Zie de kennisgeving van inbeslagneming, met registratienummer PL2208-2013118974-7, dossier p. 000009.
HR, 25-11-2014, nr. 14/01759
ECLI:NL:HR:2014:3419, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-11-2014
- Zaaknummer
14/01759
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3419, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2169, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:2169, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3419, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0488
Uitspraak 25‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag, art. 552a Sv. Op de voet van art. 83 RO heeft de HR inlichtingen ingewonnen. Daaruit blijkt dat het inbeslaggenomen geldbedrag (onherroepelijk) is verbeurdverklaard. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat, indien het gerecht dat het klaagschrift behandelt constateert dat de voorwerpen waarop het klaagschrift ziet inmiddels zijn verbeurdverklaard of onttrokken zijn aan het verkeer, het gerecht het klaagschrift ex art. 552a Sv moet opvatten als klaagschrift ex art. 552b Sv en zo nodig, o.g.v. art. 552b.2 Sv, zal verwijzen naar het bevoegde gerecht (vgl. HR 23 november 1993, NJ 1994/263). Deze beslissing is eerst onherroepelijk geworden in de cassatiefase van deze beklagzaak. Ook voor dit situatie geldt dat het klaagschrift moet worden opgevat als klaagschrift ex art. 552b Sv. De HR zendt de stukken naar het bevoegde gerecht. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
25 november 2014
Strafkamer
nr. S 14/01759 B
LBS/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, van 17 januari 2014, nummer Rk 13/2140, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
2.1.
Bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingekomen ter griffie van de Rechtbank Oost-Brabant op 15 november 2013, heeft de klaagster om teruggave verzocht van een op 28 augustus 2013 onder [betrokkene] inbeslaggenomen geldbedrag van € 2.640,-, daartoe stellende dat dat geld haar toebehoort. De Rechtbank heeft bij de bestreden beschikking het klaagschrift van de klaagster ongegrond verklaard.
2.2.
Uit door de Hoge Raad op de voet van art. 83 RO ingewonnen inlichtingen blijkt dat [betrokkene] op 30 december 2013 door de Rechtbank Oost-Brabant is veroordeeld en dat de Rechtbank het geldbedrag van € 2.640,-, waarvan de klaagster teruggave verzoekt, verbeurd heeft verklaard. Tegen dit vonnis is door [betrokkene] hoger beroep ingesteld, welk hoger beroep vervolgens op 27 januari 2014 is ingetrokken, zodat het vonnis van de Rechtbank onherroepelijk is.
2.3.
Het volgende moet worden vooropgesteld. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat, indien het gerecht dat bevoegd is tot afdoening van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv constateert dat sedert de indiening daarvan de desbetreffende voorwerpen bij inmiddels uitvoerbare beslissing zijn verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer, dit klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. Indien evenbedoeld gerecht, gelet op het tweede lid van dat artikel, niet bevoegd is tot behandeling van het aldus opgevatte klaagschrift dient het te bepalen dat de griffier de stukken zal zenden naar het tot die behandeling wel bevoegde gerecht (vgl. HR 23 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9284, NJ 1994/263).
2.4.
In dit geval is het vonnis met daarin de verbeurdverklaring van het geldbedrag eerst in de cassatiefase van de beklagzaak onherroepelijk geworden. Ook voor die situatie heeft te gelden dat het klaagschrift moet worden opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv. De Hoge Raad zal met vernietiging van de bestreden beschikking de zaak voor verdere afdoening en behandeling verwijzen naar het ingevolge het tweede lid van art. 552b Sv bevoegde gerecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
bepaalt dat de stukken ter verdere behandeling en afdoening zullen worden gezonden naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2014.
Conclusie 23‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag, art. 552a Sv. Op de voet van art. 83 RO heeft de HR inlichtingen ingewonnen. Daaruit blijkt dat het inbeslaggenomen geldbedrag (onherroepelijk) is verbeurdverklaard. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat, indien het gerecht dat het klaagschrift behandelt constateert dat de voorwerpen waarop het klaagschrift ziet inmiddels zijn verbeurdverklaard of onttrokken zijn aan het verkeer, het gerecht het klaagschrift ex art. 552a Sv moet opvatten als klaagschrift ex art. 552b Sv en zo nodig, o.g.v. art. 552b.2 Sv, zal verwijzen naar het bevoegde gerecht (vgl. HR 23 november 1993, NJ 1994/263). Deze beslissing is eerst onherroepelijk geworden in de cassatiefase van deze beklagzaak. Ook voor dit situatie geldt dat het klaagschrift moet worden opgevat als klaagschrift ex art. 552b Sv. De HR zendt de stukken naar het bevoegde gerecht. Conclusie AG: anders.
Nr. 14/01759 B
Mr. Harteveld
Zitting 23 september 2014
Conclusie inzake:
[klaagster]
1. De Rechtbank Oost-Brabant heeft op 17 januari 2014 het klaagschrift strekkende tot teruggave aan klaagster van een inbeslaggenomen geldbedrag van EUR 2.640,- ongegrond verklaard.
2. Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft in deze zaak bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte niet de grondslag van het beslag heeft vastgesteld waardoor niet kan worden beoordeeld of zij de juiste maatstaf heeft toegepast, althans dat zij de ongegrondverklaring van het beklag ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Inleiding
(…)
De officier van justitie heeft zich ter zitting van de openbare raadkamer op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven nu het, gelet op haar financiële situatie, niet duidelijk is of dit geld aan klaagster toebehoort en tevens ten behoeve van een te verwachte verbeurdverklaring in de strafzaak tegen [betrokkene].
De beoordeling
(…)
De raadsman stelt zich op het standpunt dat voornoemde geldbedrag spaargeld betreft dat aan klaagster toebehoort, gelet op het patroon van de geldopnames door cliënt en het feit dat zij direct na de inbeslagname concreet de hoogte van het bedrag en de locatie ervan heeft aangegeven.
De rechter is van oordeel, gelet op het feit dat klaagster schulden heeft en het niet duidelijk is waar het geld vandaan komt, dat het belang van strafvordering zich op dit moment nog verzet tegen teruggave, nu het naar haar oordeel niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend in de strafzaak tegen [betrokkene], het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren.
DE BESLISSING
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.”
3.3.
Het middel heeft een punt daar waar het klaagt dat de Rechtbank niet expliciet heeft vastgesteld welke wettelijke bepaling de grondslag vormde voor het beslag. Echter, uit de overwegingen van de Rechtbank kan duidelijk worden afgeleid dat zij de toetsingsmaatstaf ex art. 94 Sv heeft aangelegd. Dat de Rechtbank er vanuit is gegaan dat onder klaagster op basis van art. 94 Sv beslag is gelegd, is niet onbegrijpelijk. Immers, uit de stukken van het geding, zoals de kennisgeving van inbeslagneming1.en de conclusie OM van 13 januari 2014 blijkt evident dat het gaat om beslag gelegd op de voet van art. 94 Sv.2.In feitelijke aanleg was dit kennelijk ook voor alle partijen duidelijk, deze kwestie is immers niet tijdens de behandeling in raadkamer aan de orde gesteld. In cassatie kan er aldus van worden uitgegaan dat het hier om een ex art. 94 Sv gelegd beslag gaat.
3.4.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich in casu verzet tegen de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan klaagster. Daarbij heeft de Rechtbank klaarblijkelijk in aanmerking genomen hetgeen door de Officier van Justitie in raadkamer naar voren is gebracht, aangezien zij aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd het feit dat klaagster schulden heeft en dat het niet duidelijk is geworden waar het geld vandaan komt. Met die overwegingen heeft de Rechtbank kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat het strafvorderlijk belang van waarheidsvinding het voortduren van het beslag vordert. Aldus verstaan heeft de Rechtbank de juiste maatstaf aangelegd voor beslag ex art. 94 Sv en deze niet onbegrijpelijk toegepast. Het oordeel van de Rechtbank, dat afhankelijk is van waarderingen en vaststellingen van feitelijke aard en in cassatie slechts marginaal kan worden getoetst, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, óók gelet op hetgeen namens klaagster in raadkamer is aangevoerd. Tot een nadere motivering was de Rechtbank, anders dan de steller van het middel wil, niet gehouden. Nu dat oordeel de beslissing van de Rechtbank dat het klaagschrift ongegrond wordt verklaard zelfstandig kan dragen, behoeft de klacht dat de Rechtbank haar oordeel dat ‘het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter later oordelend (…), het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren’ ontoereikend heeft gemotiveerd, geen bespreking.3.
4. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑09‑2014
Ik teken aan dat de steller van het middel in zijn cassatieschriftuur zelf opmerkt dat uit de stukken van het dossier niet blijkt dat het geld conservatoir in beslag is genomen.
Vgl. HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8764.