Proces-verbaal van verhoor verdachte, LERCA15050-009, opgesteld en ondertekend d.d. 30 december 2015 (p. 3-5 e.v.).
Hof Den Haag, 27-06-2019, nr. 22-001506-17
ECLI:NL:GHDHA:2019:1676
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-06-2019
- Zaaknummer
22-001506-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:1676, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑06‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt vrijgesproken van het deelnemen aan een terroristische organisatie, het trainen voor terrorisme en het voorbereiden van brandstichting, doodslag en moord met een terroristisch oogmerk. Onvoldoende inzicht in mogelijk verrichte handelingen door en beweegredenen van de verdachte. Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Overwegingen ten aanzien van ontvankelijkheid OM en rechtsmacht.
Partij(en)
Rolnummer: 22-001506-17
Parketnummer: 10-960237-15
Datum uitspraak: 27 juni 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 maart 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
adres: [adres].
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 17 november 2017, 7 juni 2019 en 13 juni 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 3 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De opgelegde straf is dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
3. Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op zowel 17 november 2017 als op 7 juni 2019 - ten laste gelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 29 december 2015, op één of meer plaatsen in Nederland en/of België en/of Jordanië en/of Turkije en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten Jabhat al-Nusra (JaN) en/of Al Qaida en/of Jabhat al Shamiya(h) en/of Ahrar al-Sh(a)am en/of Jay(h)s al-Islam, althans een daaraan gelieerde organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
2.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 29 december 2015, op één of meer plaatsen in Nederland en/of België en/of Jordanië en/of Turkije en/of Syrië
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of
- kennis en/of vaardigheden heeft verworven en/of (een) ander(en) heeft bijgebracht;
tot het plegen van een terroristisch misdrijf en/of een misdrijf ter voorbereiding en/of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen
A. (met anderen) gesproken en/of afspraken gemaakt over en/of plannen gemaakt met betrekking tot het afreizen naar het strijdgebied en/of de training voor en/of de deelname aan de gewapende strijd in Syrië en/of Irak, in elk geval één of meer land(en) deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de gewapende strijd en/of
B. zich (via onder meer internet) laten informeren en/of kennis vergaard over één of meer groepering(en)/organisatie(s), zoals IS(IS) en/of Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of Jabhat al Shamiya(h) en/of Ahrar al-Sh(a)am en/of Jay(h)s al-Islam en/of Vrije Syrische Leger (FSA), welke groepering(en)/organisatie(s) deelneemt/deelnemen aan de gewapende (Jihad) strijd in Syrië en/of Irak en/of
C. zich begeven naar en/of verbleven in Syrië, in elk geval één of meer land(en) deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de gewapende strijd en/of
D. kennis vergaard over gevechtshandelingen en/of deelgenomen aan (gevechts)trainingen en/of (daarmee/daarbij) voorbereidingen getroffen voor de deelname aan de gewapende strijd in Syrië en/of Irak, in elk geval één of meer land(en) deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de gewapende strijd en/of
E. meermalen, althans éénmaal een of meerdere vuurwapen(s) en/of munitie en/of gevechtskleding voorhanden gehad en/of
F. meermalen, althans éénmaal met (een) vuurwapen(s) op en/of in de richting van één of meer perso(o)n(en) kogels afgevuurd en/of
G. zich aangesloten bij en/of gedurende enige tijd deel uitgemaakt van de organisatie Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of Vrije Syrische Leger (FSA), althans een daaraan gelieerde organisatie, in elk geval een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, althans een organisatie die deelneemt aan de gewapende (Jihad) strijd in Syrië, in elk geval één of meer land(en) deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de gewapende strijd;
3.primairhij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 29 december 2015, op één of meer plaatsen in Nederland en/of België en/of Jordanië en/of Turkije en/of Syrië
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven) omschreven in artikel 157 en/of 176a en/of 176b en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten,
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf en/of
- plannen voor de uitvoering van het misdrijf, welke bestemd zijn om aan anderen te worden medegedeeld, in gereedheid heeft gebracht of onder zich heeft gehad,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, (telkens) ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweeg brengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,
A. (met anderen) gesproken en/of afspraken gemaakt over en/of plannen gemaakt met betrekking tot het afreizen naar het strijdgebied en/of de training voor en/of de deelname aan de gewapende strijd in Syrië, in elk geval één of meer land(en) deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de gewapende strijd en/of
B. zich (via onder meer internet) laten informeren en/of kennis vergaard over één of meer groepering(en)/organisatie(s), zoals IS en/of Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of Jabhat al Shamiya(h) en/of Ahrar al-Sh(a)am en/of Jay(h)s al-Islam en/of Vrije Syrische Leger (FSA), welke groepering(en)/organisatie(s) deelneemt/deelnemen aan de gewapende (Jihad) strijd in Syrië en/of Irak en/of
C. zich begeven naar en/of verbleven in Syrië, in elk geval één of meer land(en) deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de gewapende strijd en/of
D. kennis vergaard over gevechtshandelingen en/of deelgenomen aan (gevechts)trainingen en/of (daarmee/daarbij) voorbereidingen getroffen voor de deelname aan de gewapende strijd in Syrië, in elk geval één of meer land(en) deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de gewapende strijd en/of
E. meermalen, althans éénmaal een of meerdere vuurwapen(s) en/of munitie en/of gevechtskleding voorhanden gehad en/of
F. meermalen, althans éémaal met (een) vuurwapen(s) op en/of in de richting van één of meer perso(o)n(en) kogels afgevuurd en/of
G. zich aangesloten bij en/of gedurende enige tijd deel uitgemaakt van de organisatie Jabhat al-Nusra en/of Al Qaida en/of Vrije Syrische Leger (FSA), althans een daaraan gelieerde organisatie, in elk geval een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven, althans een organisatie die deelneemt aan de gewapende (Jihad) strijd in Syrië en/of Irak, in elk geval één of meer land(en) deel uitmakende van het/een strijdgebied en/of de gewapende strijd;3. subsidiairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 t/m 29 december 2015 te Syrië een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een lang vuurwapen waarbij de vergrendeling van dit wapen is uitgevoerd middels een grendel, een zogenaamd Bolt-Action geweer, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer voorhanden heeft gehad, terwijl dit feit was begaan met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van strafrecht dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van dat wetboek voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
4. Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover dat feit ziet op de organisaties Jabhat al-Nusra, Al Qaida, Ahrar al-Sh(a)am en Jay(h)s al-Islam. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, voor zover dat feit ziet op de organisatie Jabhat al-Shamiya, 2 en 3 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
5. Het vonnis waarvan beroep
Reeds gegeven het feit dat in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd, kan het vonnis waarvan beroep niet in stand blijven.
6. De ontvankelijkheid van de advocaat-generaal
6.1
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat de advocaat-generaal niet ontvankelijk in de vervolging behoort te worden verklaard. In essentie is hieraan het volgende ten grondslag gelegd:
Blijkens een persbericht van 10 oktober 2014 van het Openbaar Ministerie heeft het Openbaar Ministerie zelf aangegeven dat deelname aan de gewapende strijd in Syrië tegen Islamitische Staat (hierna: IS) niet strafbaar is. Op dergelijke voldoende duidelijke uitlatingen, afkomstig van de autoriteit die bevoegd is tot vervolging over te gaan, mag worden vertrouwd.
De overheid heeft steun verleend aan gematigde groepen. Nog op 9 februari 2018 heeft de regering een leveringsovereenkomst gesloten met Jabhat al-Shamiya met betrekking tot voertuigen die voor de gewapende strijd zijn gebruikt. Op het moment dat de regering steun biedt aan dezelfde groeperingen waar de verdachte strafbare betrokkenheid bij zou hebben, wordt het persbericht van 10 oktober 2014 gesteund door handelen van de regering. De consequentie hiervan is dat het niet kennis nemen van het tweede persbericht, waarin wordt teruggekomen op het eerste persbericht, niet voor rekening en risico komt van de verdachte.
Het Openbaar Ministerie handelt erg selectief; niet duidelijk is waarom de verdachte wel en anderen, zoals de betrokken bewindspersonen en topambtenaren, niet worden vervolgd. De zaak tegen de verdachte kan ook vergeleken worden met die van [man 1], die zou hebben deelgenomen aan de gewapende beweging YPG, een onderdeel van de Koerdische PKK. De PKK staat op de terreurlijst van de Europese Unie, terwijl de organisaties die aan de verdachte worden tegengeworpen, dat niet staan. Aldus handelt het Openbaar Ministerie in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Vervolging van de verdachte is in strijd met het verbod op willekeur en het rechtszekerheidsbeginsel.
Wanneer de regering bepaalde groeperingen steunt, dan legitimeert de regering deze groeperingen. De staat moet het goede voorbeeld geven en je hoort als burger op het handelen van de Nederlandse regering te kunnen vertrouwen. Er is een direct verband tussen de financiering door de staat van steun aan die groeperingen en de handelingen die het Openbaar Ministerie de verdachte verwijt.
Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte oorlogsmisdrijven zou hebben gepleegd. Vervolging van strijden tegen en eventueel doden van IS-strijders is niet opportuun.
Er is sprake van schending van het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), omdat sprake is van relevante verborgen, staatsgeheime informatie.
6.2
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft dit verweer gemotiveerd betwist en geconcludeerd dat hij ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
6.3
Beoordeling ontvankelijkheid
Het hof stelt vast dat de verdachte onder meer wordt vervolgd voor deelname aan een terroristische organisatie in de periode van 1 juli 2014 tot en met 29 december 2015. De in de tenlastelegging genoemde organisaties betreffen: Jabhat al-Nusra, Al Qaida, Jabhat al Shamiya(h), Ahrar al-Sham en/of Jay(s) al-Islam. Het persbericht van 10 oktober 2014, genoemd door de verdachte, is zes dagen later herroepen door het Openbaar Ministerie. Het latere persbericht is bekend gemaakt en onder meer via internet te raadplegen. De verdachte heeft verklaard in de periode van september 2014 tot en met februari 2015 in Istanbul verbleven te hebben en in maart/april 2015 naar Syrië te zijn gegaan. Op 29 december 2015 is de verdachte vanuit Istanbul naar Amsterdam gevlogen en op Schiphol aangehouden.
Ter zitting is onder meer een in het pleidooi specifiek aangeduide Nieuwsuur-uitzending door het hof bekeken. Het hof begrijpt dat deze uitzending gaat over materiële steun die vanwege de Nederlandse staat (het ministerie van Buitenlandse Zaken) aan bepaalde groeperingen in het Syrisch conflict zou zijn verleend in 2017 en later. Gesteld noch gebleken is dat vanwege deze steun sprake is van vormverzuimen bij het voorbereidend strafrechtelijk onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, gestart in 2015. Het hof gaat er daarom van uit dat wat betreft deze steun er geen sprake is van vormverzuimen als bedoeld in dit artikel en dat dit om die reden in zoverre niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de advocaat-generaal.
Voor wat betreft de vraag of de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 19 december 1995, NJ 1996, 249) geldt het volgende.
Gesteld noch gebleken is dat de geboden materiële steun waarvan in de Nieuwsuur-uitzending sprake is, afkomstig is van met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren dan wel dat deze steun afbreuk heeft gedaan aan verdachtes recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak. Deze steun doet derhalve op zichzelf niet toe of af aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Vast staat dat het persbericht van 10 oktober 2014 zes dagen later is herroepen, dat dit deugdelijk bekend gemaakt is en dat het herroepen persbericht via internet te raadplegen is. Bij pleidooi is aangevoerd dat de verdachte zich bewust heeft aangesloten bij het Vrije Syrische Leger (hierna: VSL). De verdachte heeft op 30 december 2015 verklaard dat hij, voorafgaand aan zijn vertrek naar Syrië (in maart/april 2015), alles wilde weten over IS, Jabat al-Nusra en het VSL. “Ik sprak hierover met mensen en ik zocht alles uit op internet. Ik ben een onderzoeker.” Het hof leidt hieruit af dat dit onderzoek ruimschoots na 16 oktober 2014 plaatsvond. In het licht van deze omstandigheden kan de verdachte wel aanvoeren dat hij heeft vertrouwd op de juistheid van het persbericht van 10 oktober 2014, maar dat is in de specifieke omstandigheden van dit geval geen gerechtvaardigd vertrouwen. Hij zal gelet op deze verklaring ‘als onderzoeker’ immers ook kennis genomen hebben van het persbericht waarin het Openbaar Ministerie zijn eerdere standpunt van 10 oktober 2014 heeft herroepen en voorts – als het waar is dat hij zich in dit vraagstuk nader heeft verdiept en ‘alles wilde weten’– ook hebben opgemerkt dat er in de loop van 2015 ook daadwerkelijk strafvervolgingen zijn gestart tegen zogenoemde ‘uitreizigers’ en ondersteuners van IS.
De raadsman heeft verder gesteld dat Jabhat al-Shamiya in 2017 steun heeft gekregen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De omstandigheid dat de Nederlandse staat (het ministerie van Buitenlandse Zaken) naderhand bepaalde strijdgroepen, waaronder Jabhat al-Shamiya, waarbij de verdachte stelt zich te hebben aangesloten (ofschoon hij dat later weerspreekt), - mogelijk - materieel ondersteunde, terwijl de verdachte in 2015 in Syrië was, tast de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie evenmin aan.
Dit brengt mee dat het persbericht van 10 oktober 2014 niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van de advocaat-generaal.
Wat betreft het niet vervolgen van [man 1] geldt dat de advocaat-generaal onweersproken heeft gesteld dat de zaak tegen die persoon is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Daarmee is geen sprake van een met de zaak tegen de verdachte vergelijkbare zaak. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Het beroep op handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel faalt eveneens voor zover het gebaseerd is op de stelling dat de zaak tegen de verdachte vergelijkbaar zou zijn met een verwijt dat
de betrokken bewindspersonen en topambtenaren te maken zou zijn. De wijze waarop die in beginsel verschillende verwijten te vergelijken zou zijn is onvoldoende concreet met stellingen onderbouwd.
Ook overigens is onvoldoende concreet onderbouwd dat de beslissing van het Openbaar Ministerie de verdachte te vervolgen op basis van de tenlastelegging zoals die thans luidt in strijd is met de beginselen van een goede procesorde (HR 2 februari 1999, NJ 1999, 554).
Tot slot is namens de verdachte aangevoerd dat sprake is van strijd met een eerlijk proces. Het hof stelt vast dat de verdachte vanaf 29 december 2015 voorzien is geweest van rechtsgeleerde bijstand, die in de gelegenheid is gesteld bij de verhoren aanwezig te zijn. In eerste aanleg en in hoger beroep is de procedure op tegenspraak gevoerd. Het voorhanden bewijs is ter zitting in aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsman besproken. Geen van de procesdeelnemers beschikt over inhoudelijke informatie over het als staatsgeheim gekwalificeerde NLA-programma, het non-lethal assistance programma. Dit brengt mee dat Openbaar Ministerie en verdediging dezelfde mogelijkheden en onmogelijkheden hadden om gegevens te onderbouwen dan wel te betwisten. Bij deze stand van zaken bestaat geen grond strijd met een eerlijk proces aan te nemen.
7. Rechtsmacht
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of in de onderhavige zaak Nederland rechtsmacht heeft.
Het hof stelt voorop dat de aanwezigheid van rechtsmacht moet worden beoordeeld op grondslag van de tenlastelegging. Indien echter de rechter na de beantwoording van de bewijsvraag vaststelt dat er geen enkel aanknopingspunt met Nederland is dan kan hij alsnog het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk verklaren. Alle ten laste gelegde feiten bevatten Nederland als pleegplaats, behalve feit 3 subsidiair dat alleen Syrië als pleegplaats vermeldt.
Bij de beantwoording van de bewijsvraag ten aanzien van de feiten die Nederland als pleegplaats hebben zal hierna blijken dat het hof weliswaar vaststelt dat de verdachte na 29 juli 2014 vanuit Nederland naar Turkije is gereisd en na een verblijf in Istanbul is doorgereisd naar Syrië, maar – kort gezegd – niet kan vaststellen wanneer hij daartoe heeft besloten, met welke concrete intentie de verdachte naar Syrië is afgereisd en wat hij daar heeft gedaan. Voor bewezenverklaring van die feiten acht het hof verdachtes verklaringen onvoldoende betrouwbaar. Daaruit kan echter bij de vraag naar de rechtsmacht van het hof niet worden afgeleid dat er geen enkel aanknopingspunt met Nederland is. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij altijd al in zijn hoofd had om naar Syrië te gaan om daar te vechten. Uit deze verklaring zou kunnen worden afgeleid dat hij de voorbereidingen daarvoor gedeeltelijk al in Nederland heeft getroffen. Hoewel het hof bij de bewijsvraag niet zonder meer van de juistheid van deze verklaring van de verdachte kan uitgaan, kan ook niet worden gezegd dat deze zonder meer onjuist is en er dus geen enkel aanknopingspunt met Nederland is. Het hof heeft rechtsmacht op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (Hierna: Sr.).
Voor zover dit anders is geldt het volgende.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3 primair en subsidiair heeft het hof rechtsmacht op grond van artikel 6 Sr. in samenhang met artikel 4 lid 2 van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht (hierna: het Besluit). De verdachte is Nederlander en hem zijn in het buitenland gepleegde terroristische misdrijven in de zin van artikel 83 Sr. ten laste gelegd. De pleegperiode start telkens op 1 juli 2014, per de datum van inwerkingtreding derhalve.
Het hof heeft bovendien op grond van artikel 7 Sr. rechtsmacht ten aanzien van feit 3 subsidiair dat alleen Syrië als pleegplaats vermeldt. Dit feit wordt door de Wet Wapens en Munitie als misdrijf beschouwd en hierop is in Syrië straf gesteld. Dit laatste kan worden afgeleid uit de rapportage van dr. J. Jolen van 25 oktober 2018 en de (vertaalde) Syrische wetgeving, in het bijzonder artikel 315 lid 1 dat straf stelt op het bezit van oorlogswapens. Dat het ten laste gelegde wapen een oorlogswapen is volgt uit het proces-verbaal van de afdeling specialistische ondersteuning van 14 november 2017, dat het gebruik ervan in Syrië, Irak en Koerdische gevechtsgebieden beschrijft.
Ten aanzien van feit 2 waarin overtreding van artikel 134a Sr. – kort gezegd – trainen voor terrorisme is ten laste gelegd, stelt het hof eerst vast dat dit geen terroristisch misdrijf is. Per 1 augustus 2015 is artikel 134a Sr. toegevoegd aan de opsomming van bepalingen in art. 4 lid 2 van het Besluit die desondanks tot toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet leiden. Het Openbaar Ministerie heeft niet aangevoerd dat de verdachte na die datum heeft getraind voor terrorisme en ook het hof kan dit niet vaststellen. Artikel 6 Sr. schept dus geen rechtsmacht. Wel heeft het hof rechtsmacht op grond van art. 7 Sr. Het tenlastegelegde wordt door de Nederlandse strafwet – als gezegd: in art. 134a Sr. – als misdrijf beschouwd. In Syrië, waar de verdachte aan gevechtstrainingen zou hebben deelgenomen, althans een ander dergelijke vaardigheden zou hebben bijgebracht, is in art. 4 van de Wet nummer 19 van het jaar 2012 met betrekking tot de bestrijding van terrorisme (in vertaling overgelegd) straf gesteld op training voor terroristische daden. Dat de Nederlandse en Syrische bepaling uiteenlopen, doet aan de vestiging van rechtsmacht op grond van art. 7 Sr. niet af aangezien niet is vereist is dat het feit door de Syrische wet op dezelfde wijze als naar Nederlands recht strafbaar is gesteld.
8. Beoordeling van de zaak
Ten aanzien van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten overweegt het hof als volgt.
8.1
Bewijsmiddelen in dossier
In het dossier bevindt zich een groot aantal berichten en foto’s die door de verdachte op zijn Facebook-profiel zijn geplaatst. Er zijn foto’s te zien van de verdachte in camouflagekleding, met vuurwapens, althans daarop gelijkende voorwerpen, met de vlag van het VSL en van de verdachte bij een bord van Ummah Village te Syrië. Verder bevinden zich in het dossier verklaringen die de verdachte tegenover de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft afgelegd, berichten van de verdachte aan het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Consulaire Afdeling van het Nederlands Consulaat-Generaal in Istanbul (Turkije) en handgeschreven notities van de verdachte.
Vorenomschreven foto’s zijn naar het oordeel van het hof een aanwijzing voor de aanwezigheid van de verdachte in het strijdgebied in Syrië in de ten laste gelegde periode, alsmede voor contact tussen de verdachte en leden van één of meer strijdgroepen aldaar. Deze foto’s zijn op zichzelf evenwel onvoldoende om vast te kunnen stellen wat de verdachte in Syrië heeft gedaan, bij welke organisatie(s) hij zich heeft aangesloten (zo hij zich al daadwerkelijk bij een groepering heeft aangesloten) en met welk oogmerk hij is afgereisd en eventuele handelingen heeft verricht.
Ter beantwoording van deze vragen bevindt zich in het dossier geen ander bewijsmiddel dan de eigen verklaringen van de verdachte. Het hof overweegt ten aanzien van die verklaringen als volgt.
8.2
Verklaringen verdachte
De verdachte heeft tegenover de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op een aantal punten zeer wisselend verklaard. Hieronder volgt een beknopt overzicht van die verklaringen.
8.2.1
Eerste politieverhoor1.
In zijn eerste politieverhoor verklaart de verdachte dat hij Nederland op 28 december 2013 heeft verlaten en toen met de trein naar Parijs is gegaan. Via Parijs heeft de verdachte een ticket geboekt om via Nederland naar Koeweit te gaan. Op 24 mei 2014 is door Koeweit getracht de verdachte via Istanbul naar Nederland uit te zetten, maar de verdachte miste zijn aansluitende vlucht op de luchthaven van Istanbul. Op 26 mei 2014 is de verdachte op eigen kosten naar Brussel gevlogen, hij wilde niet terug naar Nederland. Na een week in een daklozencentrum in Brussel te hebben verbleven, besloot de verdachte terug te gaan naar Turkije om daar te bedelen. Hij heeft daar ongeveer drie maanden op het vliegveld Atatürk als bedelaar rondgehangen. Toen de verdachte van de politie niet langer op het vliegveld mocht verblijven, is hij in contact gekomen met een Arabisch sprekende man die hem voorstelde naar de moskee te komen, waar hij in ruil voor werk gratis kon eten en slapen. Na vier maanden te hebben gewerkt in de moskee heeft de verdachte twee maanden in een telefoonwinkel gewerkt. Omdat hij daar zeer slecht werd betaald, keerde hij terug naar de moskee.
De verdachte had altijd al in zijn hoofd om naar Syrië te gaan om daar te vechten voor de Jihad. Op een gegeven moment ontstonden er problemen in de moskee, omdat de verdachte ging informeren naar de Jihad in Syrië en daar heen wilde gaan. De verdachte wilde alles weten over IS, Jabhat al-Nusra en het VSL. Hij sprak hierover met anderen en zocht alles uit op internet. Doordat in de moskee bekend werd dat de verdachte naar Syrië wilde gaan voor de Jihad, had hij het idee dat hij daar niet meer veilig was en is de verdachte naar Syrië gereisd. [Man 2] heeft de verdachte overtuigd om voor het VSL te gaan vechten. De verdachte noemt zichzelf een onderzoeker.
De verdachte is naar Syrië gereisd en is daar naar het basiskamp in Azaaz van VSL gebracht. In totaal heeft de verdachte ongeveer vijf weken in dit kamp gezeten en heeft daar eigenlijk alleen ‘gechild’ en af en toe geschoten met een Kalasjnikov. Vervolgens is de verdachte naar een ander kamp in Azaaz gebracht, om te trainen. De training bestond uit schiettraining, marcheren, theorie over Islam en dat de Daesh (het hof begrijpt: IS) ongelovig is. Drie weken voor de Ramadan begon, heeft de verdachte zich op verzoek van [man 3] aangemeld om in Kafra te vechten tegen IS. De verdachte is bij de scherpschutterseenheid gekomen en heeft daar eerst met een 9mm Dragondof snipergeweer geschoten. Een paar weken later is de verdachte gaan schieten met een zwaarder kaliber, 12.7mm. Na een dag of vier had de verdachte het goed onder de knie en doodde hij zijn eerst IS-strijder. De verdachte weet van 21 IS-strijders zeker dat hij ze heeft gedood, over zes anderen twijfelt hij.
Halverwege augustus 2015 heeft de verdachte samen met elf anderen ontslag genomen bij het VSL. Vervolgens is de verdachte aangehouden door Jabhat al-Nusra, hij heeft drie dagen in een kooi vastgezeten. Tijdens de ondervragingen werd de verdachte gevraagd of hij zich wilde aansluiten bij Sham Islam, hij stemde daar mee in. Daar werd de verdachte direct in de boeien geslagen en gedurende twintig dagen iedere dag verhoord. Sham Islam wilde de verdachte terugbrengen naar Jabhat al-Nusra, maar dat wilde de verdachte niet en dus werd hij weer opgesloten. Na ongeveer zestien dagen heeft de verdachte toch maar aangegeven dat hij bereid was terug te gaan naar de groep van Jabhat al-Nusra, om zo vrij te komen. Hij wilde zich niet feitelijk aansluiten bij Jabhat al-Nusra.
8.2.2
Tweede politieverhoor2.
In zijn tweede verhoor verklaart de verdachte beduidend anders over bepaalde door hem verrichte activiteiten in Syrië.
De foto’s op Facebook waarop de verdachte met wapens staat afgebeeld, plaatste hij enkel om zich groter voor te doen. De foto’s zijn gemaakt toen hij bij het VSL training volgde. De wapens waren niet van de verdachte, maar van andere militairen. De verdachte heeft wel eens geschoten, maar dat was met een oud wapen, geen snipergeweer. De verdachte verklaart nooit met een snipergeweer te hebben geschoten, laat staan iemand te hebben gedood. Hij wilde graag opgenomen worden in de groep en respect krijgen. Zijn werkelijke werkzaamheden waren bij een soort van grenspost met een verrekijker kijken naar het deel wat in handen was van IS.
De verdachte verklaart dat hij misschien wel psychische hulp nodig heeft om alles op een rijtje te krijgen.
8.2.3
Eerste aanleg
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 februari 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij tijdens zijn eerste politieverhoor nooit heeft gezegd dat hij naar Syrië wilde gaan om te vechten voor de Jihad. Ook verklaart de verdachte dat hij bij het eerste verhoor door de politie opzettelijk heeft gelogen, om schadevergoeding te krijgen. Hij zou na het liegen bij de politie naar buiten komen met een novum om zo het Openbaar Ministerie uit te schakelen met de tenlastelegging. Hij is een rat, maar het is een spelletje dat hij speelt met de officier van justitie, aldus de verdachte.
Over zijn activiteiten in Syrië verklaart de verdachte dat toen de verdachte op enig moment in Azaaz in zijn verrekijkerpositie zat, zijn eenheid werd aangevallen door IS-strijders. Er kwam een aantal personen op hem af en toen heeft hij per ongeluk de hendel van het snipergeweer overgehaald en richting die personen geschoten, omdat hij dacht dat hij zichzelf moest verdedigen. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij 21 IS-strijders heeft gedood, omdat hij dacht dat de Nederlandse staat hem dan een lintje zou geven. Het was grootspraak. Verder verklaart de verdachte nog dat alle foto’s op zijn Facebook zijn gemaakt in Azaaz, toen hij bij Jabhat al-Shamiya zat, die de vlag van het VSL draagt ter bescherming tegen andere groepen.
8.2.4
Hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juni 2019 heeft de verdachte opnieuw een verklaring afgelegd. Over de aanleiding van zijn vertrek uit de moskee verklaart hij anders dan hij bij de politie heeft gedaan. Hij verklaart dat de ‘manager’ van de moskee in de winter van 2014 naar hem toe kwam met de mededeling dat hij na de winter weg moest, omdat de opvang tijdelijk was. Leden van de moskee hebben op eigen initiatief geld geregeld voor een ticket voor de verdachte. De verdachte realiseerde zich dat hij dakloos zou worden in Turkije en geen kans had om Turkije te verlaten. Hij zocht naar een oplossing en een stem in zijn hoofd vertelde hem dat Syrië dichtbij was. Hij wilde naar Syrië voor seks, geld en een vrouw. Het persbericht van het Openbaar Ministerie d.d. 10 oktober 2014 kwam in gedachten bij hem naar boven, in welk bericht werd medegedeeld dat het afreizen naar Syrië om te strijden tegen IS niet strafbaar is. De verdachte koos uiteindelijk voor het VSL omdat de Verenigde Naties het VSL steunden. Het klopt dat de verdachte eerder heeft gezegd dat [man 2] hem had overtuigd te vechten voor VSL, maar dat is niet echt gebeurd.
Over het al dan niet doden van IS-strijders heeft de verdachte in hoger beroep verklaard dat hij op enig moment op een verrekijkerspost stond en meerdere IS-strijders zag naderen. Hij heeft toen getracht een scherpschuttersgeweer klaar te zetten om zo zichzelf en zijn groep te kunnen verdedigen. Bij dat klaarzetten is de hendel van dat geweer af gegaan en is een kogel naar buiten de post geschoten. De volgende dag hoorde de verdachte van een jongen dat hij een IS-strijder had gedood; een verhaal dat de verdachte maar zo heeft hij gelaten nu leden van zijn organisatie blij met de verdachte leken te zijn vanwege het vermeende doden van de IS-strijder. De verklaring dat hij zeker 21 IS-strijders had gedood, was grootspraak.
Wanneer ter terechtzitting in hoger beroep het door de verdachte geschreven Facebook-bericht aan [man 4] van 12 juli 2015 wordt voorgehouden, verklaart hij dat dit eveneens grootspraak was. Dit bericht houdt onder meer in:
“Het gaat nog een tijd duren de strijd hier
Heb naar me zin hoor
1 van de Islamic state die ik heb gedood
Had 2100 dollar in zijn broekzak en een Samsung S5”
Op de vraag of de verdachte op de dag van het onderzoek ter terechtzitting de waarheid spreekt, verklaart de verdachte dat hij zichzelf niet kan incrimineren. Hij heeft de boel een beetje opgeblazen, een groot verhaal opgehangen. De verdachte verklaart voorts dat hij – in tegenstelling tot zijn eerdere verklaring - helemaal niet bij Jabhat al-Shamiya was aangesloten, maar bij de Northern Storm Brigade. Dat heeft hij naar eigen zeggen wel eerder verklaard, namelijk bij het eerste politieverhoor en op de zitting in eerste aanleg, maar dat is niet in een proces-verbaal opgenomen.
Overigens heeft de verdachte ter zitting in hoger beroep ook nog verklaard dat zijn beheersing van de Arabische taal minimaal was. Het hof leidt hier uit af dat het voor deze verdachte ook heel moeilijk moet zijn geweest de situatie in Syrië juist te interpreteren.
8.2.5
Tussenconclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat de verdachte zeer wisselend heeft verklaard over wat voor hem de aanleiding was om naar Syrië af te reizen, de groep of organisatie(s) waar hij zich al dan niet bij heeft aangesloten en het al dan niet doden van één of meer IS-strijders.
8.3
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft in deze zaak op een aantal momenten verklaard dat hij zich groter heeft voorgedaan, om op die manier bij een groep te kunnen horen en gerespecteerd te worden. In zijn tweede politieverhoor verklaart hij dat hij wellicht psychische hulp nodig heeft.
Wat de grootspraak van de verdachte, en daarmee de geloofwaardigheid van zijn verklaringen betreft, slaat het hof ook acht op de getuigenverklaring van een zus van de verdachte3.. Zij omschrijft hem als iemand die liegt en bedriegt en als iemand die ver van de realiteit staat. Ze verklaart dat de verdachte er toe wil doen en zo misschien kansen creëert om dat te bewijzen.
Een en ander vindt bevestiging in de Pro Justitia rapportage d.d. 13 januari 2017 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), opgesteld en ondertekend door T. den Boer, psychiater, en L. Vermeulen, GZ-psycholoog. Uit deze rapportage leidt het hof af dat de verdachte in de uitvoering van cognitieve taken (zoals informatieverwerking en plannen) forse beperkingen laat zien. In de praktijk leidt dit er volgens de rapporteurs toe dat de verdachte nauwelijks onderscheid kan maken tussen relevante en irrelevante informatie. De verdachte heeft een zeer beperkt zelfkritisch vermogen, waardoor hij de informatie die hij heeft opgeslagen niet meer ter discussie kan stellen. Dit draagt bij aan forse realiteitstoetsingsproblematiek. Er is sprake van een gebrek aan innerlijke structuur bij de verdachte om zijn leven richting te geven.
Voorts blijkt uit het rapport dat de verdachte tracht indruk te maken op zijn omgeving en te imponeren met zijn mogelijkheden en niet lijkt te beseffen dat de omgeving al snel doorkrijgt dat de werkelijkheid anders ligt. De werkelijkheidsbeleving van de verdachte krijgt meermaals een waanachtig karakter. De verdachte leeft in een werkelijkheid die onvoldoende wordt bijgesteld door signalen van buiten. Deze dynamiek is te begrijpen als een uiting van opgeblazen zelfgevoel, zo wordt gerapporteerd.
8.4
Verklaringen verdachte in licht van zijn persoon
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte in de onderhavige zaak zeer wisselend heeft verklaard over de aanleiding voor en het doel van zijn reis naar Syrië, de handelingen die hij in Syrië heeft verricht en bij welke organisatie hij zich al dan niet heeft aangesloten, in combinatie met de vorenomschreven informatie over de persoon van de verdachte, komt het hof tot de conclusie dat geen van de verklaringen van de verdachte over die onderwerpen in dit dossier voldoende betrouwbaar kan worden geacht om tot het bewijs van enig aan hem ten laste gelegd feit te dienen.
9. Vrijspraak feit 1, 2 en 3 primair
Hiervoor is reeds overwogen dat de door de verdachte op Facebook geplaatste foto’s onvoldoende zijn om vast te kunnen stellen wat de verdachte in Syrië heeft gedaan, bij welke organisatie(s) hij zich al dan niet heeft aangesloten en met welk oogmerk hij is afgereisd en eventuele handelingen heeft verricht. Ook is overwogen dat ter beantwoording van deze vragen zich in het dossier geen ander bewijsmiddel bevindt dan de eigen verklaringen van de verdachte, welke verklaringen over die onderwerpen op zichzelf al met een meer dan flinke korrel zout moeten worden genomen.
Gelet op deze overweging, in combinatie met het oordeel van het hof ten aanzien van de verklaringen van de verdachte, zal het hof de verdachte bij gebrek aan overtuigend bewijs vrijspreken van het aan hem onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek – namelijk voor zover het hof niet tot vrijspraak van terroristische misdrijven komt – gedaan om nader onderzoek te (laten) doen naar de vraag of de Nederlandse overheid hulp heeft geboden aan Jabhat al-Shamiya. Het hof komt aan de beoordeling van dit verzoek niet toe omdat de voorwaarde niet is vervuld.
10. Feit 3 subsidiair
Gelet op het vorenstaande zal het hof de verdachte eveneens bij gebrek aan overtuigend bewijs vrijspreken van hetgeen aan hem onder feit 3 subsidiair ten laste is gelegd, voor zover dat feit ziet op het terroristisch oogmerk en/of de vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf.
Het voorhanden hebben van het in de tenlastelegging omschreven vuurwapen acht het hof wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft op 5 mei 2015 een foto op Facebook geplaatst waarop hij een vuurwapen vasthoudt. De verdachte heeft hierover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het om een showfoto ging, waarop hij een ‘sniper’ van iemand anders vasthoudt. Omdat het om een showfoto gaat, zal deze kort voor het plaatsen op Facebook genomen zijn. Daarmee heeft de verdachte beschikkingsmacht over het wapen gehad.
11. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 maart 2015 t/m 29 december 2015 5 mei 2015 te Syrië een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een lang vuurwapen waarbij de vergrendeling van dit wapen is uitgevoerd middels een grendel, een zogenaamd Bolt-Action geweer, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer voorhanden heeft gehad, terwijl dit feit was begaan met een terroristisch oogmerk als bedoeld in artikel 83a van het Wetboek van strafrecht dan wel met het oogmerk om een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van dat wetboek voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
12. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
13. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
14. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
15. Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
15.1
Het bewezenverklaarde feit
De verdachte is in 2015 naar Syrië afgereisd en heeft daar een groot vuurwapen, een zogenoemd Bolt-Action geweer, voorhanden gehad; een geweer dat bijzonder geschikt is om te fungeren als scherpschuttersgeweer. De verdachte heeft op zijn Facebook-profiel een foto geplaatst waarop hij dit vuurwapen vasthoudt. Hoewel het feit in Syrië heeft plaatsgevonden, verdient het voorhanden hebben van het geweer evengoed bestraffing door de Nederlandse rechter. De vaardigheid met gemak vuurwapens te hanteren en het voorhanden hebben van vuurwapens brengen onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee. Dit geldt temeer omdat het feit is gepleegd tijdens het gewapend conflict in Syrië.
15.2
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 mei 2019.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op eerder genoemde rapportage van het NIFP, alsmede het reclasseringsadvies d.d. 6 juni 2019, opgesteld door J. Geijtenbeek en H. Ridderbos, reclasseringswerkers. Gelet op – kort gezegd – de belemmeringen en beperkingen van het contact tussen hulpverleners en de verdachte, adviseert de reclassering aan de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
15.3
Redelijke termijn
Het hof constateert dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM. De redelijke termijn van berechting in hoger beroep is overschreden nu tussen de datum waarop hoger beroep is ingesteld (29 maart 2017 door de verdachte en 3 april 2017 door de officier van justitie) en de datum van het eindarrest van 27 juni 2019, meer dan twee jaar is verstreken. Naar het oordeel van het hof is evenwel – mede gelet op politieke ontwikkelingen rondom deze zaak - sprake van een complexe zaak. Bovendien heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep mede langer geduurd doordat meteen na de Nieuwsuur-uitzending de verdachte van advocaat is gewisseld. Een reeds geplande zitting kon om die reden geen doorgang vinden. Gelet op deze omstandigheden, in combinatie met de geringe mate van overschrijding van de termijn, zal het hof aan het verzuim geen gevolgen verbinden.
15.4
Straf
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen.
16. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. H.C. Wiersinga en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 juni 2019.