Hof Arnhem-Leeuwarden, 22-06-2017, nr. WAHV 200.172.882
ECLI:NL:GHARL:2017:5254
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
22-06-2017
- Zaaknummer
WAHV 200.172.882
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:5254, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 22‑06‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑06‑2017
Inhoudsindicatie
De officier van justitie heeft tijdig beslist, maar de beslissing is niet verzonden naar het opgegeven en gewijzigde adres van de betrokkene. Niet is voldaan aan de strekking van de toepasselijke beslistermijn. Het hof stelt een dwangsom vast.
Partij(en)
WAHV 200.172.882
22 juni 2017
CJIB 168741368
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 26 mei 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het beroep van de betrokkene wegens het niet tijdig beslissen op het administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.
Beoordeling ten aanzien van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie
1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 15 november 2012 om 15.30 uur op de Hartveldseweg te Diemen.
2. De betrokkene ontkent niet de gedraging te hebben verricht, maar stelt dat er sprake is van verzachtende omstandigheden nu de opgelegde sanctie vanwege betrokkene zijn medische situatie te zwaar is. Hij is het niet eens met de overweging van de kantonrechter dat hij naar eigen inzicht van de geldende verkeersregels is afgeweken. Dit is naar mening van de betrokkene onjuist. De betrokkene geeft aan niet opzettelijk door het rode verkeerslicht te zijn gefietst. Hij is vergeten naar het verkeerslicht te kijken omdat er geen andere verkeersdeelnemers in de buurt waren. Voorts staat in de beslissing van de kantonrechter vermeld dat de betrokkene met een gehandicaptenvoertuig door het rode verkeerslicht is gereden. Dit is onjuist nu de betrokkene op de fiets was. De betrokkene meent hierdoor in zijn belangen te zijn geschaad omdat een gehandicaptenvoertuig bij een mogelijk ongeluk aanzienlijk gevaarlijker is voor andere verkeersdeelnemers dan een fiets.
3. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene de gedraging niet ontkent, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
4. Op grond van artikel 2, derde lid, van de WAHV is de hoogte van de sanctie voor elke gedraging vastgesteld in de bij de wet behorende bijlage. Deze in hoge mate tariefmatige afdoening van gedragingen brengt mee dat de omstandigheden van het concrete geval niet licht van invloed zullen zijn op de hoogte van de opgelegde sanctie. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van de vastgestelde tarieven af te wijken.
5. Naar het oordeel van het hof is er in het onderhavige geval geen sprake van bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld. De omstandigheid dat de betrokkene niet doelbewust de gedraging heeft begaan en de verkeersveiligheid niet in gevaar zou hebben gebracht, zijn geen omstandigheden die aanleiding geven af te wijken van de vastgestelde tarieven. Het verrichten van een gedraging als de onderhavige kan op zichzelf al het opleggen van een sanctie rechtvaardigen. De mogelijkheid tot oplegging van een sanctie als de onderhavige heeft de wetgever niet afhankelijk gesteld van opzet of gevaarzetting. Om die reden kan niet worden gezegd dat de omstandigheden dusdanig zijn dat de sanctie dient te worden gematigd of in zijn geheel achterwege dient te blijven.
6. De incorrecte vermelding in de beslissing van de kantonrechter dat de betrokkene de verweten gedraging heeft verricht met een gehandicaptenvoertuig in plaats van een fiets, beschouwt het hof als een kennelijke verschrijving die verbeterd kan worden gelezen. De betrokkene is daardoor niet in zijn belangen geschaad nu dit niet tot een inhoudelijk andere uitkomst heeft geleid. Het hof merkt hierbij op dat het sanctiebedrag is afgestemd op het gegeven dat de gedraging met een fiets is verricht en voorts dat in de beslissing van de kantonrechter in overweging 3.1 wel staat opgenomen dat de verweten gedraging is verricht met een fiets.
7. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter in zoverre dan ook bevestigen.
Beoordeling ten aanzien van het beroep wegens het niet tijdig beslissen op het administratief beroep en het verzoek om dwangsommen vast te stellen
8. De kantonrechter heeft ten aanzien hiervan geoordeeld dat geen dwangsommen door de officier van justitie zijn verbeurd omdat het administratief beroep van de betrokkene gericht is tegen een ambtshalve opgelegde beschikking en er zodoende geen sprake is van een beschikking op aanvraag. Op het beroep wegens het niet tijdig beslissen op het administratief beroepschrift heeft de kantonrechter geoordeeld dat het belang van de betrokkene bij dit beroep is ontvallen nu de officier van justitie inmiddels heeft beslist op het administratief beroep.
9. In hoger beroep voert de betrokkene aan dat de kantonrechter bovenstaande beslissing heeft gebaseerd op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 16 april 2014 (gepubliceerd op rechtspraak.nlECLI:NL:RVS:2014:1290). Deze uitspraak betreft echter het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen een dwangsombesluit. Dit is in het onderhavige beroep niet aan de orde, nu het hier gaat om het niet tijdig nemen van een besluit op het administratief beroep tegen een administratieve sanctie. Voorts geeft de betrokkene aan dat met betrekking tot het vaststellen van een dwangsom geen excuus mag zijn dat de beslissing van de officier van justitie binnen de beslistermijn is genomen, maar naar een onjuist adres is verzonden.
10. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de overweging van de kantonrechter dat geen dwangsom kan worden verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op een bezwaar of beroep tegen een ambtshalve genomen beslissing, onjuist is. De kantonrechter heeft echter -zij het op onjuiste gronden- terecht geoordeeld dat geen dwangsommen zijn verbeurd. De officier van justitie heeft immers op 23 mei 2013, binnen de geldende beslistermijn, een beslissing genomen op het administratief beroep van de betrokkene. Reeds daarom kan geen dwangsom worden verbeurd op grond van het niet tijdig beslissen door de officier van justitie. Dat de beslissing van de officier van justitie naar een onjuist adres is verzonden, neemt niet weg dat er tijdig een beslissing is genomen door de officier van justitie.
11. Artikel 7:24, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) houdt het volgende in:
"1. Het beroepsorgaan beslist binnen zestien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken. (…)
12. Artikel 4:17 van de Awb houdt, voor zover van belang, in:
“1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen."
13. Ingevolge artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd.
14. De volgende gegevens zijn van belang:
- de betrokkene heeft bij beroepschrift van 4 februari 2013 administratief beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking d.d. 2 februari 2013.
- Per brief van 26 april 2013 heeft de betrokkene een adreswijziging doorgegeven aan de officier van justitie.
- De officier van justitie heeft op 23 mei 2013 op het administratief beroep van de betrokkene beslist. De beslissing van de officier van justitie is naar het oude adres van de betrokkene verzonden.
- Op 21 augustus 2013 heeft de betrokkene een ingebrekestelling aan de CVOM gestuurd met het verzoek tot het nemen van een besluit op zijn administratief beroep en met de mededeling dat een dwangsom verschuldigd is indien dit niet binnen twee weken wordt gedaan.
- Op 23 oktober 2013 heeft de betrokkene een nadere toelichting op zijn ingebrekestelling aan de CVOM verzonden waarin onder andere nogmaals verzocht wordt tot het nemen van een besluit op zijn administratief beroep en het vaststellen van een dwangsom.
- Op 26 oktober 2013 heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter wegens het niet tijdig beslissen op zijn administratief beroep.
- Op 22 november 2013 is de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene toegezonden, naar het juiste adres.
- Op 7 december 2013 heeft de betrokkene beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie en in verband met het niet tijdig beslissen op het administratief beroep is verzocht om vaststelling van een dwangsom.
15. De beslissing van de kantonrechter om het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het administratief beroep niet-ontvankelijk te verklaren is niet juist. Het feit dat op het administratief beroep is beslist, rechtvaardigt niet de conclusie dat geen belang bij de beoordeling van dat beroep bestaat.
16. Het hof is met de betrokkene van oordeel dat de in de beslissing van de kantonrechter genoemde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 16 april 2014 en van 10 december 2014 (gepubliceerd op rechtspraak.nlECLI:NL:RVS:2014:1290) slechts het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen een dwangsombesluit regarderen en niet zien op het niet tijdig nemen van een beslissing op het administratief beroep. Het instellen van administratief beroep kan worden beschouwd als het indienen van een aanvraag als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, Awb. Dat dit administratief beroep zich richt tegen een ambtshalve gegeven beschikking doet daaraan niet af.
17. De beroepstermijn eindigde in dit geval op 18 maart 2013. Gelet op het eerste lid van artikel 7:24 van de Awb eindigde de beslistermijn op 8 juli 2013. De officier van justitie heeft op 23 mei 2013 op het beroep beslist.
18. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 2013 (gepubliceerd op rechtspraak.nlECLI:NL:HR:2013:969) strekken de bepalingen over de termijnen waarbinnen het bestuursorgaan een besluit dient te nemen, (mede) ertoe te waarborgen dat de betrokkene binnen de in het desbetreffende geval geldende termijn wordt geïnformeerd over de besluitvorming, en bij voorkeur over de inhoud daarvan.
19. In het onderhavige geval is het desbetreffende besluit, de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep, weliswaar binnen de daarvoor geldende termijn genomen, maar niet naar het juiste adres gezonden. Aldus heeft de betrokkene niet binnen de daarvoor in de wet gestelde termijn kennis genomen althans kunnen nemen van de beslissing van de officier van justitie op zijn administratief beroep.
20. Onder de hiervoor omschreven omstandigheden is niet voldaan aan de strekking van de toepasselijke beslistermijn en moet worden geoordeeld dat niet tijdig is beslist in de zin van artikel 4:17, eerste lid, Awb en dat de betrokkene, die de officier van justitie in gebreke heeft gesteld, aanspraak maakt op een dwangsom.
21. Het hof stelt vast dat de officier van justitie niet een beschikking heeft gegeven als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb. In aanmerking genomen dat de ingebrekestelling op 23 augustus 2013 bij de CVOM is ingekomen, verbeurde de officier van justitie ingaande 6 september 2013 een dwangsom en wel tot 22 november 2013, derhalve een dwangsom van in totaal € 1.260,-.
22. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het administratief beroep niet-ontvankelijk is verklaard en geen dwangsom is vastgesteld, vernietigen. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen en, met gegrondverklaring van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het administratief beroep, vaststellen dat de officier van justitie een dwangsom van € 1.260,- aan de betrokkene is verschuldigd.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor zover het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond is verklaard;
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het administratief beroep niet-ontvankelijk is verklaard en niet is vastgesteld dat een dwangsom is verbeurd;
verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het administratief beroep gegrond;
stelt vast dat de officier van justitie aan de betrokkene een dwangsom van € 1.260,- is verschuldigd;
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.