Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2019, nr. WAHV 200.238.211
ECLI:NL:GHARL:2019:3508
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-04-2019
- Zaaknummer
WAHV 200.238.211
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:3508, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑04‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑04‑2019
Inhoudsindicatie
In het licht van procedures betreffende het niet tijdig beslissen op het administratief beroep dient niet alleen op het administratief beroep zijn beslist, maar moet deze beslissing ook bekend zijn gemaakt. Onder omstandigheden kan toezending van de beslissing aan de betrokkene in plaats van aan de gemachtigde voldoende zijn. In dit geval - de betrokkene is een leasemaatschappij - is dat niet voldoende.
WAHV 200.238.211
19 april 2019
CJIB 197855291
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 15 maart 2018
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
gemachtigde: [B] ,
wonende te [C]
ondergemachtigde: [D] ,
kantoorhoudend te [C] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ongegrond verklaard en de verzoeken om een dwangsom en een proceskostenvergoeding afgewezen.
Het procesverloop
De ondergemachtigde heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De griffier van het hof heeft de advocaat-generaal gevraagd om aanvullende informatie.
Deze informatie is ontvangen en (in kopie) doorgestuurd aan de ondergemachtigde. Die heeft daarop gereageerd.
Beoordeling
1. De ondergemachtigde heeft op 5 mei 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het administratief beroep door de officier van justitie.
2. De kantonrechter heeft geoordeeld dat tijdig op het administratief beroep is beslist. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep voert de ondergemachtigde aan dat geen beslissing op het administratief beroep is ontvangen en evenmin een beslissing op het kostenverzoek. Gelet daarop kunnen wat de ondergemachtigde betreft de beslissing van de kantonrechter, de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking niet in stand blijven. Verder betoogt de ondergemachtigde dat de officier van justitie dwangsommen is verschuldigd, zowel voor het niet tijdig beslissen op het administratief beroep als voor het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking.
4. De officier van justitie moet binnen zestien weken op het administratief beroep beslissen. Dat volgt uit artikel 7:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De beslistermijn begint op de dag die volgt op de dag waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken.
5. Tegen de inleidende beschikking kan binnen zes weken beroep worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 6, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) en de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Awb. De termijn voor het instellen van beroep begint op de dag die volgt op de dag waarop de beschikking aan de betrokkene is toegestuurd.
6. De inleidende beschikking is op 18 mei 2016 aan de betrokkene toegestuurd.De beroepstermijn eindigde dus op 29 juni 2016. Gelet daarop moest de officier van justitie uiterlijk 19 oktober 2016 op het administratief beroep beslissen.
7. In het zaakoverzicht staat dat de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep op 12 september 2016 aan de betrokkene is toegestuurd. Het CJIB verzorgt de verzending. In het arrest van 23 december 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHLEE:2009:BP3020) heeft het hof vastgesteld dat het verzendproces zo is ingericht, dat de kans op fouten vrijwel is uitgesloten. Daarom mag op basis van het zaakoverzicht worden aangenomen dat deze beslissing daadwerkelijk is verstuurd.
8. Artikel 6:17 van de Awb bepaalt dat stukken in ieder geval aan de gemachtigde van een belanghebbende worden gestuurd.
9. De ondergemachtigde heeft gesteld dat de beslissing niet door hem is ontvangen en ook niet door de gemachtigde, de lessee van het voertuig. Het hof heeft geconstateerd dat in het zaakoverzicht slechts de gegevens van de betrokkene (de leasemaatschappij) zijn vermeld. Daarom is de advocaat-generaal om nadere informatie gevraagd. In antwoord daarop heeft de advocaat-generaal laten weten dat, als er een gemachtigde bekend is, beslissingen van de officier van justitie zowel naar een betrokkene als naar diens gemachtigde worden gezonden. Gelet op het tijdsverloop kan het CJIB echter niet meer nagaan of dat ook in dit geval is gebeurd. Naar het oordeel van het hof brengt dit mee dat niet aannemelijk is geworden dat de beslissing, zoals artikel 6:17 Awb voorschrijft, aan de (onder)gemachtigde is toegezonden. Slechts kan worden vastgesteld dat de beslissing aan de betrokkene is toegestuurd.
10. Het hof heeft in het licht van procedures betreffende het niet tijdig beslissen op het administratief beroep eerder geoordeeld dat niet alleen op het administratief beroep moet zijn beslist, maar dat deze beslissing ook bekend moet zijn gemaakt (vgl. het arrest van het hof van 22 juni 2017, vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:5254). Onder omstandigheden kan toezending van de beslissing aan de betrokkene in plaats van aan de gemachtigde voldoende zijn (vgl. het arrest van het hof van 16 juni 2016, vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:4974). In dit geval is dat echter niet het geval, gelet op het volgende.
10. De bepalingen over de termijnen waarbinnen het bestuursorgaan een besluit moet nemen strekken er (mede) toe te waarborgen dat belanghebbenden binnen de daarvoor geldende termijn worden geïnformeerd over de besluitvorming en bij voorkeur over de inhoud daarvan (vgl. HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:969). De betrokkene is hier een leasemaatschappij. Het is het hof ambtshalve bekend dat leasemaatschappijen doorgaans contractueel met hun lessees overeenkomen dat op kenteken opgelegde verkeersboetes voor rekening van de lessee komen. Dat brengt mee dat het voeren van Wahv-procedures geheel aan de lessee wordt overgelaten, waarbij deze als gemachtigde van de leasemaatschappij wordt aangemerkt. Als gevolg van deze constructie worden sancties weliswaar aan de leasemaatschappij opgelegd, maar worden alle verplichtingen die daaruit volgen, waaronder het tijdig aanwenden van rechtsmiddelen, verlegd naar de verantwoordelijkheid van de lessee. Dit betekent dat in gevallen als deze met het slechts toezenden van de beslissing op beroep aan de leasemaatschappij, de belanghebbende niet is geïnformeerd over de besluitvorming en bij voorkeur over de inhoud daarvan.
12. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat tijdig is beslist. De kantonrechter had het beroep tegen het niet tijdig beslissen dan ook gegrond moeten verklaren. Tot vernietiging van de inleidende beschikking leidt dit niet. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en het beroep tegen het niet tijdig beslissen alsnog gegrond verklaren. Nu de beslissing van de officier van justitie tot op heden niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, zal het hof de advocaat-generaal opdragen daarvoor alsnog zorg te dragen. Vervolgens kan tegen de beslissing van de officier van justitie desgewenst beroep bij de kantonrechter worden ingesteld.
13. Artikel 4:17 van de Awb houdt, voor zover van belang, in:
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
14. Ingevolge artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd.
15. De officier van justitie, die bij brief van 31 oktober 2016 op de juiste wijze in gebreke is gesteld, heeft ten onrechte geen dwangsom vastgesteld. Aangezien tot op heden geen juiste bekendmaking heeft plaatsgevonden, is de officier van justitie de maximale dwangsom (€ 1260,-) verschuldigd.
16. Ten aanzien van het niet (tijdig) nemen van een dwangsombeschikking kan, anders dan de gemachtigde betoogt, geen dwangsom worden verbeurd (vgl. ABRvS 16 april 2014, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:RVS:2014:1290).
17. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het administratief beroep gegrond wordt verklaard, ziet het hof aanleiding voor vergoeding van de door de betrokkene gemaakte proceskosten, betreffende door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het hoger beroepschrift en het beroepschrift bij de kantonrechter. Daaraan dienen twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toe. De advocaat-generaal wordt veroordeeld in de kosten tot een bedrag van € 256,00 (= 2 x € 512,- x 0,25).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
draagt de advocaat-generaal op de beslissing op het administratief beroep op de juiste wijze bekend te maken;
stelt vast dat de officier van justitie een dwangsom van € 1260,00 verschuldigd is;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 256,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.