HR, 10-11-2017, nr. 17/01579
17/01579
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-11-2017
- Zaaknummer
17/01579
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2828, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑11‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:1066, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑11‑2017
- Vindplaatsen
NLF 2017/2732 met annotatie van Mark Smits
V-N 2017/55.22 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2017/472 met annotatie van J.P. Kruimel
NbSr 2018/41
NTFR 2017/2800 met annotatie van A. Oosters
Uitspraak 10‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken. Alleen het waterverdedigingswerk zelf, een dijk, blijft buiten aanmerking bij waardering van de onroerende zaak.
Partij(en)
10 november 2017
nr. 17/01579
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 maart 2017, nr. BK-16/00411, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de directeur van het samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (hierna: de heffingsambtenaar) tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 16/1020) betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2015 met betrekking tot de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak bestaat uit een vrijstaande woning met een schuur, een stal, een mestkelder en percelen (landbouw)grond. De onroerende zaak is gelegen aan een waterverdedigingswerk, een dijk, in het gebied van het waterschap Rivierenland (hierna: het Waterschap).
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het geschil spitste zich toe op de vraag op welke delen van de onroerende zaak de waarderingsuitzondering van toepassing is voor waterverdedigingswerken als bedoeld in artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling).
2.2.2
Het Hof heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2016, nr. 15/00518, ECLI:NL:HR:2016:364, BNB 2016/96, geoordeeld dat de waarderingsuitzondering beperkt blijft tot het waterverdedigingswerk (de dijk) met uitzondering van de daartoe behorende delen die dienen tot woning.
2.3.1.
Tegen het in 2.2.2 weergegeven oordeel richten zich de middelen.
2.3.2.
Het eerste middel betoogt onder meer dat het Hof heeft miskend dat op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling, mede buiten aanmerking moet blijven de waarde die is toe te rekenen aan de naast de onderhavige dijk gelegen zones waarin op grond van de keur van het Waterschap voorschriften en beperkingen gelden ter bescherming van die dijk.
2.3.3.
Dit betoog faalt. Alleen het dijklichaam zelf is een waterverdedigingswerk als bedoeld in voormeld artikel 2, lid 1, aanhef en letter f, van de Uitvoeringsregeling. De omstandigheid dat een waterschap ter bescherming en beheer van dat dijklichaam voorschriften vaststelt en beheersmaatregelen neemt die gelden voor naastgelegen zones, brengt niet mee dat die zones gerekend moeten worden tot de in voormelde bepaling bedoelde werken die bij de waardering buiten aanmerking moeten blijven.
2.3.4.
De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2017.
Beroepschrift 10‑11‑2017
Edelhoogachtbaar College,
Uw brieven van 3 april 2017 ontvingen wij in goede orde. Naar aanleiding hiervan wenst ondergetekende — ten deze handelend als gemachtigde van [X] te [Z] op basis van de thans als bijlage 1 toegezonden machtiging — binnen de daarvoor door u gestelde termijn de gronden van het beroep in cassatie tegen de Hofuitspraak van 21 maart 2017 met zaaknummer Bk-16/00411 (zie bijlage 2), in te dienen.
Motivering:
De eerste klacht in ons cassatieberoep komt op tegen de overweging van het Hof in onderdeel 7.3. waarin het Hof heeft geoordeeld dat gelet op de omstandigheid dat de hier van toepassing zijnde Keur, anders dan de Keur van 2009, het onderscheid in keurzones niet kent. Op basis hiervan heeft het Hof het betoog van de Heffingsambtenaar dat slechts 763 m2 van de tot het object behorende grond tot het waterverdedigingswerk behoort en is vrijgesteld, ten onrechte juist geacht.
Het Hof heeft naar onze mening een evident onjuist uitgangspunt gehanteerd en is mede in het licht bezien van de erkenning van de Heffingsambtenaar dat in het geval dat ook de in de ‘beschermingszone binnenzijde’ gelegen grond tot de vrijstelling behoort de vrijstelling 2639 m2 bedraagt (zie blz. 2 proces-verbaal zitting 7 februari 2017), tot een onbegrijpelijk oordeel gekomen.
Gelet op het vorenoverwogene stellen wij beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het Hof met onderstaand middel:
Middel 1:
Het oordeel van het Hof in onderdeel 7.3. is in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk dan wel is onvoldoende gemotiveerd.
Onbegrijpelijk oordeel
Het oordeel van het Hof dat slechts 763 m2 van de grond van het object[A-STR.1] kan delen in de waarderingsuitzondering voor waterverdedigingswerken als bedoeld in artikel 18, vierde lid Wet WOZ juncto artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ en artikel 220d, aanhef en onderdeel g, van de Gemeentewet (hierna: de vrijstelling), is onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Het Hof heeft het oordeel gegrond op de onjuiste vaststelling dat de Keur 2014 van het waterschap Rivierenland het onderscheid in keurzones (te weten: kemzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone) niet zou kennen.
Dat dit oordeel op grond van de gedingstukken naar onze mening onhoudbaar is, baseren wij o.a. op gedingstuk d.d. 13-02-2016, bijlage 2 bij de gronden van het beroep bij de rechtbank zoals door ons ingediend. In dit stuk dat afkomstig is van de website van Waterschap Rivierenland staat expliciet:
‘Op deze kaart staan de dijken in het beheergebied van waterschap Rivierenland en de bijbehorende kern- en beschermingszones weergegeven. Binnen deze kern- en beschermingszones, gelden geboden en verboden voor bepaalde activiteiten, werkzaamheden en beheer…
Er zijn drie zones:
- •
de kemzone: biedt maximale bescherming voor de waterkering volgens de keur;
- •
de beschermingszone: biedt zware bescherming voor de waterkering volgens de keur,
- •
de buitenbeschermingszone: biedt een lichte bescherming voor de waterkering volgens de keur, maar is voldoende om bijvoorbeeld aanvullende eisen aan ontgrondingen te stellen.’
Uit deze geciteerde tekst van het genoemde gedingstuk blijkt overduidelijk de onjuistheid van de overweging 7.3 van het Hof. Ook uit andere gedingsstukken zoals het verweerschrift d.d. 20 april 2016, blz. 4, paragraaf 2 de eerste vier alinea's, blijkt de evidente misslag van het Hof.
Als bewijs zenden wij u bovendien bijlage 3 afkomstig van de website van Waterschap Rivierenland, waaruit blijkt dat de stelling van het Hof dat de keur 2014 geen onderscheid in keurzones kent, onjuist is.
Vervolgens nemen wij op basis van de uitspraak van het Hof den Haag, d.d. 25-05-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1607 (inzake hetzelfde object [A-STR. 1]) in casu voor vaststaand aan dat de vrijstelling van toepassing is voor de kernzone en de beschermingszone binnenzijde met een omvang bij het object [A-STR. 1] van 2639 m2. Gezien het voorgaande en mede gelet op de stelling van de Heffingsambtenaar dat de vrijstelling van toepassing is op 2639 m2 grond indien moet worden geoordeeld dat de vrijstelling ook van toepassing is op de beschermingszone binnenzijde (zie proces-verbaal zitting 7 februari 2017), geven wij u in overweging de uitspraak van het Hof op dit punt te casseren en de zaak zelf af te doen.
Bij de bepaling van de WOZ-waarde verzoeken wij u uit te gaan van een ruime toepassing van de WOZ-uitzondering door uit te gaan van de daadwerkelijke functie van de grond die is vrijgesteld conform ‘de vrijstelling’. Hiervoor verwijzen wij u naar de eveneens op 23 maart 2017 door het Hof Den Haag gedane uitspraak met zaaknummer BK-SGR 16/00499, V-N Vandaag 2017/687 (zie bijlage 4). Overigens wordt de thans bestreden uitspraak in het licht bezien van deze op dezelfde dag door het Hof in dezelfde samenstelling gedane uitspraak BK-SGR 16/00499 nog onbegrijpelijkerl
Op basis van de ruime toepassing van de WOZ-uitzondering bepleiten wij per peildatum in geding een WOZ-waarde van € 139.000 doordat slechts de opstal dienend als woning (€ 32.660), 100 m2 ondergrond woongedeelte (€ 46.500) en 6729 m2 grasland ruim gelegen achter de woning in de buitenbeschermingszone (€ 60.561) in de waardering kunnen worden betrokken (zie ook blz. 5 van door ons ingediend gedingstuk d.d. 15-11-2016, reactie op incidenteel hoger beroep).
Middel 2:
Het oordeel van het Hof in onderdeel 7.8 dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de schuur, de stal en de mestkelder geen waarde kan worden toegekend, is in het licht van de gedingstukken onbegrijpelijk dan wel is onvoldoende gemotiveerd.
Onbegrijpelijk oordeel
Het oordeel van het Hof in onderdeel 7.8 is onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Rechtbank Rotterdam heeft de waarde van de bijgebouwen bewust (en naar onze mening; terecht) laten delen in de vrijstelling. Immers de bijgebouwen zijn opstallen niet dienend als woning en kunnen derhalve delen in ‘de vrijstelling’. Dit standpunt is door ons ook verwoord in de gronden van het beroep bij de Rechtbank d.d 13-02-2016, blz. 4 eerste alinea (zie gedingstukken), maar ook in het gedingstuk d.d. 15-11-2016 (reactie op incidenteel hoger beroep), blz. 4 eerste alinea van paragraaf 4.
Nu het standpunt dat ook de waarde van de bijgebouwen kan delen in de vrijstelling door de Rechtbank Rotterdam is gehonoreerd, is de contraire overweging van het Hof in overweging 7.8 onbegrijpelijk in het licht van de gedingstukken, dan wel onvoldoende gemotiveerd te noemen. Indien u ons eerste middel — dat overigens in de uitwerking van de waarde van € 139.000 ook uitgaat van een vrijstelling voor de waarde van de bijgebouwen — niet kunt honoreren, geven wij u in overweging de uitspraak van het Hof te casseren en de zaak zelf af te doen door de WOZ-waarde van € 280.000 te verminderen met een bedrag van € 20.000 (waarde bijgebouwen) en vast te stellen op € 260.000 met dienovereenkomstige vermindering van de OZB.
Conclusies
Op grond van al het voorgaande moge ik uw Raad in overweging geven:
- 1.
de uitspraak van het Hof te casseren en de WOZ-beschikking [A-STRAAT 1] te verminderen tot een bedrag van € 139.000 met dienovereenkomstige vermindering van de OZB;
dan wel,
- 2.
de uitspraak van het Hof te casseren en de WOZ-beschikking [A-STRAAT 1] verminderen tot een bedrag van € 260.000 met dienovereenkomstige vermindering van de OZB;
Tevens verzoeken wij u voor dit cassatieberoep de Heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van het betaalde griffierecht, alsmede de proceskosten (rechtshulp door derden).
In afwachting van uw reactie, verblijven wij,