ABRvS, 21-07-2021, nr. 202004751/1/A3
ECLI:NL:RVS:2021:1606, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-07-2021
- Zaaknummer
202004751/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2021:1606, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑07‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2020:5611, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
AB 2022/24 met annotatie van E.M.M.A. Driessen
Uitspraak 21‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 december 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar besloten om vergunninghoudersparkeren definitief niet in te voeren in de straten Bannewaard, Bregwaard en Broekerwaard in Alkmaar. Het college heeft in februari 2018 een online enquête gehouden over parkeeroverlast in de straten Bannewaard, Bregwaard en Broekerwaard in Alkmaar. Uit deze enquête is gebleken dat 96% van het aantal respondenten in de Bannewaard parkeeroverlast ervaart. In de Bregwaard ervaart 97% van het aantal respondenten overlast en in de Broekerwaard ervaart 52% van het aantal respondenten overlast. In totaal ervaart 88% van de respondenten parkeeroverlast in de B-waarden. De bewoners van de Bannewaard hebben hierna een eigen enquête georganiseerd, die zich toespitste op de vraag of er onder de bewoners een voorkeur bestond voor een proefperiode waarin in de Bannewaard geparkeerd kon worden met een parkeervergunning.
202004751/1/A3.Datum uitspraak: 21 juli 2021
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Alkmaar,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2020 in zaak nr. 19/3103 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2018 heeft het college besloten om vergunninghoudersparkeren definitief niet in te voeren in de straten Bannewaard, Bregwaard en Broekerwaard in Alkmaar.
Bij besluit van 27 juni 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2021, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Blom, zijn verschenen.
Overwegingen
Achtergrond van de zaak en besluitvorming van het college
1. Het college heeft in februari 2018 een online enquête gehouden over parkeeroverlast in de straten Bannewaard, Bregwaard en Broekerwaard (gezamenlijk: de B-waarden) in Alkmaar. Uit deze enquête is gebleken dat 96% van het aantal respondenten in de Bannewaard parkeeroverlast ervaart. In de Bregwaard ervaart 97% van het aantal respondenten overlast en in de Broekerwaard ervaart 52% van het aantal respondenten overlast. In totaal ervaart 88% van de respondenten parkeeroverlast in de B-waarden. De bewoners van de Bannewaard hebben hierna een eigen enquête georganiseerd, die zich toespitste op de vraag of er onder de bewoners een voorkeur bestond voor een proefperiode waarin in de Bannewaard geparkeerd kon worden met een parkeervergunning. Van de 118 adressen van de Bannewaard hebben de bewoners van 109 adressen aangegeven voorstander te zijn van een proefperiode met parkeervergunning.
Op maandag 26 maart 2018 vond een inloop-avond plaats om de uitkomst van de enquête van februari 2018 en mogelijke oplossingen voor de parkeeroverlast te bespreken. Tijdens deze avond is afgesproken dat het college onder de bewoners en bedrijven van de B-waarden een enquête zal uitvoeren over het houden van een proef met vergunninghoudersparkeren. Hiertoe heeft het college het onderzoeksbureau BMC ingeschakeld. Op 17 maart 2018 heeft BMC de bewoners van de B-waarden per brief over de enquête geïnformeerd. Uit deze brief volgt dat als voldoende bewoners en bedrijven positief antwoorden, er een gratis proef komt zodat iedereen kan ervaren hoe het vergunninghoudersparkeren werkt.
Bij deze enquête bleek 69% van de respondenten positief te staan tegenover een proef met vergunninghoudersparkeren in de B-waarden. Deze proef is vervolgens uitgevoerd van 1 augustus 2018 tot en met 31 januari 2019. In november 2018 is opnieuw een enquête gehouden door BMC over de definitieve invoering van vergunninghoudersparkeren. De respons op deze enquête was 84%, waarvan 57% voorstander van vergunninghoudersparkeren was. Op basis van deze uitslag heeft het college ingevolge artikel 12 van de Verordening parkeerbelastingen 2018 (hierna: de Verordening) besloten vergunninghoudersparkeren definitief niet in te voeren, omdat het aantal voorstanders minder was dan de vereiste 60%.
In de bezwaarfase heeft de commissie bezwaarschriften erop gewezen dat in artikel 12 van de Verordening niet is vermeld hoe de evaluatie moet plaatsvinden. De commissie stelde zich op het standpunt dat de enquête een uitgangspunt kan zijn voor de evaluatie, maar dat in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit ook andere omstandigheden bij de evaluatie moeten worden betrokken, zoals de eigen enquêtes van bezwaarden, de specifieke omstandigheden in het gebied en de parkeeroverlast per straat. Gelet op het verschil in uitkomst tussen het onderzoek van bezwaarden en de enquête van de gemeente had het college volgens de commissie in dit geval niet mogen volstaan met een enkele verwijzing naar de enquête. In het besluit op bezwaar heeft het college de beslissing om vergunninghoudersparkeren niet in te voeren, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften, gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
1.1.
In de aangevallen uitspraak oordeelt de rechtbank dat het college het besluit heeft genomen overeenkomstig een vaste gedragslijn. Het college heeft de keuze voor het toepassen van deze gedragslijn in het besluit op bezwaar voldoende gemotiveerd. Het college heeft zich mogen baseren op de conclusies uit de enquêtes van BMC, omdat deze voldoende objectief en betrouwbaar zijn. De voorbereiding van het besluit was niet onzorgvuldig. Het college heeft evenmin in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, omdat de gevallen waarin het college anders heeft gehandeld, geen gelijke gevallen waren, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
2. [ appellant] betoogt dat het besluit van het college om het vergunninghoudersparkeren definitief niet in te voeren, onzorgvuldig is. Er is geen vaste gedragslijn en het college heeft de keuze voor deze vermeende gedragslijn onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep ten onrechte opgevat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De afwijkende gevallen zijn genoemd om aan te tonen dat er geen vaste gedragslijn is, aldus [appellant]. Het college heeft voorts wisselende en tegenstrijdige, verklaringen gegeven over de procedure. De regelgeving is niet duidelijk. Ter onderbouwing van het besluit werd eerst verwezen naar het ‘’waterbedeffect’’. Dit is het risico dat het parkeerprobleem zich naar de volgende straat verplaatst, als op straatniveau een beoordeling wordt gemaakt en vergunninghoudersparkeren wordt ingevoerd. Daarna werd ter onderbouwing van het besluit verwezen naar overleg met de wijkraad, waarin is besproken of de enquête per straat of per gebied zou moeten worden uitgevoerd. Tijdens de hoorzitting werd echter verwezen naar vastgestelde uitbreidingsgebieden die volgens het college zijn vastgelegd in regelgeving. Volgens [appellant] zijn deze regels nergens terug te vinden. De commissie bezwaarschriften heeft in dat verband ook geconcludeerd dat geen sprake is van duidelijke regelgeving. Uiteindelijk is de beslissing niet meer gebaseerd op de regelgeving, maar op de vaste gedragslijn. Hieruit blijkt volgens [appellant] wederom de onzorgvuldigheid van de procedure. Het college heeft ook in strijd gehandeld met het fair-play beginsel, door de enquête uit te breiden met het gebied van alle B-waarden. Door bij een uitgebreide gebiedsindeling een grens van 60% voorstanders te hanteren, was een negatieve uitslag vrijwel zeker.
Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank zijn beroep op het evenredigheidsbeginsel ten onrechte niet in de uitspraak heeft opgenomen. Volgens [appellant] heeft het college geen juiste belangenafweging gemaakt. De overlast die wordt ondervonden in de Bannewaard is hoger dan in de Bregwaard en de Broekerwaard. Hier is ten onrechte geen rekening mee gehouden in het besluit. Het college neemt het ‘’waterbedeffect’’ als uitgangspunt, terwijl de huidige parkeeroverlast het uitgangspunt moet zijn. Voor de Bannewaard heeft dit onevenredig zware gevolgen, terwijl uit de eigen enquête blijkt dat meer dan 90% van de bewoners van de Bannewaard voorstander is van vergunninghoudersparkeren. Het is onredelijk dat het college aan de uitslag van de enquête vasthoudt en het vergunninghoudersparkeren daardoor niet is ingevoerd. Het college zou daarom gebruik moeten maken van de mogelijkheid om van de vaste gedragslijn af te wijken.
De enquête is bovendien ook onzorgvuldig tot stand gekomen, nu is gebleken dat 10 extra codes onterecht zijn uitgegeven en meegenomen in de uitslag. Nergens blijkt dat is gecontroleerd of er nog meer codes onterecht in het onderzoek terecht zijn gekomen. De oorspronkelijke lijst met codes is bijvoorbeeld niet vergeleken met de lijst van codes waarmee de stemmen zijn uitgebracht. Hierdoor kan niet uitgesloten worden dat de uitslag van de enquête is beïnvloed, aldus [appellant].
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
De voorbereiding van het besluit
4. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Verordening, kan het college binnen het uitbreidingsgebied experimenteren met een tijdelijk ander parkeerregime. Het experimenteren dient te voldoen aan de eisen zoals die zijn genoemd in het tweede lid van artikel 12, onderdelen a tot en met d. Ingevolge artikel 12, tweede lid, onderdeel a, dient er een enquête onder de bewoners en bedrijven van het desbetreffende gebied te worden gehouden. De uitslag van deze enquête is slechts relevant bij een respons van tenminste 60% van de bewoners en/of bedrijven. Voorts dient tenminste 60% van de bewoners en/of bedrijven positief te reageren op het nieuwe tijdelijk in te stellen regime. Het experiment dient niet langer dan één jaar te duren en daarna dient een evaluatie plaats te vinden om te beoordelen of het experiment wordt omgezet in een definitief parkeerregime.
4.1.
De toelichting op artikel 12 vermeldt dat de gemeenteraad een uitbreidingskader heeft vastgesteld, waarbinnen het college bevoegd is om tijdelijk vergunninghoudersparkeren in te voeren. Het uitbreidingskader is in artikel 1, onderdeel m, van de Verordening gedefinieerd als: ‘de begrenzing door de raad vastgelegd waarbinnen het college een experiment kan doen voor een tijdelijk ander parkeerregime. Dat gebied wordt begrensd door de bruine gearceerde lijn met de benaming uitbreidingskader zoals aangegeven op de Kaart gebiedsindeling parkeertarieven op straat van Bijlage II van de vigerende Verordening Parkeerbelastingen’. De B-Waarden liggen binnen het gebied dat op de Kaart gebiedsindeling is begrensd door de bruine gearceerde lijn en vallen daarmee onder het uitbreidingskader.
Ingevolge artikel 2 van de Parkeerverordening 2018 Alkmaar (hierna: de Parkeerverordening) kan het college weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. In het Aanwijzingsbesluit Parkeren 2018 zijn in artikel 3 gebieden aangewezen voor vergunninghoudersparkeren. Bijlage 3 bij dit artikel bevat een kaart, waarop de gebieden zijn aangegeven waar mag worden geparkeerd met een vergunning. Op deze kaart is ook een uitbreidingskader aangeduid, door middel van een rode lijn, die overeenkomst met de bruin gearceerde lijn van de Kaart gebiedsindeling. Bij de B-waarden is een ‘’H’’ vermeld. Het H-gebied valt binnen het uitbreidingskader zoals aangegeven op de kaart van het Aanwijzingsbesluit en binnen het uitbreidingskader zoals aangegeven in de Verordening.
Toelichting van het college
4.2.
Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat het toetsingskader duidelijk in het advies van de commissie bezwaarschriften is beschreven. In het Aanwijzingsbesluit zijn de uitbreidingsgebieden voor vergunninghoudersparkeren beschreven. Onderdeel van dat besluit is een kaart waarop zowel de bestaande gebieden voor vergunninghoudersparkeren als de uitbreidingsmogelijkheden zijn beschreven. De B-waarden vallen op grond van het Aanwijzingsbesluit binnen het uitbreidingsgebied waarin geëxperimenteerd kan worden met een tijdelijk parkeerregime. Hoewel niet nader omschreven, kan uit het Aanwijzingsbesluit worden afgeleid dat de B-waarden als een gebied zijn aan te merken, namelijk gebied H. Volgens artikel 12 van de Verordening wordt aan de hand van een enquête bepaald of het experiment kan worden gestart. Voor een zorgvuldige uitvoering wordt een onderzoeksbureau ingeschakeld, in dit geval BMC. In het kader van de evaluatie in de zin van artikel 12 van de Verordening, wordt eenzelfde enquête gehouden. Dat is niet voorgeschreven in artikel 12 van de Verordening, maar is wel de vaste werkwijze van het college. Bij toepassing van artikel 12 van de Verordening, wordt deze werkwijze ook vooraf aan alle bewoners gecommuniceerd. Onderdeel van de vaste werkwijze is verder dat onderzoek wordt gedaan op wijkniveau. In het besluit op bezwaar heeft het college gemotiveerd dat een beoordeling op straatniveau niet wenselijk is, omdat het parkeerprobleem zich dan gemakkelijk verplaatst. In de schriftelijke uiteenzetting heeft het college toegelicht dat dit is gebeurd toen in 2014 bij de Troelstrakade een enquête op straatniveau werd uitgevoerd en vergunninghoudersparkeren werd ingevoerd.
Het college heeft verder toegelicht dat de huidige werkwijze sinds 2014 wordt toegepast. Als voorbeeld verwijst het college naar de experimenten die zijn gehouden bij de Rochdalebuurt en Oud Overdie. In twee gevallen, namelijk bij de Zijperstraat en de Kwakelkade, is een onderzoek gedaan op straatniveau, maar dit waren geen vergelijkbare gevallen. De Zijperstraat is onderdeel van een gebied met bedrijven, en op de Kwakelkade bevinden de woningen zich maar aan één zijde van de straat. Deze straten maakten al onderdeel uit van de aangewezen gebieden voor vergunninghoudersparkeren, alleen was dat nog niet ingevoerd, aldus het college. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college bevestigd dat de regel dat minimaal 60% respons vereist is, waarvan minimaal 60% voorstander moet zijn, ook onderdeel is van de vaste gedragslijn.
Is er een vaste gedragslijn?
4.3.
Het college heeft tijdens de inloopavond een presentatie gegeven over vergunninghoudersparkeren. Tijdens de inloopavond is het hierboven omschreven proces toegelicht. In de presentatie staat dat het college eerst een enquête uitvoert om te bepalen of er een proef moet worden uitgevoerd. Bij een positieve uitslag wordt vervolgens de gratis proef gestart. Na vier maanden vindt een tweede enquête plaats. De uitslag van die tweede enquête bepaalt of het vergunninghoudersparkeren definitief moet worden ingevoerd. De presentatie vermeldt ook dat minimaal 60% respons vereist is, waarvan minimaal 60% voorstander dient te zijn.
In de brief van 17 maart 2018 heeft BMC de bewoners over de enquête geïnformeerd. Uit de voorlichting van het college en de brieven die BMC mede namens het college heeft verstuurd volgt dat het college de werkwijze volgt zoals onder 4.2 omschreven. Deze werkwijze wordt sinds 2014 gevolgd en is in andere wijken op dezelfde manier toegepast. Het college heeft toegelicht wat de reden was dat in twee gevallen van de werkwijze is afgeweken. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat deze gevallen geen gelijke gevallen betroffen. Derhalve volgt het college een vaste gedragslijn. De Afdeling acht deze gedragslijn niet onredelijk.
4.4.
Dat volgens [appellant] sprake is van wisselende verklaringen van het college over de grondslag van het proces en de besluitvorming, laat onverlet dat het college in dit geval in overeenstemming met de bestaande regelgeving en gedragslijn heeft gehandeld. Het college heeft zich in dat verband terecht op het standpunt gesteld dat de te volgen werkwijze, de wijze waarop het proces zou verlopen, en hoe dit van invloed zou zijn op de besluitvorming, vanaf het begin voldoende duidelijk aan de bewoners van de B-waarden zijn gecommuniceerd. De Afdeling volgt [appellant] ook niet in zijn betoog dat het college vooringenomen heeft gehandeld door het uitbreidingsgebied te vergroten en een grens van 60% voorstanders te stellen. Zoals onder 4.1 besproken is het uitbreidingsgebied in de Verordening en het Aanwijzingsbesluit vastgesteld. Dat minimaal 60% voorstander moet zijn om vergunninghoudersparkeren in te kunnen voeren, volgt uit de vaste gedragslijn van het college. Dit geldt, behoudens uitzonderingen, voor elk uitbreidingsgebied waarin het college experimenteert met een tijdelijk parkeerregime en waarin afhankelijk van de uitkomst van een enquête wordt besloten om vergunninghoudersparkeren wel of niet in te voeren. Bovendien heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de uitkomst van het experiment en daarmee de uitkomst van het besluit bij voorbaat vaststaat.
4.5.
Het betoog faalt.
Mocht het college de vaste gedragslijn volgen?
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, mag een bestuursorgaan een vaste gedragslijn volgen, ook als die niet is neergelegd in een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, mits de keuze daarvoor bij ieder individueel besluit opnieuw wordt gemotiveerd (uitspraak van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7321). In het besluit op bezwaar heeft het college toegelicht waarom voor een enquête op wijkniveau wordt gekozen. Als een enquête op straatniveau wordt gehouden en vervolgens vergunninghoudersparkeren wordt ingevoerd, bestaat het risico dat het parkeerprobleem zich zal verplaatsen naar de volgende straat. Bovendien ontstaat dan een onduidelijke situatie, omdat dan per straat een ander parkeerregime geldt. Naar het oordeel van de Afdeling zijn deze redenen om te kiezen voor een enquête op wijkniveau in beginsel niet onredelijk.
De Afdeling stelt echter ook vast dat uit de enquêtes over de ervaren parkeeroverlast in de B-waarden volgt dat de overlast in de Bannewaard erg groot is. Uit die enquête blijkt dat de overlast in de Bannewaard en de Bregwaard aanzienlijk groter is dan in de Broekerwaard. Daarnaast hebben de bewoners van de Bannewaard een eigen enquête gehouden, waaruit volgt dat de bewoners van 109 van de 118 adressen van de Bannewaard voorstander zijn van vergunninghoudersparkeren. [appellant] heeft voorts uiteengezet dat de grotere overlast in de Bannewaard in het bijzonder wordt veroorzaakt door de nabijheid van het centrum, een bioscoop, een poppodium en het station.
5.1.
Uit het besluit op bezwaar blijkt niet dat het college deze omstandigheden bij de beoordeling heeft betrokken, terwijl deze wel van belang zijn voor de vraag of het college aanleiding had moeten zien om van de vaste gedragslijn af te wijken. Uit het advies van de commissie bezwaarschriften volgt dat rekening moet worden gehouden met de woningen die een eigen parkeerplek of oprit hebben. Ook deze omstandigheden zijn niet kenbaar door het college meegewogen. Het college heeft slechts verwezen naar de algemene motivering voor de vaste gedragslijn. Bij een belangenafweging moeten echter alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken. Het college heeft dan ook niet voldoende gemotiveerd waarom het, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften, heeft mogen uitgaan van de uitslag van de enquête. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in de enquête de meningen van alle bewoners van de B-waarden zijn vertegenwoordigd en dat ook aan het belang van de tegenstanders gewicht moet worden toegekend. Dit laat onverlet dat het college op grond van de genoemde omstandigheden had moeten motiveren waarom geen aanleiding bestond om van de vaste gedragslijn af te wijken door een beoordeling op straatniveau te maken. Het college heeft dit niet gemotiveerd en de rechtbank heeft dit niet onderkend.
5.2.
Het betoog slaagt.
De enquête van BMC
6. Elke bewoner van de B-waarden kreeg per brief een code van BMC. Met deze code kon de bewoner de enquête invullen. Niet in geschil is dat BMC 10 extra codes heeft uitgegeven, terwijl dit niet had mogen gebeuren. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de 10 codes van invloed zijn geweest op de uitslag van de enquête. Op 1 januari 2019 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking van stukken in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). Het college heeft op 15 januari 2019 een aantal documenten verstrekt. Een van deze stukken betrof de beantwoording van een aantal door [appellant] gestelde vragen over de extra codes. In dat document staat dat er 353 adressen zijn in de wijk, en ook 353 codes zijn uitgegeven, maar dat daarnaast op verzoek in totaal 10 extra codes zijn uitgegeven. Deze extra codes zijn getraceerd. De vraag van [appellant] of de lijst van de 353 oorspronkelijk verstrekte codes is vergeleken met de lijst van codes waarmee een stem is uitgebracht, is ontkennend beantwoord. Het college heeft in het verweer op bezwaar beklemtoond dat verder geen codes zijn verstrekt. Het ongeldig verklaren van de 10 onterecht uitgegeven codes zou de uitslag brengen op 81% respons en 55% voorstander, aldus het college. Het college heeft in hoger beroep nog een verklaring van BMC overgelegd, waarin wordt bevestigd dat niet meer dan 10 extra codes zijn verstrekt. Wegens privacyoverwegingen kan BMC niet achterhalen of met de codes voor of tegen is gestemd. BMC heeft wel een berekening gemaakt om de invloed van de 10 codes op de uitslag van de enquête te bepalen. Uit deze berekening volgt volgens BMC dat ook zonder het meewegen van die 10 codes in het onderzoek, het benodigde percentage van 60% niet wordt gehaald.
6.1.
In de stukken en ter zitting bij de Afdeling heeft het college niet goed kunnen uitleggen hoe het heeft kunnen gebeuren dat er onterecht 10 extra codes zijn verstrekt. Uit een e-mailbericht van 6 januari 2021, waarin vragen van [appellant] door BMC zijn beantwoord, volgt dat de 10 codes handmatig door een BMC-medewerker zijn verstrekt. Hoe dit heeft kunnen gebeuren, terwijl het niet mogelijk had moeten kunnen zijn om extra codes te verstrekken, is niet door het college verklaard. Dit kan ook niet uit het e-mailbericht worden opgemaakt. Omdat het college zich volledig heeft gebaseerd op de uitslag van de enquête, en daarin een fout is gemaakt, had het op de weg van het college gelegen om de oorzaak van die fout zorgvuldig te onderzoeken. Nu niet kan worden achterhaald hoe deze fout is gemaakt, kan ook niet worden uitgesloten dat in meer gevallen onterecht codes zijn uitgegeven. In dat verband is de vraag van [appellant] of de lijst van 353 oorspronkelijk verstrekte codes is vergeleken met de lijst van codes waarmee een stem is uitgebracht, niet onredelijk. Die vergelijking is echter niet gemaakt. Het college heeft zich dan ook niet zonder meer op de enquête mogen baseren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
6.2.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 juni 2019 alsnog gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb, te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2020 in zaak nr. 19/3103;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeesters en wethouders van Alkmaar van 27 juni 2019, kenmerk 201901012301779;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar op om binnen twaalf weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. gelast dat het college aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierrecht ten bedrage van € 439,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Kleingriffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2021
176-973
WETTELIJK KADER | BIJLAGE
Verordening parkeerbelastingen 2018
Artikel 12 Experimenteerartikel
1. Het college kan binnen het uitbreidingsgebied experimenteren met een tijdelijk ander parkeerregime.
2. Het experimenteren dient aan de volgende eisen te voldoen:
a. Er dient een enquête onder de bewoners en bedrijven van het desbetreffende gebied gehouden te worden waarbij een respons van tenminste 60% van de bewoners en/of bedrijven ontvangen moet worden;
b. Uit de respons zoals aangegeven onder onderdeel a. dient tenminste 60% van de bewoners en/of bedrijven positief te reageren op het nieuwe tijdelijke in te stellen regime;
c. Het experiment dient niet langer dan één jaar te duren;
d. Na het jaar genoemd onder onderdeel c. dient een evaluatie plaats te vinden om te beoordelen of het experiment wordt omgezet in een definitief parkeerregime.
3. Het college kan binnen het gereguleerde gebied experimenteren met een tijdelijk parkeerregime
4. Het experimenteren dient aan de volgende eisen te voldoen:
a. Het experiment dient niet langer dan één jaar te duren;
b. Na het jaar genoemd onder onderdeel a. dient een evaluatie plaats te vinden om te beoordelen of het experiment wordt omgezet in een definitief parkeerregime.
Bijlage ll
Kaart gebiedsindeling parkeertarieven op straat
Behorende bij de verordening parkeerbelasting 2018
[…]
Parkeerverordening 2018 gemeente Alkmaar
Artikel 2 Aanwijzingsbevoegdheid college
1. Het college kan door een besluit weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. Het college kan hierbij onderscheid maken in de categorieën als bedoeld in artikel 3, derde lid.
[…]
Aanwijzingsbesluit Parkeren 2018
Artikel 3 Vergunninggebieden
De plaatsen waar mag worden geparkeerd met een vergunning als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de vigerende verordening parkeerbelasting alsmede artikel 2 van de vigerende parkeerverordening, zoals ook aangewezen op de bijgevoegde kaart vergunninghoudersparkeren:
[…]
Bijlage bij artikel 3, kaart vergunninghoudersparkeren
[…]