Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-10-2016, nr. 15/01264
ECLI:NL:GHARL:2016:8122
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
11-10-2016
- Zaaknummer
15/01264
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:8122, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 11‑10‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NLF 2016/0596 met annotatie van
NTFR 2016/2849 met annotatie van Mr. A. Dinée
Uitspraak 11‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Wet woz. Waardevaststelling appartement. Hogere woz-waarde bepleit. Procesbelang
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
Nummer 15/01264
uitspraakdatum: 11 oktober 2016
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 augustus 2015, nummer UTR 15/2416, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal (hierna: de heffingsambtenaar)
betreffende na te melden beschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 313 te [Z] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2014 voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 vastgesteld op € 124.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2014 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 135.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 augustus 2015 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar [A] , taxateur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [a-straat] 313 te [Z] . De onroerende zaak betreft een appartement met berging, gelegen in een appartementencomplex met identieke appartementen. De inhoud van het appartement is 272 m³ en de inhoud van de berging is 21 m³.
2.2.
De in het appartementencomplex gelegen appartementen waren alle in eigendom bij de woningcorporatie en werden door de woningcorporatie verhuurd aan particulieren. Ten tijde van de waardepeildatum waren meerdere van de in het appartementencomplex gelegen appartementen door de woningcorporatie verkocht. Daarbij heeft de woningcorporatie in een aantal gevallen de prijs vastgesteld op de WOZ-waarde verminderd met een korting. Vier door de woningcorporatie aan huurders verkochte appartementen zijn enige tijd na de verkoop door de respectieve eigenaren verkocht aan particulieren.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum vastgesteld op € 124.000. Hij heeft deze waarde onderbouwd met verkoopcijfers van drie in het appartementencomplex gelegen, identieke, referentieobjecten. De referentieobjecten betreffen [a-straat] 201, verkocht op 20 maart 2014 voor € 124.500, [a-straat] 181, verkocht op 11 juli 2014 voor € 124.950 en [a-straat] 365 verkocht op 31 december 2013 voor € 126.500.
2.4.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar ingestemd met verhoging van de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 130.000.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is primair het antwoord op de vraag of belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Subsidiair is in geschil of de waarde op een te laag bedrag is vastgesteld.
3.2
Beide partijen zijn van mening dat deze beide vragen bevestigend moeten worden beantwoord.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4
Beide partijen concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar en tot verhoging van de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 130.000.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbende is van mening dat de waarde op een hoger bedrag moet worden vastgesteld dan de waarde die is vastgesteld bij de bestreden WOZ-beschikking. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat de heffingsambtenaar bij de waardebepaling gebruik heeft gemaakt van transactiegegevens van in hetzelfde complex gelegen appartementen, welke appartementen echter door de woningcorporatie voor een bedrag lager dan de waarde in het economisch verkeer aan de zittende huurders zijn verkocht. Als gevolg daarvan is, aldus belanghebbende, de van deze transactiegegevens afgeleide waarde van de onroerende zaak eveneens op een lager bedrag dan de waarde in het economisch verkeer vastgesteld. Belanghebbende stelt daarvan nadeel te ondervinden, omdat het bedrag van zijn hypothecaire geldlening de WOZ-waarde van de onroerende zaak overstijgt, de bank daarvan op de hoogte is en daarin aanleiding heeft gezien jaarlijks een extra aflossing op de hypothecaire geldlening te eisen.
4.2.
In artikel 29, lid 1, aanhef en sub b, van de Wet WOZ is bepaald dat indien bij de uitspraak op een bezwaarschrift de bij de beschikking vastgestelde waarde wordt verminderd of verhoogd, de bekendmaking daarvan geschiedt aan de belanghebbenden die het aangaat. In lid 2 van artikel 29 is bepaald dat indien de in het eerste lid bedoelde vernietiging, vermindering of verhoging plaatsvindt krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak, de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar daarvan mededeling doet aan de belanghebbenden die het aangaat.
4.3.
4.4.
In de memorie van toelichting bij het voorstel dat heeft geleid tot deze wet staat onder meer het volgende (Kamerstukken II 2012/13, 33.462, nr. 3, p. 16):
“Met het bredere gebruik van de WOZ-waarde is het mogelijk dat iemand belang heeft bij een hogere WOZ-waarde. De voorgestelde wijzigingen van artikel 29 voorzien erin dat ook na een verhoging van de bij de beschikking vastgestelde WOZ-waarde na bezwaar (eerste lid) of beroep (tweede lid) belanghebbenden en afnemers daarvan op de hoogte worden gebracht.”
4.5.
In de Nota van toelichting bij het Koninklijk Besluit van 15 september 2015, Stb. 2015, 336, is onder meer vermeld:
“Dit besluit regelt de inwerkingtreding per 1 oktober 2015 van artikel I, onderdelen B, C en D, van de wet van 28 maart 2013 (…) (Stb. 2013, 129). De betreffende onderdelen (…) betreffen uitsluitend enkele technische aanpassingen, te weten (…) de introductie van de afgifte van een WOZ-beschikking aan iemand die een buiten de belastingheffing liggend belang heeft bij de vastgestelde WOZ-waarde en de mogelijkheid om bezwaar te maken dan wel beroep in te stellen tegen een te lage WOZ-waarde.”
4.6.
Tot de hiervoor vermelde wijziging van de Wet WOZ per 1 oktober 2015 was het vaste rechtspraak dat een vastgestelde waarde niet bij uitspraak op bezwaar of bij een rechterlijke uitspraak kan worden verhoogd. De heffingsambtenaar en de Rechtbank hebben in overeenstemming met deze jurisprudentie beslist dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar.
4.7.
Het Hof is, gelet op de onder 4.4. vermelde passage uit de parlementaire geschiedenis, van oordeel dat de wetgever met de wijziging van artikel 29 van de Wet WOZ heeft beoogd mogelijk te maken dat in bezwaar of (hoger) beroep de WOZ-waarde op een hogere waarde kan worden vastgesteld. De wetgever heeft daarbij niet voorzien in overgangsrecht, zodat de wetswijziging onmiddellijke werking heeft. Naar het oordeel van het Hof brengt de onmiddellijke werking mee dat in rechterlijke uitspraken na 1 oktober 2015 het mogelijk is om een nog niet onherroepelijk vaststaande WOZ-waarde hoger vast te stellen dan de beschikte waarde, ook indien – zoals hier het geval is – de WOZ-beschikking, de uitspraak op bezwaar en de uitspraak van de rechtbank van vóór die datum dateren.
4.8.
De omstandigheid dat de wetgever de mogelijkheid heeft opengesteld dat na een procedure in het kader van de Wet WOZ de waarde op een hoger bedrag dan de beschikte waarde wordt vastgesteld, brengt op zichzelf niet met zich mee dat belanghebbende alsnog ontvankelijk moet worden verklaard in het bezwaar. Daarvoor is, evenals dit vóór de wetswijzing van 1 oktober 2015 het geval was, tevens vereist dat belanghebbende belang heeft bij het bezwaar. Van belang bij het bezwaar is sprake indien het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, belanghebbende in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht (HR 11 april 2014, nr. 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878). Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.
4.9.
De wetgever heeft de consequenties die zijn verbonden aan het verhogen van de WOZ-waarde voorzien. Met betrekking tot die consequenties is in de wetsgeschiedenis het volgende opgemerkt (Kamerstukken II, 2012-2013, 33.462, nr. 6, pag 16):
“De verlaging of de verhoging van de WOZ-waarde heeft consequenties voor de aanslagoplegging voor de bezwaarmaker. Wanneer de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde wordt verminderd of juist verhoogd, moeten de aanslagen die al zijn opgelegd op basis van de te hoge of te lage waarde op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen binnen acht weken nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, worden verminderd dan wel verhoogd. Dit geldt voor alle aanslagen die zijn gebaseerd op de WOZ-waarde op de betreffende beschikking. Bij navordering geldt niet het vereiste dat sprake moet zijn van een nieuw feit.”
4.10.
Naar het oordeel van het Hof moet uit de in de onderdelen 4.4, 4.5 en 4.9 geciteerde passages uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat naar de bedoeling van de wetgever iedere belastingplichtige ten name van wie een WOZ-beschikking is genomen, het recht heeft in bezwaar en beroep een hogere waarde te bepleiten. Die belastingplichtige wordt geacht belang te hebben bij het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, ook als daarbij een hogere waarde wordt bepleit. De omstandigheid dat de verhoging van die WOZ-waarde tot een hogere belastingheffing kan leiden is door de wetgever voorzien en vormt sinds de hiervoor onder 4.3 vermelde wetswijziging per 1 oktober 2015 geen reden meer om het bezwaar niet-ontvankelijk te achten. Belanghebbende moet gelet op het voorgaande ontvankelijk worden verklaard in zijn bezwaar.
4.11.
Partijen zijn voor dat geval ter zitting tot overeenstemming gekomen in deze zin dat de waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld op € 130.000. Het Hof sluit zich bij dit eensluidende standpunt van partijen aan.
4.12.
De slotsom is dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, zodat de uitspraken van de Rechtbank en van de heffingsambtenaar moeten worden vernietigd en de waarde moet worden verhoogd tot € 130.000.
5. Proceskosten en griffierecht
5.1.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten bedragen in totaal € 30,56.
6. Beslissing
Het Hof
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- -
verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond,
- -
vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
- -
verhoogt de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 130.000,
- -
gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 168 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J van de Merwe, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van Wendel de Joode als griffier.
De beslissing is op 11 oktober 2016 in het openbaar uitgesproken: 11 oktober 2016
De griffier is verhinderd de De voorzitter,
uitspraak te ondertekenen
(mr. J. van de Merwe) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.