Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/99
99 Procedure Vreeswijk/Van Heeckeren
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691550:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
I.c. bestond de schade hierin dat de onbevoegd tot stand gebrachte koopovereenkomst niet was nagekomen en Van Heeckeren de onroerende zaak aan een ander had moeten verkopen tegen een lagere prijs.
HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8074, NJ 2004/254 (Vreeswijck/Van Heeckeren).
R.o. 3.5.2 van het arrest.
In het verlengde van deze stelplicht- en bewijslastverdeling werd in het arrest Van de Kamp/Van der Veer geoordeeld dat er geen grond is anders te oordelen ten aanzien van het verweer dat de pseudovolmachtgever de totstandgebrachte overeenkomst niet zou zijn nagekomen omdat hij zich op het daarin opgenomen financieringsvoorbehoud had willen en kunnen beroepen (HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1083, r.o. 3.5, NJ 2006/478 met nt. Jac. Hijma.). De oorzaak van het niet hebben kunnen realiseren van het positief contractsbelang werd in de rechtspraak in geen enkel opzicht beperkt (conclusie A-G F.F. Langemeijer vóór HR 5 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6592, RvdW 2010/260 onder 2.7 (art. 81 RO) (Boesveld/Vano)).
Van Heeckeren stelde Vreeswijk aansprakelijk voor de schade die Van Heeckeren had geleden doordat was komen vast te staan dat Vreeswijk niet bevoegd was geweest Y Industries te vertegenwoordigen en dat hij (Van Heeckeren) als gevolg van het optreden zonder toereikende volmacht schade had geleden.1 Vreeswijk voerde het verweer dat de overeenkomst ook bij een toereikende volmacht niet zou zijn nagekomen, omdat Y Industries bij de transactie niet in staat was geweest de overeenkomst na te komen en voor die niet-nakoming evenmin verhaal zou hebben geboden. Dit verweer houdt in dat het causaal verband tussen de schade en de onbevoegde vertegenwoordiging ontbreekt. Hoe moet nu dit verweer worden gekwalificeerd? De Hoge Raad oordeelt als volgt: 2
“Nu het uitgangspunt is dat overeenkomsten naar behoren plegen te worden nagekomen, kan de derde met deze stellingen […] volstaan en hoeft de derde die het positief belang vordert dus niet te stellen en te bewijzen dat de desbetreffende overeenkomst naar behoren zou zijn nagekomen. Het ligt op de weg van de pseudo-gemachtigde te stellen en te bewijzen dat dat niet het geval zou zijn geweest. Er is immers, gelet op het voorgaande niet sprake van een betwisting van de door de eiser aan zijn vordering ten grondslag gelegde feiten, maar van een bevrijdend verweer, ter zake waarvan stelplicht en de bewijslast volgens de hoofdregel van art. 150 Rv op de pseudo-gemachtigde rusten.”3
De Hoge Raad geeft daarmee aan dat wanneer de pseudogemachtigde stelt dat de derde door een oorzaak gelegen buiten het ontbreken van een toereikende volmacht, het positief contractsbelang niet zou hebben kunnen realiseren, het op de weg ligt van de pseudo-gemachtigde om de daartoe dienende feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen (een bevrijdend verweer).4