HR, 21-11-2000, nr. 01282/99 B
ECLI:NL:HR:2000:AA8406
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-11-2000
- Zaaknummer
01282/99 B
- Conclusie
Nr. 01282/99 Besch.
- LJN
AA8406
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2000:AA8406, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑11‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA8406
ECLI:NL:HR:2000:AA8406, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑11‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA8406
Conclusie 21‑11‑2000
Nr. 01282/99 Besch.
Partij(en)
Mr Wortel
Nr. 01282/99 Besch.
Conclusie inzake:
[verdachte]
Parket, 20 juni 2000
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het cassatieberoep richt zich tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam waarbij op vordering van de Officier van Justitie een bromfiets onttrokken aan het verkeer is verklaard.
2.
Namens verzoeker heeft mr D. van der Landen, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld. Daarin wordt geklaagd over de begrijpelijkheid van het oordeel dat de bromfiets, waarop een vals of vervalst framenummer is aangebracht, met het oog op maatschappelijke belangen een ‘gevaarlijk’ voorwerp vormt dat vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.
3.
De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Ingevolge artikel 3.6.3. en 5.6.1 van het Voertuigreglement dient een bromfiets voorzien te zijn van een identificatienummer aangebracht op een vast voertuigdeel. Het identificatienummer dient beschouwd te worden als een merk zoals bedoeld in artikel 219 Sr. Dit identificatienummer is uniek voor elke bromfiets.
Om te kunnen overgaan tot onttrekking aan het verkeer van een dergelijke bromfiets moet naar het oordeel van de rechtbank het volgende worden vastgesteld:
1>
heeft iemand op enig moment, met het oogmerk om de onderhavige bromfiets te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de daarop aangebrachte nummers echt en onvervalst waren, op de bromfiets valselijk een framenummer geplaatst of het echte nummer vervalst, zodat de bromfiets thans een product van een strafbaar feit is als bedoeld in artikel 219 van het Wetboek van Strafrecht;
en
2> betreft het een voorwerp dat van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit in strijd met de wet en/of het algemeen belang moet worden geacht.
Uit de stukken blijkt het volgende:
Genoemde bromfiets is op 19 februari 1999 onder [verdachte] inbeslaggenomen.
Uit technisch onderzoek is gebleken dat de verf op het framenummer oplost, hetgeen niet gebeurt bij van fabriekswege aangebrachte lak. Bovendien werd geconstateerd dat zich kras en slijpsporen bevonden bij het framenummer terwijl er geen originele cijfers en letters voor het nummer zijn gebruikt.
De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard dat in de onderhavige strafzaak geen verdere vervolging zal plaatsvinden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de resultaten van het door de politie gedane onderzoek kan worden vastgesteld dat deze bromfiets op het moment van inbeslagname een vals framenummer had, zodat daaruit moet worden afgeleid dat ‘iemand op enig moment, met het oogmerk om de onderhavige bromfiets te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de daarop aangebrachte nummers echt en onvervalst waren, op de bromfiets valselijk een framenummer heeft geplaatst of het echte nummer heeft vervalst’.
Vervolgens dient de rechtbank een antwoord te geven op de vraag of het ongecontroleerd bezit van een dergelijke bromfiets in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Uitgangspunt van de genoemde regeling is het voorkomen en tegengaan van de handel in gestolen bromfietsen. Dit is een algemeen maatschappelijk belang dat beschermd dient te worden.
Door bromfietsen die in strijd met die regeling zijn voorzien van een vals framenummer terug te geven wordt het circuit van gestolen bromfietsen in stand gehouden, dan wel gestimuleerd.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat het bezit van een bromfiets waarop een vervalst framenummer is aangebracht, zonder dat daarmee aan het verkeer wordt deelgenomen, niet in strijd is met de letter van de wet. Wel dient echter een dergelijk bezit in strijd te worden geacht met het algemeen belang omdat op een dergelijke wijze te verwachten valt dat het aantal brommers met een vals of vervalst framenummer dat in omloop blijft onverminderd groot zal zijn, hetgeen de rechtbank in strijd met de bedoeling van voornoemde regeling acht.
Hetzelfde geldt ook voor het door de verdediging genoemde alternatief waarbij de beslagene/eigenaar de bromfiets voorziet van een nieuw framenummer, nog daargelaten het feit dat alleen de fabrikant/importeur hiertoe gerechtigd zijn doch niet bereid dit te doen.
De teruggave van de bromfiets met uitzondering van het frame acht de rechtbank evenmin mogelijk, nu het hoogst onwaarschijnlijk is dat een dergelijke handelwijze bijdraagt aan vermindering van het aantal brommers met een vals of vervalst framenummer. De rechtbank acht een zodanige oplossing dan ook in strijd met de bedoeling van voornoemde regeling.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat genoemde bromfiets dient te worden onttrokken aan het verkeer omdat het bezit in strijd is met het algemeen belang.
Derhalve acht de rechtbank het beklag ongegrond.”
4.
Het middel komt tegen deze overwegingen op met de stelling dat de Rechtbank heeft miskend dat onttrekking aan het verkeer van voorwerpen een veiligheidsmaatregel is, alleen bedoeld om de maatschappij te beveiligen tegen gevaarlijke voorwerpen, en dat de bromfiets in kwestie, ofschoon voorzien van een onjuist framenummer, hetgeen in strijd is met bepalingen uit het Voertuigreglement, niet te beschouwen is als een dergelijk gevaarlijk voorwerp.
5.
De Rechtbank heeft voorop gesteld dat de bromfiets, doordat iemand valselijk een framenummer op de bromfiets heeft aangebracht dan wel het echte framenummer heeft vervalst met, naar de Rechtbank heeft aangenomen, het oogmerk die bromfiets te gebruiken of te doen gebruiken alsof het aangebrachte framenummer echt en onvervalst was, “een product van een strafbaar feit is als bedoeld in artikel 219 van het Wetboek van Strafrecht”. Aldus heeft de Rechtbank klaarblijkelijk vastgesteld dat de bromfiets een voorwerp is als bedoeld in art.36c, aanhef en onder 2o Sr. Dat oordeel lijkt mij juist, vgl. HR NJ 1984, 111. Dit onderdeel van de overwegingen wordt in cassatie ook niet bestreden.
6.
Ik zie een overeenkomst met het in HR NJ 1993, 586 beoordeelde geval. Daar ging het om de onttrekking aan het verkeer (en afwijzing van een verzoek tot teruggave) van een snorfiets waarvan het motorvermogen was opgevoerd. De Hoge Raad overwoog dat “de omstandigheid dat ‘een opgevoerde snorfiets’ ook elders dan op de openbare weg kan worden gebruikt, op zichzelf niet in de weg (staat) aan het oordeel dat het ongecontroleerd bezit van een dergelijk voorwerp, dat bestemd is om als vervoermiddel te worden gebezigd, in strijd is met de wet of het algemeen belang als bedoeld in art. 36c Sr”.
7.
De Rechtbank heeft de door de art. 3.6.3. en 5.6.1. Voertuigreglement beschermde belangen gezien in de bestrijding van de handel in gestolen bromfietsen. Men kan, dunkt mij, niet zeggen dat de Rechtbank aan deze wettelijke bepalingen daarmee een betekenis heeft toegekend die daaraan niet toekomt.
In aanmerking genomen dat de enkele omstandigheid dat er met het framenummer van een bromfiets is geknoeid op zijn minst een sterke aanwijzing geeft dat die bromfiets, althans het frame, - nog afgezien van de in art. 219 Sr strafbaar gestelde gedraging - voorwerp van een strafbaar feit is geweest komt het mij niet onbegrijpelijk voor dat de Rechtbank het ongecontroleerd bezit van zo een bromfiets onverenigbaar heeft geoordeeld met het maatschappelijk belang dat de handel in gestolen bromfietsen, en de daardoor in hoge mate bevorderde diefstallen ervan, zo veel mogelijk moet worden tegengegaan.
8.
Dat klemt temeer aangezien zich in dit dossier een rapport van een hoofdinspecteur van politie bevindt waarin er, onderbouwd met gegevens uit de praktijk, op wordt gewezen dat het niet altijd mogelijk is om van een bromfiets(frame) met een bewerkt framenummer het oorspronkelijke framenummer te achterhalen, terwijl dat onderzoek in ieder geval tijdrovend en kostbaar is. Het in circulatie zijn van bromfietsen met een bewerkt framenummer vormt aldus een hindernis voor een doeltreffende controle op de naleving van wettelijke bepalingen, in het bijzonder die bepalingen die bescherming tegen onvrijwillig bezitsverlies beogen te geven, terwijl de opsporing van vermogensdelicten daardoor in niet geringe mate wordt bemoeilijkt. Men zou daarnaast nog op een ander aspect kunnen wijzen. Het is denkbaar dat verzoeker, indien hij over de bromfiets weer de beschikking zou krijgen, op enig moment zou besluiten die bromfiets aan een derde over te dragen. Het lijdt geen twijfel dat de politie bij een volgende controle, waarbij wederom zal worden vastgesteld dat er met het framenummer is geknoeid, gerechtigd zou zijn de bromfiets onder een volgende bezitter opnieuw in beslag te nemen, met alle hinder en schade die daaruit voor die persoon voort zou vloeien. Voor iedere toekomstige bezitter blijft de bromfiets met bewerkt framenummer derhalve het risico opleveren van een confrontatie met de politie en bezitsverlies. Het is niet aanvaardbaar te noemen dat een voorwerp dat de bezitter aan zulk risico blootstelt in het vrije verkeer kan blijven.
9.
Het kan er, dunkt mij, voor worden gehouden dat de Rechtbank al deze omstandigheden op het oog heeft gehad waar zij in haar beschouwingen betrok dat het teruggeven van bromfietsen die, in strijd met het bepaalde in het Voertuigreglement, niet voorzien zijn van het originele, door de fabrikant aangebrachte, framenummer het circuit van gestolen bromfietsen in stand houdt of stimuleert, respectievelijk het niet met het algemeen belang te verenigen is dat het aantal bromfietsen met een vals of vervalst framenummer dat in omloop blijft onverminderd groot zal blijven.
10.
Het is naar mijn inzicht opmerkelijk dat de Rechtbank zich door de verdediging heeft laten verlokken tot het toespitsen van haar overwegingen op de situatie waarin met de bromfiets niet aan het verkeer wordt deelgenomen. In het dossier is een proces-verbaal van bevindingen aanwezig waarin is vermeld dat de bromfiets in beslag is genomen tijdens een verkeerscontrole. Met de bromfiets werd derhalve daadwerkelijk aan het wegverkeer deelgenomen. Uit de aan het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer gehechte pleitnotities kan worden afgeleid dat verzoeker voornemens is met de bromfiets aan het verkeer te blijven deelnemen indien zij aan hem wordt teruggegeven.
Een en ander laat geen andere conclusie toe dan dat op het moment van inbeslagneming met dit voertuig werd gehandeld in strijd met de art. 3.6.3. en 5.6.1. (inrichtingsvereisten), 5.1.1., eerste lid onder c (verbodsnorm) en 8.1. (strafbaarstelling) Voertuigreglement, en dat dit handelen in strijd met de wet zich zal voortzetten zodra de bromfiets weer ter beschikking van verzoeker komt.
11.
Het komt mij derhalve voor dat de Rechtbank, gelet op de omstandigheden waaronder de bromfiets met het valse of vervalste framenummer werd inbeslaggenomen en de kennelijk bij verzoeker bestaande intentie haar weer in het verkeer te gebruiken zo hij er weer de beschikking over krijgt, geredelijk had kunnen vaststellen dat het ongecontroleerd bezit ervan in rechtstreekse zin in strijd komt met de wet. In ieder geval moet naar mijn oordeel worden vastgesteld dat de door de Rechtbank geconstateerde strijd met het algemeen belang in dit geval wel heel dicht tegen strijd met de wet aan ligt. Ook daarom zie ik niet in waarom ten onrechte of op onbegrijpelijke gronden zou zijn geoordeeld dat die bromfiets een voorwerp vormt waarvan het ongecontroleerd bezit maatschappelijk gevaarlijk te noemen is.
12.
Hetgeen in de toelichting op het middel nog wordt opgemerkt in de voorlaatste alinea (beginnend met de woorden “Terzijde meent requirant …”) miskent dat de vraag of een bezitter door de wijze waarop hij in het bezit van een goed kwam wordt beschermd tegen eventuele beschikkingsonbevoegdheid van zijn wederpartij niet noodzakelijk samenvalt met de vraag of zijn bezitsrechten doorbroken moeten worden omdat het bezit van het voorwerp niet met de wet of het algemeen belang te verenigen is.
Dat neemt niet weg dat alleszins begrijpelijk is dat verzoeker moeilijk kan verteren dat de bromfiets waarvan hij heeft gesteld (en, naar mij voorkomt, aannemelijk gemaakt) dat hij die enkele maanden voor de inbeslagneming onder in art. 3: 86, lid 1 en lid 3 onder a BW bedoelde omstandigheden (van een rijwielhandelaar) heeft gekocht hem nu wordt ontnomen.
13.
Een voor de hand liggende oplossing zou zijn geweest dat verzoeker in de gelegenheid zou zijn gesteld de bromfiets door de fabrikant van een nieuw framenummer te laten voorzien. Namens verzoeker is dat in subsidiaire zin verzocht, en daarmee zou aan alle belangen zijn tegemoetgekomen. De Rechtbank heeft evenwel moeten vaststellen dat fabrikant en importeur niet bereid zijn daaraan mee te werken. Dat zal wellicht samenhangen met de kosten van het aanbrengen van zo een nieuw framenummer in verband met de waarde van de bromfiets in de staat waarin zij ten tijde van de inbeslagneming verkeerde, maar wat daarvan zij, de Rechtbank zag zich geplaatst voor de onmogelijkheid verzoeker op die wijze tegemoet te komen.
14.
Voorts kent de wet de mogelijkheid, ook in geval van onttrekking aan het verkeer, dat de rechter een geldelijke tegemoetkoming toekent om te voorkomen dat een rechthebbende onevenredig in zijn belangen wordt getroffen (art. 36b lid 2 en 33c, leden 2 en 3 Sr). Daar is bij de Rechtbank evenwel niet om gevraagd.
Ten slotte merk ik nog op dat in cassatie niet wordt geklaagd over het oordeel van de Rechtbank dat ook teruggave van de (onderdelen van) de bromfiets met uitzondering van het frame, zoals in meest subsidiaire zin was verzocht, niet mogelijk is. Daartoe is overwogen dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat die gang van zaken het aantal brommers met een vals of vervalst framenummer zou verminderen. Die overweging doet vermoeden dat de Rechtbank zich heeft laten leiden door de gedachte dat, indien verzoeker op zoek zou moeten gaan naar een ander frame om daarmee weer een nieuwe bromfiets op te bouwen, de kans zeer groot is dat hij opnieuw een frame in bezit zou krijgen met een vervalst of vals framenummer. Als dat inderdaad de gedachte is geweest (een andere redenering ligt niet erg voor de hand) dan zou wellicht moeten worden vastgesteld dat de Rechtbank wel heel erg veel ‘van algemene bekendheid’ heeft geacht. Nu tegen dat onderdeel van de overwegingen geen klacht is gericht meen ik niet dat het de aandacht van de Hoge Raad vraagt, temeer omdat het verzoeker daarbij nauwelijks belang kan hebben, gelet op de voorzienbare problemen en de hoge kosten waarvoor zowel verzoeker als de met uitvoering van een uitspraak belaste instanties geplaatst zouden worden indien die oplossing alsnog bezien zou moeten worden.
15.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 21‑11‑2000
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
21 november 2000
Strafkamer
nr. 01282/99 B
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie
tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te
Amsterdam van 8 juli 1999 op een vordering als bedoeld in artikel 36b van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de vordering toegewezen en ver-
klaart onttrokken aan het verkeer de in bovenvermelde beschikking omschreven bromfiets.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door betrokkene. Namens deze heeft mr. D. van der Landen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft beslist dat de bromfiets van betrokkene met een vervalst of vals framenummer dient te worden onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang als bedoeld in art. 36c Sr.
3.2.
De beschikking van de Rechtbank houdt dienaangaande onder meer in:
“Ingevolge artikel 3.6.3. en 5.6.1. van het
Voertuigreglement dient een bromfiets voorzien te zijn van een identificatienummer aangebracht op een vast voertuigdeel. Het identificatienummer dient beschouwd te worden als een merk zoals bedoeld in artikel 219 Sr.
(...)
Uitgangspunt van de genoemde regeling is het voorkomen en het tegengaan van de handel in gestolen bromfietsen. Dit is een algemeen maatschappelijk belang dat beschermd dient te worden.
Door bromfietsen die in strijd met die regeling zijn voorzien van een vals framenummer terug te geven wordt het circuit van gestolen bromfietsen in stand gehouden, dan wel gestimuleerd.
- -
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat het bezit van een bromfiets waarop een vervalst frame-
nummer is aangebracht, zonder dat daarmee aan het verkeer wordt deelgenomen, niet in strijd is met de letter van de wet. Wel dient echter een dergelijk bezit in strijd te worden geacht met het algemeen belang omdat op een dergelijke wijze te verwachten valt dat het aantal brommers met een vals of vervalst framenummer dat in omloop blijft onverminderd groot zal zijn, hetgeen de rechtbank in strijd met de bedoeling van voornoemde regeling acht.
(...)
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat genoemde bromfiets dient te worden onttrokken aan het verkeer omdat het bezit in strijd is met het algemeen belang”.
3.3.
Het oordeel van de Rechtbank dat het ongecontroleerde bezit van een bromfiets met een vals of vervalst
framenummer afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van de met gestolen bromfietsen bedreven handel - in welk oordeel besloten ligt dat daarvan tevens een bevorderende werking op bromfietsdiefstallen uit-
gaat - en daarom in strijd is met het algemeen belang, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarom faalt het middel.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren
G.J.M. Corstens, A.M.M. Orie, A.J.A. van Dorst en
B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier
S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 21 november 2000.