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 juli 2009 - de aanvrager ter zake van "feitelijk leiding geven aan het aan de bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn, dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek administratie is gevoerd, niet in ongeschonden staat worden tevoorschijn gebracht, begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
2. De aanvragen tot herziening
De eerste aanvraag tot herziening is door de Hoge Raad afgewezen bij zijn arrest van 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1445. Dat arrest houdt onder meer in dat de aanvraag reeds daarom niet tot herziening kan leiden omdat in strijd met art. 460, tweede lid, Sv de CD-ROM, waarop beroep wordt gedaan, niet bij de aanvraag is gevoegd.
Ten vervolge op dit arrest heeft de raadsman van de aanvrager bij brief van 30 juni 2015 (met bijlagen) bedoelde CD-ROM alsnog aan de Hoge Raad doen toekomen. Die brief wordt aangemerkt als tweede aanvraag tot herziening en zal worden beoordeeld in het licht van hetgeen in de eerste aanvraag is aangevoerd.
Vervolgens heeft de raadsman een nieuwe - derde - herzieningsaanvraag ingediend, die op 30 november 2015 bij de Hoge Raad is ingekomen.
De drie aanvragen tot herziening zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1.
Het Hof heeft ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"De Stichting [A] op tijdstippen in de periode van juni 2002 tot en met maart 2003, te Tiel en/of Zeewolde als bestuurder van rechtspersonen, te weten [B] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 24 juli 2002 in staat van faillissement is verklaard en [C] BV, welke vennootschap bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht d.d. 14 augustus 2002 in staat van faillissement is verklaard, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het tevoorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers, met name grootboeken en/of bankafschriften, bedoeld in artikel 10, eerste lid van Boek 2 Burgerlijk Wetboek, aan welk strafbaar feit hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven."
3.2.
Het Hof heeft omtrent het bewijs het volgende overwogen:
"In de tenlastegelegde periode was de Stichting [A] bestuurder van [B] BV en van [C] BV. Deze BV's zijn op respectievelijk 24 juli 2002 en 14 augustus 2002 in staat van faillissement verklaard. Verdachte is de (enige) bestuurder van de Stichting [A] .
Uit de aangiftes van curator [de curator] van 20 november 2003 volgt dat verdachte meermalen door de curator is verzocht om afgifte van de volledige administratie van [B] BV en [C] BV, met name om de administratie met betrekking tot de laatste jaren voor de faillissementen.
Op 8 augustus 2002 heeft de curator vastgesteld dat de administratie van [B] BV - die zich naar verluidt bevond in het bedrijfsgebouw van [C] BV - niet volledig was.
Verdachte is bij faxberichten van 9 augustus 2002, 13 augustus 2002, 16 augustus 2002 en 26 september 2002 en mondeling op 26 maart 2003 verzocht om de volledige administratie van [B] BV te verstrekken.
Verdachte is mondeling op 22 augustus 2002, bij faxbericht van 27 augustus 2002 en mondeling op 26 maart 2003 verzocht om de volledige administratie van [C] BV te verstrekken.
Verdachte heeft van zowel [B] BV als [C] BV nimmer de curator de beschikking gegeven over de volledige administratie.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is het bestuur van een rechtspersoon - in dit geval de Stichting [A] - verplicht tot het op zodanige wijze voeren van een administratie, en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend.
Verdachte was enig bestuurder van de stichting [A] . Zoals verdachte zelf ook heeft aangegeven was hij eindverantwoordelijk. Verdachte is door de curator aangesproken. Hij was bevoegd en gehouden om de - complete - administratie van de beide BV 's tevoorschijn te brengen, echter heeft hij maatregelen om daarvoor te zorgen achterwege gelaten. Gelet hierop kan verdachte hiervoor strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden.
Het argument van verdachte dat als gevolg van de openbare verkoop van goederen van [B] BV een gedeelte van de administratie verloren zou zijn gegaan na het faillissement, treft geen doel. Uit het dossier blijkt dat die openbare verkoop heeft plaatsgevonden nadat de curator al verschillende keren om uitlevering van de complete administratie had verzocht."
4. Wettelijk kader
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Art. 92 Fw:
"De curator zorgt, dadelijk na de aanvaarding zijner betrekking, door alle nodige en gepaste middelen voor de bewaring des boedels. Hij neemt onmiddellijk de bescheiden en andere gegevensdragers, gelden, kleinodiën, effecten en andere papieren van waarde tegen ontvangbewijs onder zich. Hij is bevoegd de gelden aan de ontvanger voor de gerechtelijke consignatiën in bewaring te geven."
- Art. 2:10, eerste lid, BW:
"Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de rechtspersoon en van alles betreffende de werkzaamheden van de rechtspersoon, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend."
- Art. 342, aanhef en onder 3o, Sr:
"De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie:
(...)
3o indien aan hem te wijten is, dat aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (...) omschreven verplichtingen niet is voldaan of dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd is, en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden te voorschijn gebracht."
5. Beoordeling van de tweede aanvraag en de derde aanvraag
5.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.2.1.
In de tweede aanvraag wordt in de kern betoogd dat (een deel van) de administratie van [C] BV door een medewerker van de Belastingdienst na de inbeslagneming van de computer waarop die administratie stond, op een CD-ROM is gezet, dat deze CD-ROM geen deel uitmaakte van het strafdossier maar wel van het opsporingsdossier en dat het Hof, ware het daarmee bekend geweest, niet tot een veroordeling maar tot een vrijspraak of een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie zou zijn gekomen.
5.2.2.
Het gaat hier om de verplichting van de Stichting [A] - waarvan de aanvrager de bestuurder was - als bestuurder van de in staat van faillissement verklaarde vennootschappen [B] BV en [C] BV tot het ten behoeve van de curator in dat faillissement in ongeschonden staat tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waaruit de rechten en verplichtingen van die rechtspersonen kunnen worden gekend.
5.2.3.
Het Hof heeft op de hiervoor onder 3.2 weergegeven gronden geoordeeld dat aan die verplichting niet is voldaan. Met de thans in het geding gebrachte CD-ROM beoogt de aanvrager dat oordeel aan te tasten. Die CD-ROM behelst 6.718 Word documenten en 3.006 Excel bestanden, waaruit zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden afgeleid dat het hier gaat om een gegevensdrager waaruit de - dat betekent: alle - rechten en verplichtingen van de beide vennootschappen kunnen worden gekend. In dat verband wijst de Hoge Raad erop dat naar luid van zijn arrest van 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:269, de aanvraag een nauwkeurige omschrijving dient te behelzen van het onder 5.1 hiervoor bedoelde gegeven, dus zonder daartoe slechts te verwijzen naar bijgevoegde bescheiden. De aanvraag evenwel rept wat betreft de inhoud van de CD-ROM slechts over "allerhande administratieve gegevens" en over "een deel van de administratie" met opsomming van een aantal voorbeelden en dat is onvoldoende om de Hoge Raad in staat te stellen de gegrondheid van de aanvraag adequaat te beoordelen. De aanvraag kan derhalve niet worden ontvangen.
5.3.1.
In de derde aanvraag wordt aangevoerd dat het Hof heeft "gedwaald omtrent de verblijfplaats van de computers en servers waarop de administraties van de failliete rechtspersonen stond". Ter ondersteuning van die stelling wordt beroep gedaan op een proces-verbaal van 15 september 2004, opgemaakt door [verbalisant], ambtenaar van de Belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar.
5.3.2.
Genoemd proces-verbaal maakt deel uit van het dossier waarover het Hof beschikte, zoals in de aanvraag met juistheid is vermeld. Daarom kan niet worden gezegd dat het Hof niet bekend was met dat proces-verbaal. Dat betekent dat de aanvraag kennelijk ongegrond is.
5.4.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de tweede aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk;
wijst de derde aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.