Hof Den Haag, 18-07-2017, nr. BK-17/00413
ECLI:NL:GHDHA:2017:3588
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
18-07-2017
- Zaaknummer
BK-17/00413
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:3588, Uitspraak, Hof Den Haag, 18‑07‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2017:1420, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2018/8.22 met annotatie van Redactie
NLF 2018/0107 met annotatie van
Uitspraak 18‑07‑2017
Inhoudsindicatie
In geschil is of de waarde van de woning op een hoger bedrag vastgesteld kan worden. Indien deze vraag bevestigend beantwoord dient te worden, is tussen partijen niet in geschil dat de waarde van de woning op waardepeildatum € 160.000 bedraagt. Voorts is in geschil of de Rechtbank de aanslag ten onrechte niet heeft verhoogd.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00413
uitspraak d.d. 18 juli 2017
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, de Heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (hierna: de Rechtbank) van 23 februari 2017, nummer ROT 16/4533 betreffende de onder 1.1 vermelde beschikking en aanslag.
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2015 (hierna: de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [Y] te [Z] (hierna: de woning), voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op € 120.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [Z] (hierna: de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard, de WOZ-waarde van de woning per waardepeildatum vastgesteld op € 160.000 en bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 46 vergoed.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 juni 2017. De Heffingsambtenaar is verschenen. Belanghebbende heeft schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de Heffingsambtenaar gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep komen vast te staan:
3.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een flatwoning die zes kamers bevat, verspreid over twee woonlagen. De woning heeft een inhoud van ongeveer 499 m3.
3.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onderhavige WOZ-beschikking. Daarbij heeft hij verzocht om verhoging van de waarde van zijn woning tot € 160.000.
3.3.
De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen omdat volgens hem geen wettelijke basis bestaat op grond waarvan de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning verhoogd kan worden.
Oordeel van de Rechtbank
4. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
" (…)
Overwegingen
1. Belanghebbende] heeft als beroepsgrond aangevoerd dat de vastgestelde waarde te laag is en dat deze naar zijn mening bepaald moet worden op € 160.000,-. Het belang dat hij daarbij zegt te hebben is dat hij voornemens is de woning in 2017 of 2018 te verkopen en dat bij verkoop uiteraard van belang is welke WOZ-waarde aan de woning is toegekend. Verder valt niet uit te sluiten dat de woning op termijn zal worden onteigend en ook daarbij is de WOZ-waarde van belang, aldus [belanghebbende].
2. [ De Heffingsambtenaar] heeft aangevoerd dat in dit geval voor verhoging van de waarde een wettelijke basis ontbreekt, ten eerste omdat die verhoging in strijd met de rechtsbeschermingsgedachte, zoals die is verwoord in de artikelen 7:11 en 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ertoe zal leiden dat [belanghebbende] een financieel ongunstiger positie krijgt. Immers, zo begrijpt de rechtbank [de Heffingsambtenaar], het leidt tot een hogere aanslag. Ten tweede ontbreekt bij het door [belanghebbende] gestelde belang voor die verhoging een wettelijke basis, omdat artikel 28, eerste lid, van de Wet WOZ zich ertegen verzet. In die bepaling staat dat (pas) sprake is van een belang als wijziging wordt beoogd van een waardegegeven dat wordt gebruikt op grond van een wettelijk voorschrift en belanghebbende door dat gebruik in zijn individueel belang wordt geraakt. In dit geval, aldus [de Heffingsambtenaar], houdt het beoogde gebruik van de WOZ-waarde geen verband met de doorwerking van een wettelijk voorschrift, maar met een voorgenomen verkoop.
3. De rechtbank moet dus (ook ambtshalve) onderzoeken of [belanghebbendes] bezwaarschrift terecht ongegrond is verklaard of dat dit, wegens het ontbreken van belang daarbij, niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
4. De rechtbank volgt het arrest van 11 oktober 2016 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2016:8122 rechtsoverwegingen 4.1. tot en met 4.10 en volgt haar eigen uitspraak van 14 februari 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:1122, rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.11. Hieruit volgt dat [belanghebbende] in bezwaar en beroep ook een hogere waarde mag bepleiten en geacht wordt daarbij belang te hebben, ook als het waardegegeven niet gebruikt wordt met het oog op de toepassing van een wettelijk voorschrift.
5. Vervolgens komt aan de orde of [de Heffingsambtenaar] de waarde van de woning juist heeft vastgesteld. [De Heffingsambtenaar], op wie de bewijslast rust dat de waarde van de woning niet te laag is vastgesteld, heeft zich nader op het standpunt gesteld dat de marktwaarde van de woning van [belanghebbende] rond de waardepeildatum eerder € 160.000,- is dan de in het bestreden besluit vastgestelde waarde van € 120.000,-. Gelet op dit door [de Heffingsambtenaar] nader verdedigde standpunt, dat overeenkomt met de door [belanghebbende] voorgestelde waarde, zal de rechtbank de WOZ-waarde van de woning per de waardepeildatum vaststellen op € 160.000,-. Van omstandigheden waarom de waarde anders zou moeten worden vastgesteld is niet gebleken.
6. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard voor zover het betrekking heeft op de WOZ-waarde. Naar het oordeel van de rechtbank kan de hogere WOZ-waarde geen gevolgen hebben voor de op basis van de oorspronkelijk beschikte WOZ-waarde vastgestelde aanslag onroerende-zaakbelastingen, omdat een beroep niet tot een hogere aanslag kan leiden (zie ook de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 mei 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3034). De aanslag zal dus niet worden verhoogd.
(…)"
Geschil, standpunten en conclusies
5.1.
In geschil is of de waarde van de woning op een hoger bedrag vastgesteld kan worden. Indien deze vraag bevestigend beantwoord dient te worden, is tussen partijen niet in geschil dat de waarde van de woning op waardepeildatum € 160.000 bedraagt. Voorts is in geschil of de Rechtbank de aanslag ten onrechte niet heeft verhoogd.
5.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
5.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
5.4.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het geschil
De WOZ-beschikking
6.1.1.
Bij Wet van 28 maart 2013, Stb. 2013, 129 is artikel 29 van de Wet WOZ gewijzigd door in het eerste lid, onderdeel b het woord "verminderd" te vervangen door "verminderd of verhoogd" en in het tweede lid de woorden "vernietiging of vermindering" te vervangen door "vernietiging, vervanging of verhoging". Deze wijzigingen zijn in werking getreden met ingang van 1 oktober 2015 (Besluit van 15 september 2015, Stb. 2015, 336). Aldus heeft met ingang van 1 oktober 2015 op grond van voormelde bepaling te gelden dat aan belanghebbenden en afnemers die het aangaat een mededeling moet worden gedaan in het geval, kort gezegd, de bij beschikking vastgestelde waarde ambtshalve, bij uitspraak op bezwaar dan wel krachtens een onherroepelijke rechterlijke uitspraak wordt vernietigd, verminderd of verhoogd.
6.1.2.
De Memorie van Toelichting, behorend bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot wijziging van artikel 29 Wet WOZ (hierna: het wetsvoorstel), vermeldt onder meer het volgende (Kamerstukken II 2012-2013, 33 462, nr. 3, p. 16):
"Met het bredere gebruik (…) van de WOZ-waarde is het mogelijk dat iemand belang heeft bij een hogere WOZ-waarde. De voorgestelde wijzigingen van artikel 29 voorzien erin dat ook na een verhoging van de bij beschikking vastgestelde WOZ-waarde na bezwaar (eerste lid) of beroep (tweede lid) belanghebbende en afnemers daarvan op de hoogte worden gebracht."
6.1.3.
Voorts is tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel opgemerkt:
"De leden van de fractie van de PVV stellen enkele vragen naar de doorwerking van een mogelijke vermeerdering van de WOZ-waarde. De afnemers ontvangen een mededeling van een dergelijke wijziging. De bekendmaking aan eventuele andere belanghebbenden bij dezelfde onroerende zaak die ook eerder een WOZ-beschikking hebben ontvangen (bijvoorbeeld de huurder, wanneer de vermeerdering heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een bezwaar van de verhuurder) vindt echter plaats door een (nieuwe) WOZ-beschikking, waartegen bezwaar mogelijk is, en met inachtneming van artikel 28. Het kabinet benadrukt nogmaals dat de belanghebbenden de mogelijkheid hebben om in bezwaar te gaan tegen de nieuwe WOZ-beschikking. Wanneer in een bezwaar- of beroepsprocedure twee belanghebbenden bij dezelfde onroerende zaak tegenstrijdige overwegingen aandragen, zal de gemeente of de bestuursrechter bij het beoordelen van de juistheid van de WOZ-taxatie standpunten van beide zijden meewegen. De verlaging of de verhoging van de WOZ-waarde heeft consequenties voor de aanslagoplegging voor de bezwaarmaker. Wanneer de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde wordt verminderd of juist verhoogd, moeten de aanslagen die al zijn opgelegd op basis van de te hoge of te lage waarde op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen binnen acht weken nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, worden verminderd dan wel verhoogd. Dit geldt voor alle aanslagen die zijn gebaseerd op de WOZ-waarde op de betreffende beschikking. Bij navordering geldt niet het vereiste dat sprake moet zijn van een nieuw feit. Ten slotte vragen de leden van de fractie van de PVV wat, indien de waardeverhoging doorwerkt naar andere WOZ-waarden, de gevolgen zijn voor de belanghebbenden ten aanzien van de WOZ-waarde, de beschikking en de op de beschikking gebaseerde aanslagen. Indien het om dezelfde onroerende zaak gaat, werkt een waardewijziging ook door naar andere belanghebbenden bij die onroerende zaak.
Een waardeverhoging of een waardeverlaging werkt nooit automatisch door naar een homogene groep van andere onroerende zaken. De belanghebbenden bij een homogene groep onroerende zaken kunnen ook niet volstaan met één bezwaarschrift. Voor elke onroerende zaak waarvoor de waarde onjuist wordt geacht, zal een bezwaar gemaakt moeten worden en er dient dus individueel uitspraak gedaan te worden op elk bezwaarschrift afzonderlijk. Is er geen bezwaar gemaakt door belanghebbenden in een homogene groep dan heeft een uitspraak geen gevolgen voor hun WOZ-beschikking." (Kamerstukken II 2012-2013, 33 462, nr. 6, p. 16 (Nota naar aanleiding van het verslag).
6.1.4.
In de Nota van toelichting bij het Besluit van 15 september 2015, Stb. 2015, 336 staat onder meer vermeld:
Dit besluit regelt de inwerkingtreding per 1 oktober 2015 van artikel I, onderdelen B, C en D, van de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken in verband met een verruiming van de openbaarheid van de WOZ-waarde en enkele technische aanpassingen (Stb. 2013, 129). De betreffende onderdelen hebben geen betrekking op de in het opschrift van die wet genoemde verruiming van de openbaarheid van de WOZ-waarde, maar betreffen uitsluitend enkele technische aanpassingen, te weten (…), de introductie van de afgifte van een WOZ-beschikking aan iemand die een buiten de belastingheffing liggend belang heeft bij de vastgestelde WOZ-waarde en de mogelijkheid om bezwaar te maken dan wel beroep in te stellen tegen een te lage WOZ-waarde.
6.1.5.
Gelet op de hiervoor geciteerde passages uit de parlementaire geschiedenis moet worden aangenomen dat de wetgever met de wijziging van artikel 29 Wet WOZ kennelijk beoogd heeft mogelijk te maken om in bezwaar of beroep een verhoging van de vastgestelde waarde te vorderen. Dat de mogelijkheid tot verhoging van de WOZ-waarde in bezwaar of beroep als zodanig niet expliciet in een wettelijke regeling is neergelegd, doet hieraan niet af. De wetgever heeft immers erkend dat met het bredere gebruik van de WOZ-waarde het mogelijk is dat iemand belang heeft bij een hogere WOZ-waarde en heeft daarop geanticipeerd door artikel 29 Wet WOZ in voormelde zin te wijzigen. Het standpunt van de Heffingsambtenaar dat de waarde van een woning in bezwaar en beroep niet verhoogd kan worden, moet op grond van het voorgaande verworpen worden.
6.2.
De wetgever heeft niet voorzien in overgangsrecht met betrekking tot de wijziging van artikel 29 van de Wet WOZ en daarmee evenmin met betrekking tot de (kennelijk beoogde) wijziging dat voortaan in bezwaar of beroep de WOZ-waarde op een hogere waarde kan worden vastgesteld. Dit betekent dat (ook) deze laatste wijziging onmiddellijke werking heeft. In aanmerking genomen dat het enige (indirecte) aanknopingspunt – de mededelingsregeling van artikel 29 van de Wet WOZ – niet in een andere richting wijst, brengt de onmiddellijke werking mee dat in rechterlijke uitspraken na 1 oktober 2015 het mogelijk is om de WOZ-waarde hoger vast te stellen.
6.3.1.
Anders dan de Heffingsambtenaar betoogt, is in het onderhavige geval niet vereist dat het belang bij een hogere WOZ-waarde verband moet houden met de doorwerking van een wettelijk voorschrift. De uit artikel 28, eerste lid, Wet WOZ voortvloeiende eis dat aannemelijk gemaakt dient te worden dat het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt en de belanghebbende door dit gebruik in zijn individuele belang kan worden geraakt, geldt uitsluitend voor diegenen die op grond van deze bepaling om een voor bezwaar vatbare beschikking verzoeken. Deze eis geldt niet – zoals in dit geval – voor belanghebbenden die eigenaar zijn van een woning.
6.3.2.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn belang in een hogere waarde is gelegen in het feit dat hij al enige tijd voornemens is zijn woning te verkopen en dat de WOZ-waarde van zijn woning als oriëntatiepunt kan dienen voor potentiële kopers. Daarnaast heeft hij gesteld dat zijn woning mogelijk wordt onteigend. Deze standpunten zijn door de Heffingsambtenaar niet betwist, zodat een (proces)belang aanwezig geacht moet worden. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar tegen de WOZ-beschikking terecht vernietigd.
De aanslag onroerende-zaakbelastingen
6.4.1.
De Heffingsambtenaar bestrijdt het oordeel van de Rechtbank dat een hogere WOZ-waarde geen gevolgen heeft voor de op basis van de oorspronkelijk beschikte waarde vastgestelde aanslag, omdat een beroep niet tot een hogere aanslag kan leiden. De Heffingsambtenaar heeft hierbij gewezen op de in artikel 18a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) neergelegde navorderingsbevoegdheid.
6.4.2.
Het Hof stelt voorop dat ingevolge artikel 30, tweede lid, Wet WOZ een bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking die is bekend gemaakt en verenigd in één geschrift met een aanslag onroerende-zaakbelastingen geacht wordt mede te zijn gericht tegen die aanslag, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt. In de onderhavige zaak zijn de aanslag en de WOZ-beschikking in één geschrift verenigd. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift van 18 maart 2015 inzake de “waardevaststelling WOZ” voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“Het is mij bekend dat een dergelijke aanpassing zal leiden tot navordering van diverse gemeentelijke heffingen”.
Het Hof concludeert hieruit dat belanghebbendes bezwaar uitsluitend de WOZ-waarde betreft en niet de aanslag. Nu een bezwaar tegen de aanslag ontbreekt, heeft de Rechtbank de uitspraak op bezwaar terecht vernietigd.
6.4.3.
Het Hof overweegt voorts dat de opvatting van de Heffingsambtenaar inzake artikel 18a, Awr, hiervoor vermeld onder 6.4.1, kennelijk berust op een onjuiste lezing van de uitspraak van de Rechtbank. De Rechtbank heeft zich in rechtsoverweging 6 van haar uitspraak niet uitgelaten over de toepasselijkheid van artikel 18a Awr. Dat een beroep niet kan leiden tot een hogere aanslag is juist. De bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag berust immers bij de Heffingsambtenaar en niet bij de rechter. Degewraakte overweging van de Rechtbank laat derhalve onverlet dat de Heffingsambtenaar de mogelijkheid heeft op grond van artikel 18a Awr een navorderingsaanslag op te leggen, welke mogelijkheid belanghebbende in zijn bezwaarschrift ook expliciet heeft onderkend.
6.5.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond en dient te worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten
7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. H.A.J. Kroon, E.M. Vrouwenvelder en Chr.Th.P.M. Zandhuis in tegenwoordigheid van de griffier drs. N. El Allaoui. De beslissing is op 18 juli 2017 in het openbaar uitgesproken.
Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Heffingsambtenaar een griffierecht geheven van € 501.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.