ABRvS, 02-05-2018, nr. 201708171/1/A2
ECLI:NL:RVS:2018:1431
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
02-05-2018
- Zaaknummer
201708171/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:1431, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 02‑05‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2017:4516, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AB 2018/234 met annotatie van L.J.A. Damen
JOM 2018/503
JM 2018/74 met annotatie van F. Arents
Uitspraak 02‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 26 mei 2016 (hierna: het verkeersbesluit) heeft de minister, voor zover thans van belang, een dynamische maximumsnelheid ingesteld op de Rijksweg A2 in beide richtingen tussen Holendrecht (km 37,5) en de aansluiting Vinkeveen (4) (km 44,0) (hierna: het wegtraject).
201708171/1/A2.
Datum uitspraak: 2 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van de Ronde Venen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2017 in zaak nr. 16/3338 in het geding tussen:
het college,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu (thans: de minister van Infrastructuur en Waterstaat; hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2016 (hierna: het verkeersbesluit) heeft de minister, voor zover thans van belang, een dynamische maximumsnelheid ingesteld op de Rijksweg A2 in beide richtingen tussen Holendrecht (km 37,5) en de aansluiting Vinkeveen (4) (km 44,0) (hierna: het wegtraject).
Bij uitspraak van 1 september 2017 heeft de rechtbank het door het college daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2018, waar het college, vertegenwoordigd door drs. F. Klaassen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.D. van Gils, mr. M.A.M. Hammer-Havens, ir. J.P. Roland, D. van der Gugten en dr. R. de Boer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Beleid van de minister
2. Met ingang van 1 september 2012 is de wettelijke maximumsnelheid van 120 km/uur verhoogd naar 130 km/uur (Besluit van 2 juli 2012, Stb. 347). Volgens de minister leidt een maximumsnelheid van 130 km/uur jaarlijks tot aanzienlijke reistijdbaten en sluit die maximumsnelheid beter aan bij de beleving en het verwachtingspatroon van de automobilist. Het uitgangspunt is het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Een lagere maximumsnelheid is alleen aan de orde wanneer dat uit een oogpunt van milieu (geluidhinder, luchtkwaliteit, natuurbescherming) of verkeersveiligheid is vereist, aldus de minister. Zie de nota van toelichting, blz. 24, Stb. 2012, 347 en Kamerstukken II, 2011-2012, 32646, nr. 13 , blz. 1.
Inhoud verkeersbesluit
3. Bij het verkeersbesluit is de maximumsnelheid op het wegtraject verhoogd naar 130 km/uur tussen 19.00 uur en 6.00 uur (de volgende dag). De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat daarbij wordt aangesloten bij de verhoging van de wettelijke maximumsnelheid naar 130 km/uur voor autosnelwegen per 1 september 2012. Volgens de minister was het in 2012, vanwege het nabijgelegen natuurgebied Botshol, niet mogelijk om voor dit traject een maximumsnelheid van 130 km/uur in te voeren, maar heeft nieuw uitgevoerd onderzoek naar de omgevingseffecten (geluid, lucht en natuur) uitgewezen dat het op het wegtraject niet langer noodzakelijk is om in de avond en nacht af te wijken van de algemene maximumsnelheid van 130 km/uur.
Het verkeersbesluit heeft tot gevolg dat op de A2 op het gehele traject Holendrecht - Maarssen de maximumsnelheid hetzelfde wordt.
De rechtbank heeft het door het college tegen het verkeersbesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Toetsingskader verkeersbesluit
4. Een bestuursorgaan komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Hoger beroep
5. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bij het verkeersbesluit onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat de inwoners die langs de A2 wonen te maken hebben met een cumulatie van geluid van de A2 en van Schiphol, aangezien één van de vliegroutes over het betreffende gebied loopt, en dat daardoor bepaald niet valt uit te sluiten dat er niet aan het geluidproductieplafond wordt voldaan. In dat kader wijst het college erop dat in het akoestisch onderzoek van Royal HaskoningDHV d.d. 1 december 2015 de verkeersgegevens wel zijn geactualiseerd voor de situatie in 2016, maar de gegevens van Schiphol niet, terwijl er voor Schiphol voor 2016 wel een gebruiksprognose is. Voorts is in dit akoestisch onderzoek geen cumulatieberekening met de brongegevens van Schiphol opgenomen, terwijl die aparte geluidsberekening wel nodig is voor een verhoging van de snelheid. Bovendien blijkt uit het akoestisch onderzoek van november 2011 voor bestemmingsplan De Winkelbuurt in Abcoude dat het cumulatieve effect van Schiphol en de A2 aanzienlijk is. Daar komt nog bij dat de feitelijke geluidsbelasting in de regio in de afgelopen jaren is toegenomen door de groei van Schiphol en dat het de verwachting is dat die groei alleen nog maar verder zal toenemen. Dit heeft ook te maken met het feit dat de groei van Schiphol met name plaatsvindt op de start- en landingsbanen waarbij over de gemeente De Ronde Venen wordt gevlogen. Bij het vaststellen van het geluidproductieplafond was het vliegverkeer over de regio door de economische crisis aanzienlijk minder dan in 2016 het geval was, aldus het college.
5.1. Per 1 juli 2012 is de regeling in de Wet geluidhinder inzake geluidzones langs wegen gewijzigd. Ingevolge artikel 73, aanhef en onder a, van deze wet zijn de hierop betrekking hebbende bepalingen alleen nog van toepassing op wegen die niet zijn aangegeven op de geluidplafondkaart. Op de geluidplafondkaart staat aangegeven op welke wegen en spoorwegen de bepalingen van titel 11.3, te weten de artikelen 11.17 tot en met 11.66, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) van toepassing zijn. Deze kaart is opgenomen in de bijlage bij de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer. De A2 is daarop aangegeven, zodat titel 11.3 van de Wm van toepassing is op het geluid van deze weg.
5.2. Ingevolge artikel 11.19 van de Wm, in samenhang bezien met de geluidplafondkaart, gelden geluidproductieplafonds op de referentiepunten aan weerszijden van de A2.
Ingevolge artikel 11.20 van de Wm draagt de beheerder van de weg zorg voor naleving van de geluidproductieplafonds.
5.3. Gelet op artikel 11.19 en 11.20 van de Wm heeft de minister terecht laten onderzoeken of de met het verkeersbesluit mogelijk gemaakte hogere maximumsnelheid op het wegtraject er toe leidt dat de geluidproductieplafonds op de referentiepunten aan weerszijden van dat deel van de A2 worden overschreden. Dit akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Royal HaskoningDHV. Daaruit blijkt dat de geluidproductie van het wegtraject na invoering van de verhoging van de maximumsnelheid voor alle referentiepunten langs dit traject 0,8 tot 1,8 dB onder het geluidproductieplafond ligt, zodat van een overschrijding geen sprake is.
5.4. Anders dan het college betoogt hoefde bij dit onderzoek geen rekening te worden gehouden met eventuele cumulatie van het geluid van de A2 en het geluid van Schiphol. Uit artikel 11.33, eerste en zesde lid, van de Wm, gelezen in samenhang met artikel 11.30, vijfde lid, van die wet en artikel 16 van de Regeling geluid milieubeheer volgt dat een akoestisch onderzoek naar de effecten van de samenloop van de geluidsbelasting van de weg en een andere geluidsbron, zoals een luchthaven, alleen noodzakelijk is in het kader van de voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van de geluidproductieplafonds. Nu uit het akoestisch onderzoek van Royal HaskoningDHV is gebleken dat de geluidproductieplafonds als gevolg van het verkeersbesluit niet hoeven te worden gewijzigd, is een dergelijk besluit hier niet aan de orde.
5.5. Het betoog faalt.
6. Het college betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat onderzoekers van zowel het RIVM als TNO in februari 2016 hebben aangegeven dat er in het gehanteerde rekenmodel onzekerheden zitten waardoor er een kans bestaat dat bij de wegen waarop de snelheid wordt verhoogd naar 130 km/uur de Europese normen voor luchtkwaliteit worden overschreden. In dat kader wijst het college op het door de minister in beroep overgelegde rapport 2016-0165 "Kans op overschrijdingen van wettelijke grenswaarden langs het hoofdwegennet na de snelheidsverhogingen in 2016" van het RIVM, waaruit blijkt dat er voor het wegtraject een kans van 4% is dat de grenswaarden voor NO2 in 2016 worden overschreden. De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit laten evenwel geen ruimte voor welke overschrijding dan ook van de grenswaarde voor NO2; het betreft een resultaatsverplichting. Dit betekent dat de minister verplicht is om te voorkomen dat er nog overschrijdingen plaatsvinden. Het verkeersbesluit voldoet niet aan deze resultaatsverplichting. Nu er voor overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit geen ruimte bestaat, had de minister, vanwege de geconstateerde onzekerheid in de luchtkwaliteitsberekening, bij een zorgvuldige afweging nader onderzoek moeten afwachten, aldus het college.
6.1. Richtlijn 2008/50/EG van 20 mei 2008 (Pb 2008 L 152; hierna: Richtlijn luchtkwaliteit) is geïmplementeerd in titel 5.2 en bijlage 2 van de Wm en de daarop gebaseerde Regeling beoordeling luchtkwaliteit. Tevens is, ter implementatie van de Richtlijn luchtkwaliteit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Het NSL is een programma dat is gebaseerd op artikel 5.12, eerste lid, van de Wm en is gericht op het voldoen aan grenswaarden op het gehele grondgebied van Nederland.
6.2. In artikel 5.16, tweede lid, van de Wm zijn de bevoegdheden en wettelijke voorschriften vermeld, bij de uitoefening of toepassing waarvan de grenswaarden overeenkomstig het eerste lid in acht moeten worden genomen. Het nemen van een verkeersbesluit als hier in geding behoort daar niet bij. Dit betekent dat de grenswaarden in bijlage 2 van de Wm niet gelden voor een verkeersbesluit. Ook het NSL staat aan het nemen van het verkeersbesluit niet in de weg.
Het vorenstaande neemt niet weg dat, gelet op de in de Richtlijn luchtkwaliteit gestelde grenswaarden, de effecten van de verhoging van de maximumsnelheid op de luchtkwaliteit moeten worden onderzocht en worden betrokken bij het nemen van het verkeersbesluit (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:622).
6.3. Aan het verkeersbesluit is voor het aspect luchtkwaliteit het rapport "RWS luchtonderzoek, traject A2 Holendrecht - Vinkeveen 130 km/uur dynamisch" van Tauw van 30 november 2015 ten grondslag gelegd. In dit rapport is getoetst aan de grenswaarden zoals neergelegd in bijlage 2 van de Wm. In bijlage 2 van de Wm is, voor zover thans van belang, vermeld dat de grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens voor stikstofdioxide (NO2) 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie bedraagt. Uit het rapport blijkt, voor zover thans van belang, dat de hoogste concentratie NO2 ten gevolge van de snelheidsverhoging op het wegtraject 34,8 microgram per m3 bedraagt. Dit betekent volgens Tauw dat de grenswaarde van NO2 door het verkeersbesluit niet wordt overschreden.
6.4. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:56) mag een bestuursorgaan, indien in een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, bij het nemen van een besluit van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
6.5. Van dergelijke concrete aanknopingspunten is geen sprake. Dat, naar het college betoogt, uit het door de minister in beroep overgelegde rapport "Kans op overschrijdingen van wettelijke grenswaarden langs het hoofdwegennet na de snelheidsverhogingen in 2016" van het RIVM volgt dat de kans op overschrijding van de grenswaarde NO2 in 2016 4% bedraagt, waarbij de maximale overschrijding 2,8 microgram per m3 bedraagt, en het verkeersbesluit daarom in strijd is met de uit de Richtlijn luchtkwaliteit voorvloeiende resultaatsverplichting, kan niet worden gevolgd. Uit het rapport van het RIVM blijkt dat de 4% kans op overschrijding van de grenswaarde NO¬2 een schatting betreft. Dat een overschrijding van de grenswaarde NO2 langs het wegtraject als gevolg van het verkeersbesluit daadwerkelijk zal plaatsvinden, kan hier dus niet uit worden afgeleid. Dit geldt temeer nu uit het rapport van het RIVM blijkt dat de concentratie NO2 langs het wegtraject ten opzichte van de oude situatie met minstens 0,25 microgram per m3 afneemt, zodat de luchtkwaliteit per saldo verbetert. In zoverre bevestigt dit rapport de conclusies van Tauw.
6.6. Gelet op het voorgaande heeft de minister niet onzorgvuldig gehandeld door het rapport van Tauw aan zijn besluitvorming ten grondslag te leggen. Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Ouwehand
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2018
752. BIJLAGE - WETTELIJK KADER (zoals dit luidde ten tijde van belang)
Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
Artikel 21:
"Buiten de bebouwde kom gelden de volgende maximumsnelheden:
a. voor motorvoertuigen op autosnelwegen 130 km per uur […]."
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 2:
"1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik;
b. het waarborgen van het op juiste wijze in rekening brengen van tarieven voor het gebruik van de weg;
c. het gebruik en de waarborging van de juistheid van de registers die ingevolge deze wet worden bijgehouden;
d. het voorkomen en bestrijden van fraude;
e. de regeling van positie, inrichting en werkwijze, alsmede het uitoefenen van toezicht op zelfstandige bestuursorganen die taken verrichten op het terrein van deze wet.
[…]"
Artikel 15:
"1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
[…]"
Artikel 21:
"De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen."
Wet milieubeheer (hierna: Wm)
Artikel 5.12:
"1 Onze Minister stelt, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en gehoord de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal, met betrekking tot een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde die op of na het daarbij behorende tijdstip wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, een programma vast dat gericht is op het bereiken van die grenswaarde. Het programma heeft betrekking op een daarbij aan te geven periode van vijf jaar.
[…]"
Artikel 5.16:
"1 Bestuursorganen maken bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk:
a. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde;
b. dat, met inachtneming van het vijfde lid en de krachtens dat lid gestelde regels:
1°. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van die uitoefening of toepassing per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of
2°. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert;
c. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;
d. dat een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13, eerste lid, vastgesteld programma.
2 De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden of wettelijke voorschriften zijn de bevoegdheden en wettelijke voorschriften, bedoeld in:
a. de artikelen 1.2, 7.27, 7.35, 7.42 en 8.40, eerste lid;
b. de artikelen 9.5.1 en 9.5.6;
c. de artikelen 3.1, 3.26 en 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;
d. artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet;
e. artikel 9 van de Spoedwet wegverbreding;
f. artikel 2 van de Interimwet stad-en-milieubenadering;
g. artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover die bevoegdheid betrekking heeft op:
1°. activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet;
2°. activiteiten die op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van die wet, bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor zover die activiteiten plaatsvinden binnen een inrichting en voor zover dat bij die maatregel is bepaald;
3°. gevallen waarin van het bestemmingsplan wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van die wet of, voor zover daartoe aangewezen bij algemene maatregel van bestuur, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van die wet;
h. artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet.
[…]"
Artikel 11.17:
"1 Deze titel is van toepassing op de wegen in het beheer van het Rijk en de hoofdspoorwegen, alsmede de aan te leggen wegen in het beheer van het Rijk en hoofdspoorwegen, die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart.
2 Op de geluidplafondkaart kunnen andere wegen en spoorwegen, alsmede aan te leggen wegen en spoorwegen, worden aangegeven, waarop deze titel van toepassing is."
Artikel 11.18:
"1 De geluidplafondkaart wordt bij regeling van Onze Minister vastgesteld.
[…]"
Artikel 11.19:
"1 Aan weerszijden van een weg of spoorweg of een geprojecteerde weg of spoorweg bevinden zich referentiepunten.
2 Op elk referentiepunt geldt een geluidproductieplafond:
a. dat tot stand gekomen is met toepassing van artikel 11.45;
b. dat vastgesteld is op grond van artikel 11.27, of
c. dat gewijzigd is op grond van artikel 11.28.
[…]"
Artikel 11.20:
"De beheerder draagt zorg voor de naleving van de geluidproductieplafonds."
Artikel 11.27:
"1 Onze Minister stelt een geluidproductieplafond vast op elk daartoe door hem aangegeven referentiepunt.
[…]"
Artikel 11.30:
"1 Onze Minister stelt een geluidproductieplafond op een zodanige waarde vast dat de geluidsbelasting die de geluidsgevoelige objecten vanwege de betrokken weg of spoorweg ondervinden, de voorkeurswaarde niet overschrijdt.
2 Bij wijziging wordt een geluidproductieplafond op een zodanige waarde vastgesteld dat de geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg niet hoger is dan de geluidsbelasting, die de betrokken geluidsgevoelige objecten vanwege die weg of spoorweg ondervinden bij volledige benutting van het geldende geluidproductieplafond.
3 Het tweede lid is niet van toepassing, indien de geluidsbelasting na de wijziging van het geluidproductieplafond de voorkeurswaarde niet overschrijdt.
4 Onze Minister kan afwijken van het eerste of tweede lid, indien geen geluidbeperkende maatregelen in aanmerking komen om aan die leden te voldoen. De afwijking wordt zoveel mogelijk beperkt door het treffen van geluidbeperkende maatregelen.
5 Onze Minister kan voorts afwijken van het eerste of tweede lid, indien een geluidsgevoelig object tevens een geluidsbelasting boven de voorkeurswaarde kan ondervinden vanwege een andere geluidsbron die behoort tot een bij ministeriële regeling aangegeven categorie. Artikel 11.29, eerste lid, onder a, is niet van toepassing.
6 Bij de toepassing van het vierde en vijfde lid wordt de maximale waarde niet overschreden.
7 Het zesde lid is niet van toepassing indien in samenhang met het besluit tot het wijzigen van een geluidproductieplafond een overschrijdingsbesluit als bedoeld in artikel 11.49 wordt genomen."
Artikel 11.31:
"1 Vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond geschiedt ambtshalve of op verzoek.
[…]"
Artikel 11.33:
"1 Ter voorbereiding van een besluit tot vaststelling of wijziging van een geluidproductieplafond wordt een akoestisch onderzoek verricht.
2 Het akoestisch onderzoek heeft betrekking op de geluidsbelasting die vanwege de weg of spoorweg zou kunnen worden ondervonden door geluidsgevoelige objecten, andere objecten en gebieden. Het onderzoek bevat een berekening van de geluidproductie op elk betrokken referentiepunt.
3 Bij het berekenen van de geluidproductie, bedoeld in het vorige lid, wordt uitgegaan van de gemiddelde waarden over de technische levensduur van de weg of spoorweg, welke zijn gevalideerd door metingen uitgevoerd door een onafhankelijke partij.
4 Het akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd:
a. bij een ambtshalve besluit: door de beheerder;
b. bij een besluit op verzoek: door de aanvrager.
5 In afwijking van het vierde lid wordt de geluidproductie op de referentiepunten in alle gevallen berekend door de beheerder. De beheerder stelt de resultaten desgevraagd ter beschikking van een aanvrager als bedoeld in het derde lid, onder b.
6 Degene die het akoestisch onderzoek uitvoert, doet tevens akoestisch onderzoek naar de effecten van de samenloop van de geluidsbelasting van de weg of spoorweg en een andere geluidsbron als bedoeld in artikel 11.30, vijfde lid.
7 Onze Minister stelt nadere regels omtrent:
a. de wijze waarop het akoestisch onderzoek en de berekeningen worden uitgevoerd;
b. de situaties waarop het akoestisch onderzoek en de berekeningen betrekking hebben;
c. de gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat geen behoefte bestaat aan een onderzoek naar de effecten van samenloop."
Bijlage 2 bij de Wm
§ 2. Grenswaarden, plandrempels en alarmdrempel voor stikstofdioxide
Voorschrift 2.1
"1. Voor stikstofdioxide gelden de volgende grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens:
a. 200 microgram per m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden, en
b. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie, uiterlijk op 1 januari 2010.
[…]"
Artikel 15:
"Als categorieën van geluidsbronnen als bedoeld in artikel 11.30, vijfde lid, van de wet worden aangewezen:
a. wegen;
b. spoorwegen;
c. industrieterreinen als bedoeld in artikel 40 of 52 van de Wet geluidhinder, en
d. luchthavens als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart."
Artikel 16:
"Een onderzoek naar de effecten van samenloop als bedoeld in artikel 11.33, zevende lid, onderdeel c, van de wet kan in elk geval achterwege blijven indien:
a. de geluidsbelasting als gevolg van vaststelling van het geluidproductieplafond vanwege de weg of spoorweg onder de waarde, bedoeld in artikel 11.30, eerste lid, van de wet blijft,
b. de geluidsbelasting als gevolg van wijziging van het geluidproductieplafond vanwege de weg of spoorweg onder de waarde, bedoeld in artikel 11.30, tweede lid, van de wet blijft, of
c. de geluidsbelasting vanwege de andere geluidsbron de voorkeurswaarde niet overschrijdt."
Wet geluidhinder
Artikel 73:
"Dit hoofdstuk is van toepassing op:
a. de aanleg en reconstructie van wegen die niet zijn aangegeven op de geluidplafondkaart;
b. de sanering van de op grond van artikel 88, eerste lid, zoals dat luidde voor 1 januari 2007, aan Onze Minister gemelde aanwezige woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, voor zover die niet zijn gemeld vanwege de ondervonden geluidsbelasting van wegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart;
c. de projectie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen binnen de zones van wegen, bedoeld in artikel 74."