Rb. Noord-Holland, 23-07-2020, nr. AWB - 19 , 3103
ECLI:NL:RBNHO:2020:5611, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
23-07-2020
- Zaaknummer
AWB - 19 _ 3103
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2020:5611, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 23‑07‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2021:1606, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 23‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Besluit om vergunninghoudersparkeren definitief niet in te voeren in Alkmaar. Beroep is ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3103
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder
(gemachtigden: M. Blom en J. Kant).
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om vergunninghoudersparkeren definitief niet in te voeren in de straten Bannewaard, Bregwaard en Broekerwaard in Alkmaar.
Bij besluit van 27 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting met instemming van partijen op 9 juni 2020 plaatsgevonden met gebruikmaking van elektronische communicatiemiddelen. Eiser heeft deelgenomen aan de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1.1
In februari 2018 heeft verweerder een online enquête gehouden over parkeeroverlast. Deze enquête werd gehouden in de straten Bannewaard, de Bregwaard en de Broekerwaard. De bewoners van de Bannewaard hebben een eigen enquête georganiseerd, waarin 118 adressen werden bevraagd over een proefperiode met een vergunning voor parkeren. Op deze enquête reageerde 94 procent van de ondervraagden, waarvan 92 procent aangaf positief te staan tegenover vergunninghoudersparkeren.
1.2
In april 2018 is met toepassing van artikel 12 van de Verordening parkeerbelastingen 2018 (de verordening) in opdracht van verweerder door onderzoeksbureau BMC een enquête gehouden over vergunninghoudersparkeren in de drie straten, waarbij de respons 76 procent was, waarvan 69 procent voorstander was van vergunninghoudersparkeren. Als gevolg van deze uitkomst werd gestart met een gratis proef met vergunninghoudersparkeren tot31 januari 2019.
1.3
In november 2018 is opnieuw een enquête gehouden door onderzoeksbureau BMC over de definitieve invoering van het parkeerbeleid, waarbij de respons 84 procent was en waarvan 57 procent voorstander van vergunninghoudersparkeren was.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten om vergunninghoudersparkeren definitief niet in te voeren, omdat het aantal voorstanders daarvan minder was dan de benodigde 60 procent. Per 1 februari 2019 is het parkeren met vergunning vervallen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften, het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het besluit een zorgvuldige voorbereiding kent, volgens een vaste gedragslijn. De enquête voor de evaluatie heeft op dezelfde wijze plaatsgevonden als de enquête voor de proef. Betrokkenen zijn voorafgaand aan de enquête volledig geïnformeerd en er is samengewerkt met de wijkraad, aangevuld met bewoners uit verschillende straten. De enquête is door een extern bureau afgenomen en heeft anoniem plaatsgevonden, zodat op een objectieve en onafhankelijke wijze het draagvlak voor vergunninghoudersparkeren in het gebied kan worden vastgesteld. Het juridisch kader schrijft de toepassing van maatwerk niet voor. Verder is gekozen voor een gebied met een logische begrenzing. Verweerder geeft aan dat de signalen uit de bezwaarprocedure worden betrokken bij het opstellen van de nieuwe Parkeervisie.
3. Artikel 12 van de verordening is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4.1
Eiser voert aan dat de evaluatie onjuist is uitgevoerd. De grens van 60 procent respondenten en 60 procent voorstanders voor wat betreft het definitief invoeren van vergunninghoudersparkeren is niet gebaseerd op regelgeving. Voorts had verweerder de enquêtes die zijn georganiseerd door buurtbewoners ook mee moeten nemen in zijn beoordeling en had de beoordeling op straatniveau plaats moeten vinden. Voor zover verweerder heeft samengewerkt met de wijkraad voert eiser aan dat deze wijkraad vooringenomen handelt op grond van persoonlijke belangen. Verder voert eiser aan dat de uitbreidingsgebieden niet zijn gedefinieerd in de verordening en dat duidelijke regelgeving ontbreekt.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het toetsingskader duidelijk in het advies van de commissie bezwaarschriften is beschreven. De werkwijze bij het uitvoeren van de evaluatie zoals opgenomen in artikel 12 van de verordening, is niet vastgelegd in beleid, maar vindt plaats volgens een vaste gedragslijn. Volgens deze vaste gedragslijn wordt – net als op grond van de verordening bij een experiment - een anonieme enquête op wijkniveau georganiseerd ter evaluatie, waarbij een percentage van 60 procent voor respons en voorstanders wordt gehanteerd. Er is gekozen voor een enquête per uitbreidingsgebied. Uit de kaart bij het Aanwijzingsbesluit Parkeren 2018 valt af te leiden dat de betreffende drie straten als één uitbreidingsgebied zijn aan te merken. De enquête van de bewoners is geen reden om van de vaste gedragslijn, een anonieme enquête op wijkniveau, af te wijken. Een beoordeling op straatniveau is niet wenselijk, omdat het aannemelijk is dat de parkeerdruk zich zal verplaatsen naar naastgelegen straten en omdat bij vergunninghoudersparkeren per straat een onoverzichtelijke situatie kan ontstaan.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 22 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT7970) mag een bestuursorgaan zich baseren op een vaste gedragslijn, niet zijnde een beleidsregel, mits hij de keuze daarvoor bij ieder individueel besluit opnieuw motiveert.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gevolgde vaste gedragslijn, namelijk het organiseren van een anonieme enquête op wijkniveau als evaluatie, waarbij een percentage van 60 procent voor respons en voorstanders wordt gehanteerd, niet als onredelijk kan worden aangemerkt. Nu verweerder in het bestreden besluit niet enkel heeft volstaan met een verwijzing naar de uitslagen van de enquêtes, maar ook zoals hiervoor is samengevat heeft aangegeven waarom in dit geval is gekozen voor toepassing van de vaste gedragslijn, is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vaste gedragslijn inmiddels is opgenomen in artikel 12 van de Verordening Parkeerbelastingen 2020. Het betoog van eiser slaagt niet.
5.1
Eiser voert verder aan dat het digitale onderzoek van BMC niet verifieerbaar is en de uitslag van de enquête van november 2018 beïnvloed is door het uitgeven van extra codes. Voorts voert eiser aan dat verweerder de anonimiteit ten koste laat gaan van de verkregen onderzoeksgegevens en dat BMC geen onafhankelijk onderzoeksbureau is, omdat BMC betaling van verweerder ontving voor het verrichte onderzoek.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de argumenten van eiser onvoldoende concreet en objectief zijn om aan de betrouwbaarheid van de enquête van BMC te twijfelen. Per abuis zijn 10 extra codes uitgegeven. BMC heeft becijferd dat de uitslag zonder deze extra codes tot hetzelfde resultaat zou hebben geleid. In verband met de privacy wordt de enquête anoniem gehouden, zodat het stemgedrag niet wordt beïnvloed.
5.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1431, mag een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de conclusies uit de enquêtes van BMC aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn argumenten om de enquête anoniem te houden. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat aan de enquêtes van BMC getwijfeld moet worden. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eiser voert aan dat de bezwaarprocedure moeizaam is verlopen en verweerder zich halsstarrig heeft opgesteld. Volgens eiser heeft verweerder bezwaren gebagatelliseerd, eigen onderzoek doorgedrukt en eiser beperkt in zijn spreekrecht. Voorts voert eiser aan dat verweerder een dwangsom verschuldigd is, omdat niet binnen de termijn van veertien dagen op de ingebrekestelling is gereageerd.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een onzorgvuldig proces of strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. De gang van het proces is geen reden om het bestreden besluit in te trekken.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft aangevoerd om te spreken van onzorgvuldige besluitvorming. Voorts is in het bestreden besluit opgenomen dat verweerder aan eiser een dwangsom verschuldigd is van 253 euro. De beroepsgrond slaagt niet.
7.1
Eiser voert aan dat verweerder enkel parkeerbeleid voert op locaties waar het haar uitkomt, waarbij het digitale onderzoek een middel is om de besluitvorming te sturen in een gewenste richting. Verweerder handelt bovendien in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiser noemt als voorbeelden de invoering van vergunninghoudersparkeren in de naast de Bannewaard gelegen Zijperstraat, de Kwakelkade, de Goedebuurzone en de wijk Schermereiland. In deze wijken werd vergunninghoudersparkeren meteen ingevoerd, in het geval van de Bannewaard stuurt verweerder aan op alternatieve oplossingen.
7.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Zijperstraat, de Kwakelkade, de Goedebuurzone en Schermereiland geen vergelijkbare gevallen zijn. De Zijperstraat en de Kwakelkade maakten al onderdeel uit van de aangewezen gebieden voor vergunninghoudersparkeren, alleen was dat nog niet ingevoerd. Voorts zijn deze straten onderdeel van een gebied met bedrijven. In de Zijperstraat bevinden zich geen woningen en aan de Kwakelkade slechts aan één kant. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de Goedebuurzone en de wijk Schermereiland geen gelijke gevallen zijn, omdat daar door een bouwplan parkeerruimte verloren gaat. Gedurende de uitvoering van dat bouwplan wordt vergunninghoudersparkeren ingevoerd. Zodra het bouwplan is gerealiseerd wordt dit teruggedraaid. Als bewoners het vergunninghoudersparkeren willen behouden, dan wordt een enquête georganiseerd.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat niet is gebleken dat verweerder in andere gevallen, waarbij sprake is van vergelijkbare omstandigheden, wel vergunninghoudersparkeren heeft ingevoerd. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat de Zijperstraat, de Kwakelkade, de Goedebuurzone en Schermereiland geen gelijke gevallen betreffen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. Steinhauser, rechter, in aanwezigheid vanmr. L. van Broekhoven, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Verordening parkeerbelastingen 2019 Alkmaar
Artikel 12 Experimenteerartikel
1. Het college van burgemeester en wethouders kan binnen het uitbreidingsgebied experimenteren met een tijdelijk ander parkeerregime.
2. Het experimenteren dient aan de volgende eisen te voldoen:
a. Er dient een enquête onder de bewoners en bedrijven van het desbetreffende gebied gehouden te worden waarbij een respons van tenminste 60% van de bewoners en/of bedrijven ontvangen moet worden;
b. Uit de respons zoals aangegeven onder onderdeel a. dient tenminste 60% van de bewoners en/of bedrijven positief te reageren op het nieuwe tijdelijke in te stellen regime;
c. Het experiment dient niet langer dan één jaar te duren;
d. Na het jaar genoemd onder onderdeel c. dient een evaluatie plaats te vinden om te beoordelen of het experiment wordt omgezet in een definitief parkeerregime.
3. Het college van burgemeester en wethouders kan binnen het gereguleerde gebied experimenteren met een tijdelijk parkeerregime.
4. Het experimenteren dient aan de volgende eisen te voldoen:
a. Het experiment dient niet langer dan één jaar te duren;
b. Na het jaar genoemd onder onderdeel a. dient een evaluatie plaats te vinden om te beoordelen of het experiment wordt omgezet in een definitief parkeerregime.