Einde inhoudsopgave
Regeling fosfaatreductieplan 2017
Artikel 9 (bonus-geldsom)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
19-12-2019, Stcrt. 2019, 66491 (uitgifte: 23-12-2019, regelingnummer: WJZ/ 19191088)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2019, Stcrt. 2019, 66491 (uitgifte: 23-12-2019, regelingnummer: WJZ/ 19191088)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
1.
De minister kent de houder van runderen uit de opbrengsten van de artikelen 4 en 6 over juni van periode 2, augustus van periode 3, oktober van periode 4, onderscheidenlijk december van periode 5, een bonus-geldsom toe indien het gemiddeld aantal runderen in de desbetreffende maand lager is dan het referentieaantal, waarbij de hoogte van de geldsom een bedrag in euro’s bedraagt dat overeenkomt met de laagste uitkomst van de volgende vermenigvuldigingen:
- a.
(het referentieaantal verminderd met het gemiddeld aantal runderen in desbetreffende maand) vermenigvuldigd met 120 in periode 2 en 3 en vermenigvuldigd met 300 in perioden 4 en 5;
- b.
(het referentieaantal verminderd met het aantal runderen in desbetreffende maand, welk gemiddeld maandaantal wordt berekend door het gemiddeld aantal runderen in die maand dat ten minste eenmaal heeft gekalfd te vermeerderen met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het jongveegetal met dat aantal runderen) vermenigvuldigd met 120 in periode 2 en 3 en vermenigvuldigd met 300 in perioden 4 en 5.
2.
De minister kent de houder, bedoeld in het eerste lid, uit de opbrengsten van de artikelen 4 en 6 over de maand april van periode 1 een bonus-geldsom toe indien het gemiddeld aantal runderen in die maand lager is dan het referentieaantal, waarbij de hoogte van de geldsom een bedrag bedraagt in euro’s dat overeenkomt met de uitkomst van de vermenigvuldiging:
(het referentieaantal verminderd met het gemiddeld aantal runderen in april) vermenigvuldigd met 120.
3.
In afwijking van het eerste lid en tweede lid, bedraagt, indien de uitkomst van de in die leden tussen haken geplaatste aftreksom lager is dan het referentieaantal verminderd met 10%, de hoogte van de geldsom een bedrag in euro’s dat overeenkomt met de uitkomst van de volgende vermenigvuldiging:
(het referentieaantal verminderd met het referentieaantal verminderd met 10%) vermenigvuldigd met 120 in april, juni en augustus van perioden 1, 2 en 3 en met 300 in oktober en december van perioden 4 en 5.
4.
In het geval de opbrengsten, bedoeld in het eerste en tweede lid, ontoereikend zijn om aan alle houders een bonus-geldsom te verstrekken overeenkomstig het eerste tot en met derde lid, worden de bonus-geldsommen naar rato van het ontstane tekort verlaagd.
5.
In het geval na toekenning van de bonus-geldsommen over de periode 1 tot en met 5 er een batig saldo aan opbrengsten resteert, kan de minister elke houder van runderen die in december 2017 gemiddeld minder runderen hield dan het aantal dat hij op 1 oktober 2016 hield een bonusplus-geldsom toekennen, die wordt gefinancierd uit het door de minister uit het hiervoor bedoelde batig saldo beschikbaar gestelde bedrag, waarbij de hoogte van de geldsom per rund een bedrag bedraagt in euro’s dat gelijk is aan: de hoogte van het hiervoor bedoelde beschikbaar gestelde bedrag gedeeld door het totaal aantal runderen van alle hiervoor bedoelde houders op 1 oktober 2016 verminderd met de uitkomst van de optelsom van het aantal runderen dat door die houders gemiddeld in december 2017 werd gehouden.
6.
In het geval de houder runderen hield op 2 juli 2015 op een grondgebonden bedrijf, is het referentieaantal voor de toepassing van dit artikel niet verminderd met 4%.
7.
De geldsommen, bedoeld in dit artikel, zijn de-minimissteun als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1408/2013 en worden uitsluitend aan de houder toegekend indien de houder uiterlijk op 31 december 2020 bij de minister een verklaring als bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1408/2013 heeft ingediend.
8.
In zoverre in afwijking van het eerste lid wordt de hoogte van de bonus-geldsom, voor periode 2, 3, 4 of 5 uitsluitend berekend op grond van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, mits in het geval bij afvoer op of na 1 juni in periode 2, of in de desbetreffende periode 3, 4 of 5, van runderen ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd, deze door de houder uitsluitend zijn afgevoerd voor slacht, export of in verband met sterfte.
9.
Zodra na toepassing van het achtste lid in een periode runderen ouder dan 35 dagen die niet hebben gekalfd worden afgevoerd anders dan voor slacht, export of in verband met sterfte, is dat lid op de houder voor de toepassing van dit artikel niet van toepassing voor die periode en de eventuele daarna volgende periode of perioden.