Conform HR 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, NJ 2014/42.
HR, 30-03-2021, nr. 19/04439
ECLI:NL:HR:2021:458
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-03-2021
- Zaaknummer
19/04439
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:458, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑03‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:303
ECLI:NL:PHR:2021:303, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑02‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:458
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:HR:2017:3200. Middelen over de strafoplegging en de omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. HR: art 81.1 RO en bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04439
Datum 30 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 september 2019, nummer 21-000063-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.P. Visser, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2021.
Conclusie 09‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Vervolg op ECLI:NL:HR:2017:3200. Middelen over de strafoplegging en de omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. HR: art 81.1 RO en bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04439
Zitting 9 februari 2021
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 23 september 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, voor – kort gezegd – 1. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en 2. vernieling veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur subsidiair 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van 360,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 dagen hechtenis.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. A.P. Visser, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.3.
Voordat ik overga tot bespreking van beide middelen, geef ik in het kort het procesverloop weer. De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 13 januari 2015 voor de onder 1.1. genoemde en op 20 november 2014 gepleegde feiten veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Verder heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, bij arrest van 12 september 2016 het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij (en met aanvulling en verbetering van gronden). Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tegen het arrest van het hof is cassatie ingesteld. Bij arrest van 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3200, heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd uitsluitend wat betreft de strafoplegging. In het door het hof bevestigde vonnis van de politierechter was geen strafmotivering opgenomen. Daarmee voldeed ook het arrest van het hof niet aan het motiveringsvoorschrift van art. 359 lid 5 Sv in verbinding met art. 415 Sv. De zaak werd teruggewezen naar het hof Arnhem-Leeuwarden welk hof bij arrest van 23 september 2019 - met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad - heeft beslist over de strafoplegging en de strafmotivering, daaronder ook begrepen de beslissing omtrent de schadevergoedingsmaatregel.1.Tegen dit arrest is opnieuw cassatie ingesteld.
2. Het eerste middel
2.1.
Het middel richt zich tegen de motivering van de strafoplegging. Betoogd wordt dat het gerechtshof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd is voorbijgegaan aan een uitdrukkelijk onderbouwd strafmaatverweer.
2.2.
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 september 2019 is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Cliënte volgt een voltijd opleiding. Het feit is van lang geleden. Zij heeft haar lot in mijn handen gelegd. Ik had uiteraard meer gehoopt van de cassatie, maar hier moeten wij het mee doen.
De voorzitter bespreekt het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 28 september 2019 en merkt op dat er nog een openstaande zaak op staat betreffende een mishandeling en belediging van een politieagent.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Voor deze zaak is cliënte al veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 200,- Het schoppen is niet bewezen verklaard.
De voorzitter merkt op dat er op de documentatie ook een veroordeling uit 2017 staat betreffende een valse aangifte. Dit betreft een veroordeling vóór de onderhavige feiten. Uit de documentatie blijkt voorts dat verdachte eerder tot een werkstraf is veroordeeld, maar dat deze niet voldaan is.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Uiteindelijk wel. Zij is gearresteerd toen zij hoogzwanger was. Ik ben toen platgebeld door de familie. Er is een bezwaarschrift ingediend. Van de rechter kreeg zij alsnog de kans om de werkstraf te voltooien. Ik weet niet precies hoeveel uren taakstraf zij heeft verricht.
Cliënte ontvangt een Wajong-uitkering. Zij zit niet langer in de schuldsanering. Ze heeft een kind gekregen, maar is alleenstaand. Zij wordt om deze reden door de buurvrouw uitgescholden. Het plan is om te gaan verhuizen. Zij probeert haar leven op de rails te krijgen. Ze volgde een opleiding tot tandartsassistente, maar toen haar dienstverband werd beëindigd is zij een opleiding gestart ‘Maatschappij, zorg en welzijn’. Dit is een 3-jarige MBO opleiding. Het is een fulltime-opleiding.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik acht een werkstraf gelet op de ernst van het feit en de documentatie van verdachte passend. Er is geen plaats voor een andere afdoening. Er dient rekening gehouden te worden met het tijdsverloop en de toepassing van artikel 63. Ik eis een werkstraf van 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Vaststaat dat de vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 360,- en immateriële schade € 160,-. Hetzelfde bedrag is opgelegd voor de schadevergoedingsmaatregel. Dat kan ook nu weer.
(…)”
2.3.
De raadsman heeft het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota. In de pleitnota is te lezen:
“Bedreiging
De zaak moet ingebed worden in een situatie waarbij partijen elkaar in een zakelijke aangelegenheid een 2e hands autoverkoop met elkaar van doen hadden. (…) Als autohandelaar van dit budget type auto's kun je wel verwachten dat je onder deze omstandigheden met boze klanten te maken krijgt, zo boos dat er wel eens wat gescholden wordt of bedreigende woorden worden gebruikt.
Vernieling
De boosheid van [verdachte] omtrent het onrecht dat haar is aangedaan staat vast evenals een vernieling.
Ik verzoek u rekening te houden met deze omstandigheden en dat het incident ook aangever zelf aan te rekenen is geweest door slechte auto's te verkopen.
Ik verzoek u de eerder opgelegd straf te matigen. [verdachte] heeft de auto moeten inleveren bij de sloop en heeft aldus een flinke schadepost € 500,00 opgelopen, met reiskosten.
Bovendien is er aanzienlijke tijd verstreken na dit incident.
Voorts is er veel gebeurd in het leven van [verdachte] .
Zij is moeder geworden (…). Dit heeft bij haar geleid tot een post natale depressie. Dit heeft vervolgens geleid tot verlies van haar baan als tandartsassistente waarvoor zij veel gestudeerd en geïnvesteerd heeft. Zij is alleenstaande moeder en heeft een studiebeurs en een aanvullende uitkering op bijstandsniveau. Op dit moment studeert zij maatschappelijke zorg een driejarige opleiding.
De eerder opgelegde wekstraf van 60 uur komt haar op dit moment zeer ongelegen uit vanwege de opleiding en de zorg voor haar kind.
Daarbij komt dat zij veel stress ervaart en ruzie met een moslim buurvrouw heeft gehad die vind dat [verdachte] oneervol is omdat zij een alleenstaande moeder is. [verdachte] werd uitgescholden voor hoer en haar kind voor bastaard kind.
Dit heeft geleid tot een handgemeen, waarbij [verdachte] een klap heeft gegeven.
Toen zij voor die zaak op het politiebureau zat en in de stress raakte omdat ondanks toezeggingen dat ze niet naar huis naar haar kind mocht een arrestantenbeveiliger heeft uitgescholden voor vetzak (die overigens haar ook had uitgescholden voor snotneus)
Hiervoor is zij recent bestraft door de politierechter Den Haag tot een werkstraf van 60 uur (09-177859-19).
Artikel 63 is om die reden van toepassing. Ik meen dat bij gelijktijdige berechting van beide zaken er in totaal geen 120 uur werkstraf uitgerold zou zijn, maar dat een zekere matiging plaats gehad zou hebben.
Volgens LOVS zou er een boete van € 250,00 in de huidige zaak op zijn plaats zijn voor de bedreiging.
(…)
Voor de vernieling gelden geen LOVS oriëntatiepunten.
Zij moet de schade vergoeden zodat de autohandelaar op die manier al grotendeels aan zijn trekken komt. De geringe vernieling rechtvaardigt op zich zelf beschouwd niet een werkstraf, laat staan een van (bijna) 60 uur, maar ook niet in combinatie met een bedreiging waarvoor een geldboete oriëntatiepunt is.
(…)
Omdat zij een geldboete moeilijk kan betalen zou een alternatief een voorwaardelijke geldboete kunnen zijn of als het echt niet anders kan een werkstraf zijn, maar ook dit hoeft niet per sé onvoorwaardelijk te zijn.
Conclusie
Uitgangspunt op basis van jurisprudentie en LOVS is dat voor beide zaken in beginsel een geldboete op zijn plaats is. Het opwaarderen naar een werkstraf dient uiterst behoedzaam te gebeuren en daarvoor dienen steekhoudende argumenten te zijn.
Zoals eerder uiteen gezet is, buiten haar toedoen, veel tijd in deze zaak verlopen, en is er sprake van undue delay.
Zij heeft veel schade geleden door de foute auto.
Er is sindsdien veel gebeurd in haar leven. Opleiding werk kind. Zij kan een geldboete niet makkelijk betalen en een de werkstraf vanwege opleiding en gezinsleven als alleenstaande moeder niet makkelijk doen.
Ik verzoek om voornoemde redenen die geldboete dan wel werkstraf geheel voorwaardelijk, althans voor een substantieel deel voorwaardelijk op te leggen.
Indien u besluit dit (deels) onvoorwaardelijk op te leggen verzoek ik dat zij de geldboete in termijnen mag betalen en de werkstraf aanzienlijk te matigen ten opzichte van eerdere veroordelingen.”
2.4.
In het arrest van het hof is onder het kopje “Oplegging van straf en/of maatregel” opgenomen:
“Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis. Hij heeft opgemerkt met deze lagere eis rekening te houden met het tijdsverloop en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de jurisprudentie en LOVS voor beide feiten in beginsel een geldboete op zijn plaats is. Er is inmiddels veel tijd in de zaak verlopen. Volgens de raadsman dient het hof rekening te houden met de schade die verdachte heeft geleden door de ‘foute’ auto die de aangever aan haar heeft geleverd. In het leven van verdachte is inmiddels veel gebeurd, zij is een alleenstaande moeder die ten gevolge van een postnatale depressie haar baan is verloren. Momenteel volgt zij een driejarige opleiding. Een geldboete kan zij niet makkelijk betalen. Verdachte zou veroordeeld moeten worden tot een geheel voorwaardelijke geldboete of een geheel voorwaardelijke taakstraf. Subsidiair zou in ieder geval een substantieel deel van de straf voorwaardelijk opgelegd moeten worden. Indien er een geldboete wordt opgelegd, wordt verzocht om te bepalen dat deze in termijnen betaald kan worden.
Oordeel hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft bij aangever een auto gekocht. Toen bleek dat deze auto technische mankementen vertoonde heeft zij aangever opgezocht en hem bedreigd met de dood.
Daarnaast heeft zij een autoruit van een auto toebehorende aan aangever vernield, omdat zij - naar eigen zeggen - die auto mee wilde nemen. Blijkens de aangifte voelde aangever zich zeer bedreigd. Verdachte ging gelijk kort voor hem staan en kwam zeer intimiderend op hem over. Zij zei tegen hem: “Ik schiet je kapot”. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten, die - anders dan de raadsman heeft bepleit - in geen enkel opzicht gerechtvaardigd kunnen worden door de omstandigheid dat aangever een ‘slechte auto’ aan aangeefster zou hebben verkocht.
Het hof houdt bij de bepaling van de strafmaat rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten die gelden ter zake van een bedreiging. Het hof houdt er hierbij rekening mee dat de bedreiging gepaard is gegaan met een vernieling. Daarnaast betrekt het hof bij de bepaling van de strafmaat het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte waaruit blijkt dat zij reeds eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, onder meer voor een geweldsdelict. Mede gelet op de ernst van de feiten acht het hof een geldboete - zoals verzocht door de verdediging - niet op zijn plaats.
Het hof acht een taakstraf van 60 uren - zoals opgelegd door de politierechter - in beginsel passend. In acht nemende het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal het hof de taakstraf matigen tot 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis indien zij deze niet, of niet naar behoren verricht. Deze straf is naar het oordeel van het hof passend en geboden.”
2.5.
Juridisch kader
Vooropgesteld kan worden dat de feitenrechter bij de oplegging van een straf vrij is in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. Buiten de gevallen waarin wordt geconstateerd dat de strafoplegging in strijd is met de wet, kan in cassatie slechts worden ingegrepen indien de strafmotivering onbegrijpelijk of ontoereikend is. Bij de vraag of de strafmotivering aan de eisen voldoet, pleegt de Hoge Raad zich terughoudend op te stellen.2.Daarbij past dat hij een verweer ten aanzien van de strafoplegging niet snel aanmerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop de strafrechter bij afwijking expliciet dient te reageren.3.
2.6.
Beoordeling van het eerste middel
Het hof heeft in zijn beoordeling van de zaak gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Uit de strafmotivering blijkt dat het hof van oordeel is dat het de bewezenverklaarde strafbare feiten dusdanig ernstig acht, dat een geldboete niet op zijn plaats is. Het hof heeft hierbij ook rekening gehouden met de persoon van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor een geweldsdelict. Voorts heeft het hof – evenals de advocaat-generaal en de verdediging – rekening gehouden met het tijdsverloop. Hoewel het hof eigenlijk vindt dat de – begin 2015 – door de politierechter opgelegde taakstraf van 60 uur passend is, wordt die straf – meer dan 4,5 jaar later – gematigd tot een taakstraf van 40 uur. Het hof heeft die beslissing conform het bepaalde in art. 359 lid 5 in verbinding met art. 415 Sv gemotiveerd. Tot een nadere motivering was het hof niet gehouden, te meer ook omdat het verweer niet kan worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd strafmaatverweer als bedoeld in art. 359 lid 2 Sv. In wezen is er een ‘regulier’ strafmaatverweer gevoerd, dat heeft geresulteerd in verschillende aan de strafrechter voorgelegde opties, variërend van een geheel tot gedeeltelijk voorwaardelijk geldboete en een gematigde, geheel of gedeelte voorwaardelijke, taakstraf. Het hof heeft één van die opties gevolgd en is gemotiveerd uitgekomen op een fors gematigde taakstraf. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk (en als gezegd, toereikend gemotiveerd).
2.7.
Het eerste middel faalt.
3. Het tweede middel
3.1.
Vooropgemerkt zij dat het tweede middel verbeterde lezing behoeft. Betoogd wordt dat het hof het recht heeft geschonden en/of vormen heeft verzuimd “omdat het hof de schadevergoeding van de benadeelde partij heeft toegewezen tot een bedrag van € 200,00 (plv. AG: bedoeld zal zijn € 360,00) met de mogelijkheid van gijzeling (plv. AG: bedoeld zal zijn ‘vervangende hechtenis’) voor de duur van 4 (plv. AG: bedoeld zal zijn 7) dagen met toepassing van artikel 36f Sr. Dit is niet in overstemming met het recht ex artikel 6:4:20.3 Sv zodat (plv. AG: bedoeld zal zijn ‘zoals’) dit per 1 januari 2020 geldt (…).” Verbeterd gelezen richt het tweede middel zich tegen de door het hof bij de schadevergoedingsmaatregel opgelegde vervangende hechtenis. Verzocht wordt deze te vervangen door gijzeling.
3.2.
Het middel is, gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914 terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur zal worden toegepast.
3.3.
Het tweede middel slaagt.
4. Conclusie
4.1.
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het tweede middel is terecht voorgesteld.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑02‑2021
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 264-268.
Zie HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:642, NJ 2015/225, HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:637, NJ 2015/226 en HR 17 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:635, NJ 2015/227 m.nt. F. Vellinga-Schootstra.