Ook indien ten tijde van het indienen van het klaagschrift de verbeurdverklaring nog niet onherroepelijk was, maar dat hangende de procedure wel werd, daaronder ook begrepen de cassatiefase, dan moet het klaagschrift eveneens worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. Zie HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3419.
HR, 18-06-2019, nr. 18/02909
ECLI:NL:HR:2019:988
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-06-2019
- Zaaknummer
18/02909
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:988, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑06‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:309
ECLI:NL:PHR:2019:309, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:988
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0268
NbSr 2019/225
Uitspraak 18‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552b Sv tegen verbeurdverklaring van voertuig inbeslaggenomen onder klaagsters zoon, in een vonnis gewezen tegen deze zoon. 1. Onttrekking voertuig aan het verkeer door Rb i.s.m. art. 552b.4 en .5 Sv? 2. Geldelijke tegemoetkoming ex art. 33c.2 Sr. Ad 1. HR leest beschikking met verbetering van misslagen: de Rb heeft klaarblijkelijk toepassing willen geven aan art. 552b.4 en .5 Sv en het beklag abusievelijk ongegrond verklaard i.p.v. verbeurdverklaring van inbeslaggenomen voorwerp te herroepen. Klacht dat de Rb i.s.m. art. 552b.4 en .5 Sv het voertuig heeft onttrokken aan het verkeer zonder dat het tegen de verbeurdverklaring gerichte klaagschrift van klaagster gegrond werd verklaard en zonder dat de verbeurdverklaring van het voertuig werd herroepen, behoeft hierdoor geen bespreking. Ad 2. In de beschikking ligt als het oordeel van de Rb besloten dat het voertuig waarop het klaagschrift betrekking heeft het voertuig is waarvan de verbeurdverklaring is gelast bij het vonnis gewezen tegen klaagsters zoon, alsmede dat dit voertuig toebehoort aan klaagster. De Rb heeft beslist dat het voertuig vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en heeft kennelijk toepassing gegeven aan art. 552b.5 Sv, die art. 33c.2 Sr van overeenkomstige toepassing verklaart. De beschikking houdt ten onrechte niet een oordeel in over een geldelijke tegemoetkoming aan klaagster. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
18 juni 2019
Strafkamer
nr. S 18/02909 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 28 mei 2018, nummer RK 18/3907, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv, ingediend door:
[klaagster] .
1. De bestreden uitspraak
In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van de Rechtbank besloten dat de Rechtbank klaarblijkelijk toepassing heeft willen geven aan art. 552b, vierde en vijfde lid, Sv, zodat zij abusievelijk het beklag ongegrond heeft verklaard in plaats van gegrond en verzuimd heeft de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen voorwerp te herroepen. De Hoge Raad leest de bestreden beschikking met verbetering van deze misslagen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank in strijd met het bepaalde in art. 552b, vierde en vijfde lid, Sv een voertuig van klaagster heeft onttrokken aan het verkeer zonder dat het tegen de verbeurdverklaring gerichte klaagschrift van klaagster gegrond werd verklaard en zonder dat de verbeurdverklaring van het voertuig werd herroepen.
3.2.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 1 is overwogen behoeft het middel geen bespreking.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank geen geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in art. 33c, tweede lid, Sr heeft toegekend.
5.2.1.
Het klaagschrift houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Onderwerp: Klaagschrift inbeslagname MMBS voertuig (chassisnummer [001] ), Parketnr 96-212581-17 dd. 12-02-2018
Geachte heer / mevrouw,
Op 12 februari 2018 heeft u een brief gestuurd inzake inbeslagname van mijn voertuig.
Op 24 oktober 2017 is dit betreffende voertuig ingevorderd door de plaatselijke politie, omdat mijn zoon er te hard mee reed. (...)
Op 15 februari is de zaak inzake het te hard rijden van mijn zoon behandeld bij het kantongerecht te Leeuwarden. Hierbij is de straf uitgesproken van een geldboete en geen teruggave van het voertuig. Aan mijn zoon is gevraagd of hij in hoger beroep zou gaan. Hierbij niet wetende wat dit betekend heeft hij aangegeven dit niet te doen.
Mijn bezwaar is het volgende:
Het voertuig waarin gereden werd is mijn bezit en niet van mijn zoon. Hoe kan mijn bezit voor de straf van iemand anders verbeurd verklaard worden?
De boete voor het te hard rijden zou 1.200 euro zijn. De opgelegde boete is 600 euro direct en 600 euro voorwaardelijk gedurende twee jaar. Daarnaast invordering van het voertuig.
Het voertuig heeft als personenauto niet zo'n hoge waarde meer, maar als teruggekeurde auto (MMBS voertuig) heeft dit een waarde van 2.500 euro.
De boete wordt daarmee niet 1.200 euro maar3.700 euro!!!
De berichtgeving en informatievoorziening omtrent de auto is niet correct geweest en te laat. Er is mij niet gevraagd of ik bezwaar zou hebben tegen de invordering van het voertuig, anders had ik dit zeker gedaan. D.m.v. deze brief wil ik kenbaar maken niet akkoord te gaan met de uitspraak.
Ik zou u graag willen verzoeken e.e.a. opnieuw te beoordelen."
5.2.2.
De Rechtbank heeft - zoals hiervoor onder 1 is overwogen - het klaagschrift van de klaagster gegrond verklaard en de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed herroepen. Voorts heeft de Rechtbank het in beslag genomen MMBS (de Hoge Raad begrijpt: motorrijtuig met beperkte snelheid), merk Peugeot, type Partner 170C 1.9D, kenteken [kenteken] , onttrokken verklaard aan het verkeer. De bestreden beschikking houdt dienaangaande het volgende in:
"Op 24 oktober 2017 is onder verdachte [betrokkene 1] naar aanleiding van een verdenking ter zake een snelheidsovertreding een motorrijtuig met beperkte snelheid (hierna: MMBS), merk Peugeot, type Partner 170C 1.9D, kenteken [kenteken] , in beslag genomen. Tijdens de behandeling van het klaagschrift heeft klaagster gesteld eigenaresse te zijn van dit MMBS en zij heeft verzocht dat deze aan haar wordt teruggegeven.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de stukken is gebleken dat voor het MMBS een maximumsnelheid geldt van 25 kilometer per uur. Door de politie is geconstateerd dat de zoon van klaagster op 24 oktober 2017 met het MMBS reed met een snelheid van 99 kilometer per uur. Klaagster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij later heeft bemerkt dat haar zoon het MMBS in die zin had gemanipuleerd dat de maximumsnelheid daarvan aanzienlijk hoger was dan de toegestane maximumsnelheid van 25 kilometer per uur.
De rechtbank acht het inbeslaggenomen MMBS vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu de zoon van klaagster daarmee een forse snelheidsovertreding heeft begaan en het MMBS van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door klaagster in strijd is met de wet of met het algemeen belang."
5.2.3.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een aantekening mondeling vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, parketnummer 96-212581-17 van 15 februari 2018, in de zaak tegen [betrokkene 1] geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , als verdachte. Deze aantekening houdt onder meer in dat [betrokkene 1] is veroordeeld ter zake van overtreding van het bepaalde in art. 21 sub a RVV 1990 (een overtreding van de maximumsnelheid), gepleegd op 24 oktober 2017. Bij de strafoplegging is tevens de verbeurdverklaring uitgesproken van "het inbeslaggenomen goed". Het vonnis houdt voorts in dat de verdachte en de Officier van Justitie afstand hebben gedaan van het recht hoger beroep in te stellen.
5.3.
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- art. 552b Sv:
"1. De belanghebbenden, andere dan de verdachte of veroordeelde, kunnen schriftelijk zich beklagen over de verbeurdverklaring van hun toekomende voorwerpen of over de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer. (...)
2. Het klaagschrift wordt, binnen drie maanden nadat de beslissing uitvoerbaar is geworden, ingediend ter griffie van het gerecht dat in hoogste feitelijke aanleg de beslissing heeft genomen.
(...)
4. Acht het gerecht het beklag gegrond, dan herroept het de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer en geeft een last als bedoeld in artikel 353, tweede lid, onderdeel a of b.
5. Bij de herroeping van een verbeurdverklaring kan het gerecht de voorwerpen aan het verkeer onttrokken verklaren, indien zij daarvoor vatbaar zijn. De artikelen 33b, 33c en 35, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn van overeenkomstige toepassing."
- art. 33c, tweede lid, Sr:
"De rechter kent een (...) geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen."
5.4.
In de bestreden beschikking ligt als het oordeel van de Rechtbank besloten dat het voertuig waarop het klaagschrift betrekking heeft hetzelfde voertuig is als het voertuig waarvan de verbeurdverklaring is gelast bij het hiervoor onder 5.2.3 vermelde vonnis alsmede dat dit voertuig toebehoort aan de klaagster. De Rechtbank heeft voorts overwogen en beslist dat dit voertuig vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en heeft kennelijk aldus toepassing gegeven aan art. 552b, vijfde lid, Sv. Die bepaling verklaart art. 33c Sr van overeenkomstige toepassing. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen in het klaagschrift is opgemerkt over de waarde van het inbeslaggenomen goed, was de Rechtbank ingevolge art. 33c, tweede lid, Sr gehouden te beoordelen of een geldelijke tegemoetkoming moest worden toegekend aan de klaagster om te voorkomen dat de klaagster onevenredig zou worden getroffen. De bestreden beschikking houdt een dergelijke beoordeling niet in.
5.5.
Het middel klaagt daarover terecht.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking, maar uitsluitend voor zover daarin niet is beslist op het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2019.
Conclusie 09‑04‑2019
Inhoudsindicatie
CAG over middelen gericht tegen beschikking rechtbank n.a.v. beklag ex art. 552b Sv. Voorwerp onttrokken aan het verkeer zonder de verbeurdverklaring te herroepen. Had de rechtbank een geldelijke tegemoetkoming in overweging moeten nemen? De AG stelt zich op het standpunt dat de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank dient te vernietigen.
Nr. 18/02909 B Zitting: 9 april 2019 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [klaagster] |
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden heeft bij beschikking van 28 mei 2018 een namens klaagster ingediend klaagschrift strekkende tot teruggave aan haar van een inbeslaggenomen Peugeot, type Partner 170C 1.9D met kenteken [kenteken] , een zogeheten motorrijtuig met beperkte snelheid, ongegrond verklaard.
Namens de klaagster is cassatieberoep ingesteld en mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat de rechtbank in strijd met art. 552b lid 4 en 5 Sv een voertuig van klaagster heeft onttrokken aan het verkeer, zonder dat het klaagschrift gegrond werd verklaard en de verbeurdverklaring van het voertuig werd herroepen. Het derde middel bevat de klacht dat de rechtbank in strijd met art. 1 Eerste Protocol EVRM, 33c Sr, 552b lid 5 en 24 lid 1 Sv ten onrechte geen geldelijke tegemoetkoming heeft toegekend, althans doordat de beschikking in dat opzicht onvoldoende met redenen is omkleed. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.1. Uit het dossier blijkt het volgende. De politie heeft op 24 oktober 2017 geconstateerd dat een Peugeot, type Partner 170C 1.9D met kenteken [kenteken] , een zogeheten motorrijtuig met beperkte snelheid (hierna: MMBS), 99 kilometer per uur reed. Het voertuig was fors opgevoerd, want de maximumsnelheid van deze categorie MMBS betrof 25 kilometer per uur. Naar aanleiding hiervan is het voertuig in beslag genomen. Het MMBS was door de zoon van de klaagster gemanipuleerd, de klaagster had hier naar eigen zeggen geen weet van. Op 15 februari 2018 is de zoon door de kantonrechter veroordeeld, waarbij het MMBS verbeurd is verklaard. Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben afstand gedaan van de bevoegdheid in hoger beroep te gaan, waarmee de verbeurdverklaring onherroepelijk is geworden. Op 27 maart 2018 heeft [klaagster] een klaagschrift ingediend. Dit klaagschrift is besproken tijdens de raadkamer van 14 mei 2018. Het proces-verbaal houdt hierover het volgende in:
K: Klopt.
R: Gaat om MMBS. Dat was niet het geval toen uw zoon daarmee reed. Hij heeft fors te hard gereden, veel harder dan de 25 km/u is toegestaan. Die MMBS is bewerkt dat die niet hard kon. Dat was nu niet het geval. Was u daarmee bekend?
K: Nee.
R: Hoe vaak reed uw zoon erin?
K: Bijna dagelijks. Mijn zoon had uitgevonden dat die MMBS op een of andere manier sneller kon. Hij zei dat hij het een paar keer had uitgeprobeerd en dat hij sneller kon dan die 25 km/u. Ik heb er daarvoor zelf ook wel eens in gereden en ik kon niet harder dan 25 km/u. Hij had het nog maar net uitgevonden dat die MMBS weer snel kon rijden en dat hij dat ook had gedaan. Ik wist dat hij dat gedaan. Ik vind het goed dat hij daarvoor een boete heeft gehad. Ik ben mij er ook heel goed van bewust. Ik dacht eerst ook: “Ik laat de uitspraak voor wat het is”. Maar later vond ik dat niet meer. Ik word er ook financieel door getroffen omdat die MMBS nog wel degelijk waarde heeft. Als auto is het een paar honderd euro waard, maar als MMBS wel. De boete zal terecht geweest zijn. Maar dan én een geldboete én de waarde van de MMBS, dat vind ik wel heel erg veel.
R: De auto kon veel sneller dan die 25 km/u. Rapportje is bijgevoegd. Exacte waardebepaling is niet bekend. OvJ?
OvJ: Ik weet niet wat de waarde is. Ik heb gezien dat u de verzekeringspremies betaald. U bent eigenaar van de MMBS?
K: Ik. Ik heb hem betaald. Mijn zoon maakt er met name gebruik van. Ik heb hem zelf ook wel gebruikt.
OvJ: Kgv inbeslagname: daaruit blijkt dat er geknoeid is met de MMBS. Hebt u daar nou nooit iets van gezien?
K: Nee.
OvJ: Als u de MMBS terugkrijgt, wat gaat u er dan mee doen? Mag uw zoon er dan weer mee rijden?
K: Nee, absoluut niet Ik zorg ervoor dat ie weer begrenst is en dat hij er niet meer in kan rijden.
OvJ: requireert
Beklag is tijdig. Klaagster ontvankelijk. Zij is belanghebbende omdat zij stelt eigenaar te zijn van de MMBS. 33a lid 2 Sr: klaagster is eigenaresse daarvan. Zoon maakt er ook gebruik van. Zij heeft hem betaald en betaalde ook de premies. Regel van de VV: was klaagster bekend ermee dat de zoon de MMBS zodanig had omgebouwd dat die sneller reed. Daarom is er niet voldaan aan de regels van de VV. Klaagschrift gegrond: MMBS retour.”
De rechtbank heeft vervolgens het klaagschrift ongegrond verklaard en dat als volgt gemotiveerd:
“Motivering
Uit de stukken en de behandeling in raadkamer is de rechtbank het volgende gebleken.
Op 24 oktober 2017 is onder verdachte [betrokkene 1] naar aanleiding van een verdenking ter zake een snelheidsovertreding een motorrijtuig met beperkte snelheid (hierna: MMBS), merk Peugeot, type Partner 170C 1,9D, kenteken [kenteken] , in beslag genomen. Tijdens de behandeling van het klaagschrift heeft klaagster gesteld eigenaresse te zijn van dit MMBS en zij heeft verzocht dat deze aan haar wordt teruggegeven.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de stukken is gebleken dat voor het MMBS een maximumsnelheid geldt van 25 kilometer per uur. Door de politie is geconstateerd dat de zoon van klaagster op 24 oktober 2017 met het MMBS reed met een snelheid van 99 kilometer per uur. Klaagster heeft ter terechtzitting verklaard dat zij later heeft bemerkt dat haar zoon het MMBS in die zin had gemanipuleerd dat de maximumsnelheid daarvan aanzienlijk hoger was dan de toegestane maximumsnelheid van 25 kilometer per uur.
De rechtbank acht het inbeslaggenomen MMBS vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu de zoon van klaagster daarmee een forse snelheidsovertreding heeft begaan en het MMBS van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan door klaagster in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het klaagschrift ongegrond wordt verklaard. De rechtbank zal de onttrekking aan het verkeer van het MMBS gelasten.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart voormeld klaagschrift ongegrond.
Verklaart het in beslag genomen MMBS, merk Peugeot, type Partner 170C 1.9D, kenteken [kenteken] , onttrokken aan het verkeer.”
3.2. Ten tijde van de indiening van het klaagschrift was het MMBS al onherroepelijk verbeurdverklaard. Tegen deze beslissing is door klaagster, die stelt dat het voertuig aan haar toekwam, een klaagschrift ingediend. Uit de aanhef van de naar aanleiding hiervan gewezen beschikking volgt dat de rechtbank het genoemde geschrift heeft opgevat als een “klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering”. Dat lijkt mij een verschrijving, aangezien het betreffende voorwerp al bij uitvoerbare beslissing was verbeurdverklaard. Dit betekent dat sprake was van een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv.1.Op basis van dit artikel kan een belanghebbende, daaronder niet begrepen de verdachte of veroordeelde, zich beklagen over onder meer de onherroepelijke verbeurdverklaring van haar toekomende voorwerpen. Indien de rechter dit beklag gegrond verklaart, dan wordt de verbeurdverklaring herroepen.2.Dat betekent echter niet dat het voorwerp vervolgens wordt teruggegeven aan de klaagster. Zo kan op de voet van art. 552b lid 5 Sv alsnog worden bevolen dat het voorwerp wordt onttrokken aan het verkeer, mits het daarvoor vatbaar is.
3.3. Aan de laatstgenoemde bepaling heeft de rechtbank kennelijk toepassing gegeven. Zij heeft immers alsnog de onttrekking aan het verkeer van het voertuig bevolen. De rechtbank heeft echter verzuimd het klaagschrift gegrond te verklaren en de verbeurdverklaring te herroepen. Dat had wel gemoeten. Niet alleen omdat de wet dit voorschrijft,3.maar ook omdat het MMBS nu zowel onttrokken is aan het verkeer als verbeurd is verklaard. Dat is wat teveel van het goede. Hierover wordt dan ook terecht geklaagd.
3.4. In de schriftuur wordt eveneens terecht aandacht besteed aan de vraag welk belang de klaagster heeft bij deze klacht. Na vernietiging en terugwijzen laat de uitkomst zich immers raden; de verbeurdverklaring wordt alsnog herroepen en de onttrekking aan het verkeer wordt bevolen. Een grond voor cassatie levert het verzuim de verbeurdverklaring te herroepen in mijn ogen dan ook niet zonder meer op. Volgens de steller van het middel heeft de klaagster desondanks belang bij de voornoemde klacht. De rechtbank zou namelijk ten onrechte geen gebruik hebben gemaakt van haar bevoegdheid een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen.4.Strikt genomen ziet deze belangredenering niet op het geconstateerde verzuim, maar aan de inhoud van het punt doet dat natuurlijk niet af.
3.5. De Hoge Raad heeft in een eerdere uitspraak overwogen dat de rechter een geldelijke tegemoetkoming toe kan kennen indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de onttrokken voorwerpen toebehoren, door die onttrekking onevenredig zou worden getroffen. Of de eigenaar van het voorwerp door de onttrekking aan het verkeer van zijn eigendom onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan.5.
3.6. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de rechter tot een geldelijke tegemoetkoming is overgegaan. In mijn ogen behoeft die beslissing een nadere toelichting. De klaagster heeft in de raadkamer aangegeven dat het haar voertuig betrof, zij de kosten voor het MMBS betaalde en dat zij door de verbeurdverklaring financieel is getroffen omdat het MMBS nog wel degelijk waarde heeft. Mede in aanmerking genomen dat klaagster niet bijgestaan werd door een raadsman, had het hof die uitlatingen moeten opvatten als een verzoek om een financiële vergoeding. Na een dergelijk gemotiveerd verzoek, kan de rechter niet zonder motivering overgaan tot een afwijzing.6.De enkele omstandigheid dat het voertuig weinig waarde heeft – uit het beslagportaal blijkt een aanvankelijk getaxeerde waarde van € 200,- – ontslaat de rechter nog niet van deze motiveringsplicht. De waarde is bovendien niet zodanig laag dat de rechtbank het verzoek slechts had kunnen verwerpen. Daarbij komt dat de rechtbank ervan uit is gegaan dat het voertuig toekomt aan de klaagster, aangezien zij anders niet had kunnen overgaan tot de toepassing van art. 552b lid 5 Sv. Onder die omstandigheden ben ik van oordeel dat de beslissing van de rechtbank onvoldoende met redenen is omkleed.
3.7. Tot slot verdient nog opmerking dat de officier van justitie van oordeel was dat het MMBS terug kon naar de klaagster. Uit door mij ingewonnen inlichtingen blijkt dat, mocht na terugwijzing alsnog tot teruggave worden overgegaan, dit niet meer mogelijk zal zijn. Het voertuig is inmiddels vernietigd. Aan de ontvankelijkheid van de klaagster in de art. 552b-procedure staat dit niet in de weg.7.Bij gegrondverklaring zal de rechter de verbeurdverklaring herroepen en een last geven als bedoeld in art. 353 lid 2, onderdeel a of b, Sv. Op die last is, ingevolge art. 552b lid 3 Sv, art. 119 Sv van overeenkomstige toepassing. Nu zich het geval voordoet dat het inbeslaggenomen voorwerp op wettige wijze is vernietigd, schrijft het tweede lid van art. 119 Sv voor dat de bewaarder, tot wie een last tot teruggave van dat voorwerp is gericht, overgaat tot uitbetaling van de prijs die het voorwerp bij verkoop door hem redelijkerwijze had moeten opbrengen. Indien het voertuig wordt onttrokken aan het verkeer, kan op grond van art. 33c lid 2 Sr worden overgegaan tot een geldelijke tegemoetkoming.
3.8. Beide middelen slagen.
4. Het tweede middel klaagt dat de rechtbank het voertuig ten onrechte heeft onttrokken aan het verkeer, althans dat de beslissing tot onttrekking onvoldoende met redenen is omkleed.
4.1. Gelet op het slagen van het eerste en derde middel, behoeft het tweede middel in mijn ogen maar kort bespreking. Het middel berust op de opvatting dat de omstandigheid dat de klaagster heeft toegezegd het MMBS weer te begrenzen tot 25 kilometer per uur, meebrengt dat niet gezegd kan worden dat het ongecontroleerde bezit van het voertuig in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
4.2. Voertuigen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer als er iets niet in de haak is daarmee. Het kan bijvoorbeeld gaan om een vals chassisnummer,8.maar ook van een opgevoerd voertuig kan gezegd worden dat het vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Zoals toenmalig advocaat-generaal Leijten het verwoordde: “Een snorfiets met opgevoerde motor is wel een in het maatschappelijk verkeer gevaarlijke zaak: juist om gevaar te voorkomen is er een maximumsnelheid ingesteld voor zulke voertuigen en mag de motor niet opgevoerd worden.”9.De Hoge Raad hield in lijn met de opvatting van de advocaat-generaal de onttrekking in stand.10.In de onderhavige zaak heeft de rechtbank vastgesteld dat het voertuig fors is opgevoerd. Gelet hierop is het oordeel dat het MMBS van zodanige aard is dat het ongecontroleerd bezit daarvan door klaagster in strijd is met de wet of met het algemeen belang niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dat klaagster voornemens is het MMBS terug te voeren maakt de onttrekkingsbeslissing van de rechtbank niet onbegrijpelijk, omdat overeind blijft staan dat het een opgevoerd voertuig betreft en bovendien ongewis is of zij daadwerkelijk tot aanpassing van het MMBS zou overgaan.
4.3. Het middel faalt.
4.4. Het eerste en het derde middel slagen. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 lid 1 RO bedoelde motivering.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑04‑2019
HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156, rov. 3.4.1.
Vgl. HR 27 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9338, NJ 1993/586 m.nt. Van Veen; HR 2 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1365, NJ 1999/329 en HR 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:197.
HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2813.
HR 12 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7636, NJ 2003/595, waarin verwezen wordt naar HR 21 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8406. Vgl. ook HR 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6178.
Conclusie voorafgaand aan HR 27 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9338, NJ 1993/586 m.nt. Van Veen.
Zie ook bijv. HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6040 (81 RO over een opgevoerde bromfiets).