Processen-verbaal van verhoor van verdachte van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-11, d.d. 3 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina's 15–17, en PVB-nr. 2006057093-24, d.d. 5 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina's 19–26.
HR, 12-01-2010, nr. 08/03835
ECLI:NL:HR:2010:BK4421
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-01-2010
- Zaaknummer
08/03835
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BK4421
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK4421, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑01‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK4421
ECLI:NL:PHR:2010:BK4421, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑11‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK4421
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat de rechter naar aanleiding van het o.ttz. bij de strafoplegging rekening houdt met f&o die kunnen gelden als omstandigheden waaronder het feit is begaan (vgl. HR LJN AD4286). ‘s Hofs overweging dat verdachte door de voordeur op slot te doen X van zijn vrijheid heeft beroofd, vormt kennelijk een dergelijke nadere uitwerking van de door het Hof in aanmerking genomen en uit het o.ttz. in hb gebleken omstandigheid waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan. Daarom geven 's Hofs overwegingen geen blijk van miskenning van hetgeen hiervoor is overwogen. Daaraan kan niet afdoen dat die omstandigheid mogelijk een zelfstandig strafbaar feit zou kunnen opleveren.
12 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/03835
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 september 2008, nummer 20/001849-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt onder meer over denaturering door het Hof van de door [slachtoffer 1] tegenover de politie afgelegde verklaring, welke verklaring het Hof voor het bewijs van het tenlastegelegde heeft gebezigd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 27 april 2006 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn mededader
- een mes heeft getoond en voorgehouden aan [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en
- aan [slachtoffer 1] dreigend heeft toegevoegd de woorden "nu geef je mij 50 euro" en "[slachtoffer 1], ik weet dat je veel geld verdient. Ik wil alle geld van je hebben" en
- met een mes een stekende beweging in de richting van de keel van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en
- een mes tegen een arm en de borst van [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of gedrukt en
- met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen de neus en het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 27 april 2006 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend, met een mes, stekende bewegingen naar en/of in de richting van [slachtoffer 2] gemaakt."
2.2.2. Met betrekking tot de bewijsvoering houdt 's Hofs arrest - met inbegrip van twaalf voetnoten - het volgende in:
"Vaststaande feiten
Het hof stelt het navolgende vast:
Op 27 april 2006 zijn [slachtoffers] naar de woning aan de [a-straat 1] te Geleen, gemeente Sittard-Geleen gegaan. Aldaar heeft tussen enerzijds [slachtoffers] en anderzijds verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een confrontatie plaatsgevonden. Verdachte heeft op luide toon tegen [slachtoffers] gezegd dat zij moesten opflikkeren. Tegen [slachtoffer 2] heeft hij dat op dreigende toon gezegd. [Slachtoffer 2] is daarop vertrokken. Daarna is in de woning tussen verdachte en [slachtoffer 1] een worsteling ontstaan.(1) Medeverdachte [medeverdachte] heeft [slachtoffer 1] meermalen met haar vuist geslagen.(2) Bij [slachtoffer 1] is letsel geconstateerd, bestaande uit een bloedend wondje aan zijn neus en een wondje aan zijn hand en een gezwollen rode plek aan de zijkant van de linkeroogkas.(3)
Bewijsoverweging
Door het openbaar ministerie is gesteld dat de aangiften van [slachtoffers] geloofwaardig zijn en mitsdien dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat verdachte [slachtoffer 1] niet heeft gepoogd af te persen en dat verdachte [slachtoffer 2] niet heeft bedreigd. Voorts is namens verdachte aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1], dat deze met [slachtoffer 2] - ondanks waarschuwingen door de politie - naar de woning van [medeverdachte] is gegaan met als enig doel een briefje met een telefoonnummer af te geven, ongeloofwaardig is. [Slachtoffers] kwamen bij hem verhaal halen en het was juist [slachtoffer 1] die een mes had meegenomen, aldus verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[Slachtoffers] hebben op 27 april 2006 vrijwel direct, althans zeer korte tijd na de confrontatie onafhankelijk van elkaar bij de politie aangifte gedaan.(4) Zij verklaren dat zij naar de woning van [verdachte] gingen om een telefoonnummer te brengen dat [verdachte] eerder die avond per sé van [slachtoffer 1] wilde hebben.(5) [Slachtoffer 1] verklaart voorts dat [verdachte] hem in zijn woning een mes heeft getoond en voorgehouden, hem heeft vastgepakt, en hem dreigend heeft toegevoegd de woorden "nu geef je mij 50 euro", en "[slachtoffer 1], ik weet dat je veel geld verdient. Ik wil alle geld van je hebben", en met een mes een stekende beweging in de richting van zijn keel heeft gemaakt, en een mes tegen zijn arm en borst heeft geduwd en/of gedrukt, en met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen zijn neus en hoofd heeft geslagen.(6)
[Slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte hem met het mes heeft bedreigd onder meer door met dat mes in zijn richting stekende bewegingen te maken.
Het dossier geeft steun aan het relaas van [slachtoffer 1] o.a. op het punt van het mes. Zo heeft de verbalisant die de aangifte van [slachtoffer 1] opnam letsel geconstateerd bij [slachtoffer 1] dat kan passen bij het steken met een mes.(7) Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte] op 4 mei 2006 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] een mes had gepakt en tegen [slachtoffer 1] had gezegd dat hij geld wilde hebben.(8) Weliswaar is namens verdachte door zijn raadsman in hoger beroep aangevoerd dat aan deze verklaring bij de rechter-commissaris geen geloof mag worden gehecht nu verdachte deze nadien niet heeft gehandhaafd, maar het hof volgt de raadsman van verdachte daarin niet. Getuige [getuige 1], de vriendin van [slachtoffer 1], ondersteunt het verhaal van aangevers, onder meer ten aanzien van het briefje met het telefoonnummer en hetgeen zij heeft geconstateerd toen eerst [slachtoffer 2] en vervolgens [slachtoffer 1] terugkeerden van de woning van verdachte.(9) Ook is het briefje met het telefoonnummer teruggevonden in de woning van verdachte.(10) Getuige [slachtoffer 1] heeft ter zitting een geloofwaardige verklaring gegeven voor het feit dat hij - ondanks een negatief advies van de politie - naar [verdachte] is toegegaan, namelijk dat hij [verdachte] uit eigen ervaring zo kende dat deze hem zou blijven lastigvallen zolang hij het gevraagde telefoonnummer niet zou afgeven.
Het hof overweegt daarbij dat het in dat licht onlogisch is dat [slachtoffer 1] - ondanks waarschuwingen door de politie - de confrontatie opzoekt door met een mes te gaan dreigen, zoals [verdachte] beweert.
Het hof constateert voorts dat beide aangevers hun lezing van de gebeurtenissen ook nadien niet op belangrijke punten hebben gewijzigd; ook ter terechtzitting in hoger beroep hebben beiden hun verklaring gehandhaafd.(11) (12)
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffers] betrouwbaar zijn. Het verweer van de raadsman van verdachte wordt mitsdien verworpen.
1 Processen-verbaal van verhoor van verdachte van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-11, d.d. 3 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina's 15-17, en PVB-nr. 2006057093-24, d.d. 5 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina's 19-26.
2 Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte], van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-15, d.d. 3 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina 36.
3 Proces-verbaal van bevindingen politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, PVB-nr. 2006057093-16, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent van politie d.d. 3 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina 50.
4 Zie proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, PVB-nr. 2006057093-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 3], hoofdagent van politie d.d. 28 april 2006, doorgenummerde dossierpagina's 53-59. Zie proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, PVB-nr. 2006057093-2, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 4], hoofdagent van politie d.d. 28 april 2006, doorgenummerde dossierpagina's 60-64.
5 Zie noot 4.
6 Zie noot 4 aangifte van [slachtoffer 1].
7 Zie noot 3, meer in het bijzonder doorgenummerde dossierpagina 58.
8 Verklaring van verdachte tijdens het verhoor door de rechter-commissaris i.v.m. de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de vordering tot inbewaringstelling, d.d. 4 mei 2006.
9 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-22, d.d. 4 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina's 65-67.
10 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-29, d.d. 28 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina 43.
11 Verklaring van getuige [slachtoffer 2] ter terechtzitting in hoger beroep op 23 april 2008.
12 Verklaring van getuige [slachtoffer 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 20 augustus 2008."
2.2.3. Het proces-verbaal dat in voetnoot 6 van de hiervoor weergegeven overwegingen van het Hof is bedoeld, bevindt zich bij de op de voet van art. 434 Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken. Het houdt als verklaring van [slachtoffer 1], voor zover hier van belang, het volgende in:
"Ik zag dat de vriendin van [verdachte] op mij afliep en beide handen tot vuist balde en mij om beurten met de linker en rechtervuist sloeg. Ik voelde dat zij mij ongeveer 10 tot 20 keer tegen mijn hoofd en neus sloeg.
(...)
Ik heb hoofdpijn ten gevolge van de mishandeling en pijn aan mijn neus zijkant van mijn linkeroogkast ten gevolge van de slagen van de vriendin van [verdachte]. Ik kan verklaren dat [verdachte] mij niet heeft geslagen. [Verdachte] heeft geprobeerd mij neer te steken."
2.3. Het hiervoor onder 2.2.3 weergegeven proces-verbaal houdt niet in dat [slachtoffer 1] heeft verklaard "dat [verdachte] (...) met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen zijn neus en hoofd heeft geslagen". De klacht is derhalve gegrond.
De Hoge Raad neemt echter, mede in het licht van de onder 2.2.2 weergegeven "vaststaande feiten" inhoudende, voor zover hier van belang, dat het de medeverdachte [medeverdachte] is geweest [slachtoffer 1] meermalen met haar vuist heeft geslagen, aan dat als gevolg van een kennelijke misslag in de bewijsoverweging is opgenomen dat "[verdachte]" in plaats van "medeverdachte [medeverdachte]" de aangever meermalen met de vuist heeft geslagen. De Hoge Raad leest de bewijsoverweging met herstel van deze misslag. 's Hofs kennelijke vergissing behoeft daarom niet tot cassatie te leiden.
2.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de strafoplegging ten onrechte acht heeft geslagen op een strafbaar feit dat niet is tenlastegelegd en bewezenverklaard.
3.2. Het Hof heeft de opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
"Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
(...)
Gelet op de omstandigheid dat verdachte niet slechts heeft gedreigd met het mes, maar het daadwerkelijk heeft gehanteerd en [slachtoffer 1] als gevolg daarvan letsel heeft bekomen, alsmede gelet op de omstandigheden dat verdachte samen met zijn mededader is opgetreden en dat verdachte, door de voordeur op slot te doen, [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd, zal het hof ten aanzien van de bewezen verklaarde poging tot afpersing een hogere straf opleggen dan de gebruikelijke straf.
(...)"
3.3. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat de rechter naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting bij de strafoplegging rekening houdt met feiten en omstandigheden die kunnen gelden als omstandigheden waaronder het feit is begaan (vgl. HR 27 november 2001, LJN AD4286).
3.4. De in het middel aangevallen overweging van het Hof dat de verdachte door de voordeur op slot te doen [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd, vormt kennelijk een dergelijke nadere uitwerking van de door het Hof in aanmerking genomen en uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gebleken omstandigheid waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan. Daarom geven 's Hofs onder 3.2 weergegeven overwegingen geen blijk van miskenning van hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen. Daaraan kan niet afdoen dat die omstandigheid mogelijk een zelfstandig strafbaar feit zou kunnen opleveren.
3.5. Het middel faalt derhalve.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 28 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 januari 2010.
Conclusie 17‑11‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Verzoeker is door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens
- 1.
‘poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen’ en
- 2.
‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’
veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf.
2.
Namens verzoeker heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel komt met motiveringsklachten op tegen het onder 1 primair en het onder 2 bewezenverklaarde feit.
4.
Het hof heeft ten laste van verzoeker bewezen verklaard dat:
- ‘1.
hij op 27 april 2006 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1], met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn mededader
- —
een mes heeft getoond en voorgehouden aan [slachtoffer 1] en
- —
[slachtoffer 1] heeft vastgepakt en
- —
aan [slachtoffer 1] dreigend heeft toegevoegd de woorden ‘nu geef je mij 50 euro’ en ‘[slachtoffer 1], ik weet dat je veel geld verdient. Ik wil alle geld van je hebben’ en
- —
met een mes een stekende beweging in de richting van de keel van [slachtoffer 1] heeft gemaakt en
- —
een mes tegen een arm en de borst van [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of gedrukt en
- —
met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen de neus en het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 2.
hij op 27 april 2006 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend, met een mes, stekende bewegingen naar en/of in de richting van [slachtoffer 2] gemaakt.’
5.
Het bestreden arrest is opgemaakt volgens de werkwijze zoals ontwikkeld door het project Promis (hierna: Promiswerkwijze). Wat betreft de motivering van de onder 1 primair en onder 2 bewezenverklaarde feiten bevat het arrest de volgende bewijsredenering:
‘Vaststaande feiten
Het hof stelt het navolgende vast:
Op 27 april 2006 zijn [slachtoffers] naar de woning aan de [a-straat 1] te Geleen, gemeente Sittard-Geleen gegaan. Aldaar heeft tussen enerzijds [slachtoffers] en anderzijds verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een confrontatie plaatsgevonden. Verdachte heeft op luide toon tegen [slachtoffers] gezegd dat zij moesten opflikkeren. Tegen [slachtoffer 2] heeft hij dat op dreigende toon gezegd. [Slachtoffer 2] is daarop vertrokken. Daarna is in de woning tussen verdachte en [slachtoffer 1] een worsteling ontstaan.1. Medeverdachte [medeverdachte] heeft [slachtoffer 1] meermalen met haar vuist geslagen.2. Bij [slachtoffer 1] is letsel geconstateerd, bestaande uit een bloedend wondje aan zijn neus en een wondje aan zijn hand en een gezwollen rode plek aan de zijkant van de linkeroogkas.3.
Bewijsoverweging
Door het openbaar ministerie is gesteld dat de aangiften van [slachtoffers] geloofwaardig zijn en mitsdien dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat verdachte [slachtoffer 1] niet heeft gepoogd af te persen en dat verdachte [slachtoffer 2] niet heeft bedreigd. Voorts is namens verdachte aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 1], dat deze met [slachtoffer 2] — ondanks waarschuwingen door de politie — naar de woning van [medeverdachte] is gegaan met als enig doel een briefje met een telefoonnummer af te geven, ongeloofwaardig is. [Slachtoffers] kwamen bij hem verhaal halen en het was juist [slachtoffer 1] die een mes had meegenomen, aldus verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[Slachtoffers] hebben op 27 april 2006 vrijwel direct, althans zeer korte tijd na de confrontatie onafhankelijk van elkaar bij de politie aangifte gedaan.4. Zij verklaren dat zij naar de woning van [verdachte] gingen om een telefoonnummer te brengen dat [verdachte] eerder die avond per sé van [slachtoffer 1] wilde hebben.5. [Slachtoffer 1] verklaart voorts dat [verdachte] hem in zijn woning een mes heeft getoond en voorgehouden, hem heeft vastgepakt, en hem dreigend heeft toegevoegd de woorden ‘nu geef je mij 50 euro’, en ‘[slachtoffer 1], ik weet dat je veel geld verdient. Ik wil alle geld van je hebben’, en met een mes een stekende beweging in de richting van zijn keel heeft gemaakt, en een mes tegen zijn arm en borst heeft geduwd en/of gedrukt, en met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen zijn neus en hoofd heeft geslagen.6. [Slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte hem met het mes heeft bedreigd onder meer door met dat mes in zijn richting stekende bewegingen te maken. Het dossier geeft steun aan het relaas van [slachtoffer 1] o.a. op het punt van het mes. Zo heeft de verbalisant die de aangifte van [slachtoffer 1] opnam letsel geconstateerd bij [slachtoffer 1] dat kan passen bij het steken met een mes.7. Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte] op 4 mei 2006 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] een mes had gepakt en tegen [slachtoffer 1] had gezegd dat hij geld wilde hebben.8. Weliswaar is namens verdachte door zijn raadsman in hoger beroep aangevoerd dat aan deze verklaring bij de rechter-commissaris geen geloof mag worden gehecht nu [mede]verdachte deze nadien niet heeft gehandhaafd, maar het hof volgt de raadsman van verdachte daarin niet. Getuige [getuige 1], de vriendin van [slachtoffer 1], ondersteunt het verhaal van aangevers, onder meer ten aanzien van het briefje met het telefoonnummer en hetgeen zij heeft geconstateerd toen eerst [slachtoffer 2] en vervolgens [slachtoffer 1] terugkeerden van de woning van verdachte.9. Ook is het briefje met het telefoonnummer teruggevonden in de woning van verdachte.10. Getuige [slachtoffer 1] heeft ter zitting een geloofwaardige verklaring gegeven voor het feit dat hij — ondanks een negatief advies van de politie — naar [verdachte] is toegegaan, namelijk dat hij [verdachte] uit eigen ervaring zo kende dat deze hem zou blijven lastigvallen zolang hij het gevraagde telefoonnummer niet zou afgeven. Het hof overweegt daarbij dat het in dat licht onlogisch is dat [slachtoffer 1] — ondanks waarschuwingen door de politie — de confrontatie opzoekt door met een mes te gaan dreigen, zoals [verdachte] beweert. Het hof constateert voorts dat beide aangevers hun lezing van de gebeurtenissen ook nadien niet op belangrijke punten hebben gewijzigd; ook ter terechtzitting in hoger beroep hebben beiden hun verklaring gehandhaafd.11.12.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffers] betrouwbaar zijn. Het verweer van de raadsman van verdachte wordt mitsdien verworpen.’
6.
De toelichting op het middel bevat als eerste klacht dat het hof de als bewijsmiddel gebezigde verklaring van [slachtoffer 1] heeft gedenatureerd. Daarbij doelt het middel op de bij de politie afgelegde verklaring van [slachtoffer 1], zoals weergeven in het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 april 2006, genummerd 2006057093-1.
7.
Het hof heeft de redengevende inhoud van deze verklaring — voorzover relevant — als volgt samengevat (zie onder 5):
‘[Slachtoffer 1] verklaart voorts dat [verdachte] (verzoeker, NJ) (…) met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen zijn neus en hoofd heeft geslagen.’
8.
Blijkens het proces-verbaal van aangifte houdt de originele verklaring van [slachtoffer 1] — voorzover relevant — het volgende in:
‘Ik zag dat de vriendin van [verdachte] op mij afliep en beide handen tot vuist balde en mij om beurten met de linker en rechtervuist sloeg. Ik voelde dat zij mij ongeveer 10 tot 20 keer tegen mijn hoofd en neus sloeg.13.
(…)
Ik heb hoofdpijn ten gevolge van de mishandeling en pijn aan mijn neus zijkant van mijn linkeroogkast ten gevolge van de slagen van de vriendin van [verdachte]. Ik kan verklaren dat [verdachte] mij niet heeft geslagen. [Verdachte] heeft geprobeerd mij neer te steken.’14.
9.
Voorzover het hof heeft weergegeven dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verzoeker hem ‘met kracht met tot vuisten gebalde handen tegen zijn neus en hoofd heeft geslagen’, heeft het een andere feitelijke inhoud gegeven aan de verklaring van [slachtoffer 1], die heeft verklaard dat dit hem is aangedaan door de medeverdachte. Het middel klaagt hierover terecht.
10.
Tot cassatie behoeft dit echter niet te leiden. Het hof heeft onder verwijzing naar een tweetal bewijsmiddelen vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer 1] meermalen met haar vuist heeft geslagen en dat bij [slachtoffer 1] letsel is geconstateerd, bestaande uit een bloedend wondje aan zijn neus en (…) een gezwollen rode plek aan de zijkant van de linkeroogkas (zie onder 5). Gelet hierop is de bewijsmotivering op zichzelf beschouwd wel toereikend voor de bewezenverklaring dat verzoeker, tezamen en in vereniging met zijn mededader, door geweld en onder bedreiging met geweld heeft gepoogd om [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van een aan hem toebehorende hoeveelheid geld, welk geweld onder meer bestond uit het met kracht met tot vuisten gebalde handen slaan tegen de neus en het hoofd van [slachtoffer 1].
11.
De tweede klacht is dat hof, zonder vermelding van de vindplaats, in zijn bewijsoverweging heeft opgenomen dat [slachtoffer 2] in zijn aangifte heeft verklaard dat verzoeker hem met het mes heeft bedreigd onder meer door met dat mes in zijn richting stekende bewegingen te maken. Hierdoor zou het onder 2 bewezenverklaarde ontoereikend zijn gemotiveerd.
12.
Ingevolge art. 359, derde lid, Sv moet de beslissing dat het telastegelegde feit door de verdachte is begaan steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
13.
Bij de Promiswerkwijze wordt de bewijsmotivering terstond uitgewerkt in het arrest. Dit komt erop neer dat de rechter de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt in een bewijsredenering in het arrest opneemt, waarbij het volstaat met verwijzing in een voetnoot naar het bewijsmiddel waaraan het deze feiten en omstandigheden ontleent. Wat betreft deze werkwijze heeft Uw Raad in HR 15 mei 2007, LJN BA0424, NJ 2007, 387 benadrukt dat het noodzakelijk is dat de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, zo nauwkeurig is dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
14.
Het hof heef in zijn bewijsredenering het volgende opgenomen:
‘[Slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte hem met het mes heeft bedreigd onder meer door met dat mes in zijn richting stekende bewegingen te maken.’
15.
Het hof heeft i.c. het bewijsmiddel (nl. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2]) waaraan het de door hem redengevend geachte feiten ontleent (nl. dat verzoeker [slachtoffer 2] met het mes heeft bedreigd onder meer door met dat mes in zijn richting stekende bewegingen te maken) expliciet vermeld in zijn bewijsredenering. Voorzover het middel hierover klaagt mist het dus feitelijke grondslag. Voorts merk ik op dat 's hofs verwijzing naar het desbetreffende bewijsmiddel voldoende nauwkeurig is, mede gelet op de omstandigheid dat het hof expliciet verwijst naar het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2]; dat zich bij de aan de Hoge Raad ingezonden stukken slechts één proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] bevindt; dat dit proces-verbaal voorts van geringe omvang is (3 pagina's) zodat niet sprake is van een zoekplaatje (vgl. HR 15 mei 2007, LJN BA0425, NJ 2007, 388).
16.
De derde klacht is dat het hof, onder verwijzing naar het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], in zijn bewijsredenering heeft volstaan met de gevolgtrekking dat deze getuige het verhaal van aangevers [slachtoffers] ondersteunt, zonder nadere aanduiding van de in dit proces-verbaal gerelateerde feiten en omstandigheden waaraan het deze gevolgtrekking heeft verbonden.
17.
Art. 359, derde lid, Sv heeft betrekking op feiten en omstandigheden die de rechter redengevend acht voor de bewezenverklaring. Ten aanzien van deze feiten geldt dat het hof in zijn bewijsoverweging met voldoende mate van nauwkeurigheid
- (a)
die feiten en omstandigheden moet aanduiden en
- (b)
het wettige bewijsmiddel moet aangeven waaraan het die feiten en omstandigheden ontleent.
Het voorgaande geldt echter niet voor feiten en omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan de weerlegging van verweren inzake de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal (vgl. HR 23 oktober 2007, LJN BA5858, NJ 2008, 70).
18.
Het hof heeft het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] gebezigd ter weerlegging van de door de verdediging aangevoerde verweer omtrent de betrouwbaarheid van de door het hof als bewijsmiddel gebezigde verklaringen van [slachtoffers]. Gelet hierop is het hof dan ook niet verplicht om in zijn bewijsredenering nauwkeurig de feiten en omstandigheden aan te duiden waaraan het de gevolgtrekking heeft verbonden dat getuige [getuige 1] het verhaal van getuigen [slachtoffers] ondersteunt. In zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.
19.
Tot slot klaagt het middel dat het onder 2 bewezenverklaarde ontoereikend is gemotiveerd, nu deze bewezenverklaring slechts op één getuigenverklaring steunt, nl. de verklaring van [slachtoffer 2].
20.
Deze klacht mist feitelijke grondslag. Uit 's hofs bewijsmotivering blijkt dat het onder 2 bewezenverklaarde feit ook op andere bewijsmiddelen steunt dan enkel de verklaring van [slachtoffer 2] (zie onder 5). Naast deze verklaring heeft het hof immers als bewijsmiddel gebezigd:
- —
twee processen-verbaal van verhoor van verzoeker zelf (zie voetnoot 1), voor zover ze inhouden dat [slachtoffers] op 27 april 2006 naar de woning aan de [a-straat 1] te Geleen, gemeente Sittard-Geleen zijn gegaan; dat aldaar een confrontatie plaats heeft gevonden tussen enerzijds [slachtoffers] en anderzijds verzoeker en diens mededader; dat verzoeker op luide toon tegen [slachtoffers] heeft gezegd dat zij moesten opflikkeren, en dat hij dit op dreigende toon heeft gezegd tegen [slachtoffer 2];
- —
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] (zie voetnoot 5), voorzover [slachtoffer 1] in zijn aangifte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer 2] naar de woning van verzoeker zijn gegaan om een telefoonnummer te brengen;
- —
een proces-verbaal van verhoor van de medeverdachte (zie voetnoot 10), voor zover het inhoudt dat het briefje met het telefoonnummer in de desbetreffende woning is teruggevonden.
21.
Het tweede middel klaagt dat het hof de opgelegde straf ontoereikend heeft gemotiveerd, omdat het daarin heeft laten meewegen dat verzoeker [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd.
22.
Het hof heeft de aan verzoeker opgelegde straf — voorzover relevant — als volgt gemotiveerd:
‘bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
(…)
Gelet op de omstandigheid dat verdachte niet slechts heeft gedreigd met het mes, maar het daadwerkelijk heeft gehanteerd en [slachtoffer 1] als gevolg daarvan letsel heeft bekomen, alsmede gelet op de omstandigheden dat verdachte samen met zijn mededader is opgetreden en dat verdachte, door de voordeur op slot te doen, [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd, zal het hof ten aanzien van de bewezen verklaarde poging tot afpersing een hogere straf opleggen dan de gebruikelijke straf.
(…)’
23.
Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat de rechter naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting bij de strafoplegging rekening houdt met feiten en omstandigheden die kunnen gelden als omstandigheden waaronder het feit is begaan (vlg. HR 27 november 2001, LJN AD4286).
24.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof op 20 augustus 2008 heeft [slachtoffer 1], aldaar als getuige gehoord, onder meer verklaard:
‘(…)
Mijn buurman, [slachtoffer 2], heeft aangeboden om met me mee te gaan. Samen zijn we naar de woning aan de [a-straat 1] te Geleen gegaan en ik heb het telefoonnummer op een briefje meegenomen. We zijn de trap van de woning opgelopen en ik heb bij de voordeur van [verdachte] aangebeld. De deur werd geopend en ik hoorde dat [verdachte] tegen mijn buurman zei dat hij hier niks te maken had. Ik zag dat [verdachte] naar mijn buurman toeliep die halverwege de trap stond. [Verdachte] had een mes in zijn handen en hij bracht het mes in de richting van de keel van mijn buurman. Ik zag dat mijn buurman de trap afliep naar beneden. Ik zei tegen [verdachte] dat hij rustig moest blijven. Ik zag dat de pupillen van [verdachte] zijn ogen erg groot waren. Ik werd vervolgens gedwongen om de woning van [verdachte] in te gaan en de voordeur werd achter me vergrendeld.
(…)
Ik zag dat de vriendin van [verdachte] hierop naar de keuken liep om een ander mes te zoeken. Ik dacht: ‘nu is het genoeg geweest, ik moet hier weg’. Op dat moment zag ik de kans om naar de voordeur te rennen. Aldaar heb ik de dievenklauwen geopend en daarna de voordeur. Ik ben de trap af naar buiten gerend en ik zag dat [verdachte] en zijn vriendin met een mes achter mij aan kwamen.
(…)’
25.
's Hofs overweging dat verzoeker [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd door de voordeur op slot te doen is dus een nadere uitwerking van de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde misdrijven zijn begaan. Nu deze omstandigheid ter zitting aan de orde is gekomen, was het het hof toegestaan om bij de strafoplegging hiermee rekening te houden. Het middel faalt derhalve.
26.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging.
27.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
28.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑11‑2009
Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte], van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-15, d.d. 3 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina 36.
Proces-verbaal van bevindingen politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, PVB-nr. 2006057093-16, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent van politie d.d. 3 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina 50.
Zie proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, PVB-nr. 2006057093-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 3], hoofdagent van politie d.d. 28 april 2006, doorgenummerde dossierpagina's 53–59. Zie proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, PVB-nr. 2006057093-2, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 4], hoofdagent van politie d.d. 28 april 2006, doorgenummerde dossierpagina's 60–64.
Zie noot 4.
Zie noot 4 aangifte van [slachtoffer 1].
Zie noot 3, meer in het bijzonder doorgenummerde dossierpagina 58.
Verklaring van verdachte tijdens het verhoor door de rechter-commissaris i.v.m. de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de vordering tot inbewaringstelling, d.d. 4 mei 2006.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-22, d.d. 4 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina's 65–67.
Proces-verbaal van verhoor van verdachte, van politie regio Limburg Zuid, district Sittard, basiseenheid Geleen, Afd. Basis Politiezorg, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], agent van politie, PVB-nr. 2006057093-29, d.d. 28 mei 2006, doorgenummerde dossierpagina 43.
Verklaring van getuige [slachtoffer 2] ter terechtzitting in hoger beroep op 23 april 2008.
Verklaring van getuige [slachtoffer 1] ter terechtzitting in hoger beroep op 20 augustus 2008.
Zie proces-verbaal van aangifte doorgenummerd p. 55.
Zie proces-verbaal van aangifte doorgenummerd p. 57.