Hof Amsterdam, 22-01-2019, nr. 17/00465
ECLI:NL:GHAMS:2019:465
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-01-2019
- Zaaknummer
17/00465
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:465, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑01‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1314
- Vindplaatsen
NLF 2019/0541 met annotatie van
NLF 2019/0541 met annotatie van
Uitspraak 22‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Bestuurder van een vennootschap treedt voor die vennootschap tevens op als beroepsmatig rechtsbijstandsverlener en kan daarom niet met die vennootschap worden vereenzelvigd
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 17/00465
22 januari 2019
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] C.V. te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: G. Veldhuisen,
tegen de uitspraak van 26 juli 2017 in de zaak met kenmerk HAA 16/4254 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De ontvanger heeft aan belanghebbende bij beschikking van 21 april 2016 voor een bedrag van € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de ontvanger bij uitspraak van 14 juli 2016 de beschikking vernietigd. Daarbij is geen beslissing genomen op het verzoek van belanghebbende om (proces)kostenvergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft op het beroep van belanghebbende bij de uitspraak van 26 juli 2017 – waarin belanghebbende en de ontvanger zijn aangeduid respectievelijk als ‘eiseres’ en ‘verweerder’ – als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover die zien op de vernietiging van de beschikking,
- wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af, en
- gelast verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 334 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 8 september 2017 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat beroep bij brief van 6 oktober 2017 gemotiveerd. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 oktober 2018 nadere stukken ingediend. Deze nadere stukken zijn in kopie aan de ontvanger verzonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde voornoemd. Namens de ontvanger zijn verschenen mr. G. Verbeek, H. de Rooy en E.C. Birahy. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
G. Veldhuisen is bestuurder van Stichting [A]. Deze stichting is beherend vennoot in belanghebbende. Tevens verleent G. Veldhuisen professionele rechtsbijstand vanuit zijn onderneming ‘JURADVIN incassobureau en juridische dienstverlening’ (hierna: Juradvin).
2.2.
Tot de stukken behoort een overzicht van proceskosten (bijlage bij brief van belanghebbende van 19 oktober 2018, waarin kosten voor uittreksels KvK zijn vermeld van Juradvin, belanghebbende en Stichting [A] (drie maal € 7,50). Op het tot de gedingstukken behorende uittreksel KvK inzake Juradvin is vermeld dat het is vervaardigd op 13 mei 2014.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op vergoeding van de in bezwaar en beroep gemaakte (proces)kosten ter zake van door G. Veldhuisen en A. van Velsen op naam van Juradvin verrichte werkzaamheden.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“4. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het derde lid dient het verzoek te worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of van het administratieve beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5. Zoals hiervoor vermeld heeft eiseres in de bezwaarfase uitdrukkelijk verzocht om een vergoeding van de kosten die zij in verband met het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Verweerder heeft nagelaten bij de uitspraak op bezwaar op dit verzoek te beslissen. Gesteld noch gebleken is dat verweerder op enig later moment op dit verzoek heeft beslist. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3191 acht de rechtbank de uitspraak op bezwaar in zoverre incompleet. Het tegen deze uitspraak gerichte beroep is daarom gegrond.
6. Ter zitting is komen vast te staan dat de door eiseres in haar brief van 23 juni 2017 genoemde kosten geen betrekking hebben op de onderhavige procedure. Eiseres heeft in dat verband verklaard dat voor zover de rechtbank termen aanwezig acht voor een veroordeling tot vergoeding van kosten, deze veroordeling uitsluitend kan zien op een vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
7. Voor een zodanige veroordeling is alleen ruimte indien het bezwaar is ingediend door een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende derde in de zin van deze bepaling. Eiseres stelt dat G. Veldhuisen, verbonden aan ‘JURADVIN incassobureau en juridische dienstverlening’, een zodanige derde is.
8. Vaststaat dat G. Veldhuisen (enig) bestuurder is van de Stichting [A], welke stichting als beherend vennoot van eiseres in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is ingeschreven. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de proceshandelingen door eiseres zelf zijn verricht, zodat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, letter a, van het Besluit (vgl. HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5409 en HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1035). Dat G. Veldhuisen tevens verbonden is aan ‘JURADVIN incassobureau en juridische dienstverlening’, maakt hem als het gaat om procedures als de onderhavige niet tot een derde.
9. De slotsom luidt dat het beroep tegen de uitspraak van 14 juli 2016 gegrond is, dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd doch dat rechtsgevolgen daarvan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand blijven voor zover die zien op de vernietiging van de beschikking, en dat het verzoek tot vergoeding van kosten wordt afgewezen.
10. Uit het vorenoverwogene in onderdeel 8 volgt dat voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten geen reden is.”
4.2.1.
Belanghebbende neemt in hoger beroep primair het standpunt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens belanghebbende kan G. Veldhuisen in zijn hoedanigheid van professionele rechtsbijstandverlener niet vereenzelvigd worden met belanghebbende. Hierdoor bestaat recht op een vergoeding van kosten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en vergoeding van kosten voor uittreksels KvK op grond van genoemd artikel 1, aanhef en onderdeel e.
4.2.2.
Dient de gemachtigde te worden vereenzelvigd met belanghebbende, dan stelt belanghebbende zich subsidiair op het standpunt dat de rechtbank heeft verzuimd de verzochte verlet- en reiskosten alsmede de kosten voor de uittreksels KvK, te vergoeden.
4.2.3.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de ontvanger de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
4.3.
De ontvanger heeft betwist dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand aangezien G. Veldhuisen, die als rechtsbijstandverlener optreedt, tevens bestuurder is van de beherend vennoot van belanghebbende. In hoger beroep bestrijdt de ontvanger niet langer dat sprake is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wegens het aan belanghebbende in rekening hebben gebracht van aanmaningskosten.
4.4.1.
Het Hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank en overweegt daartoe als volgt.
Niet in geschil is dat Juradvin niet slechts aan belanghebbende maar ook anderen in gerechtelijke procedures juridische bijstand verleent. Verder stelt het Hof vast dat G. Veldhuisen belanghebbende ter zitting heeft vertegenwoordigd, echter niet als bestuurder van de beherend vennoot van belanghebbende, maar als beroepsmatig rechtsbijstandverlener vanuit zijn eenmansbedrijf, Juradvin. Daarvan uitgaande is het Hof van oordeel dat G. Veldhuisen nu hij ter zitting is opgetreden in zijn hoedanigheid van beroepsmatig rechtsbijstandverlener, niet met belanghebbende kan worden vereenzelvigd (vgl. ABRvS 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1742, met name r.o. 9.2 waarin is overwogen: “De Afdeling overweegt tenslotte dat weliswaar niet van verlening van rechtsbijstand door een derde kan worden gesproken indien een rechtspersoon wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter of een ander bestuurslid, maar dat daarop een uitzondering wordt gemaakt voor het geval het bestuurslid tevens een advocaat of een beroepsmatige rechtsbijstandverlener is en zich als zodanig in de procedure heeft gesteld. Zoals uit het voorgaande blijkt doet laatstgenoemde uitzondering zich hier voor, zodat de raad tot vergoeding van de proceskosten van de WOF moet worden veroordeeld”).
4.4.2.
Anders dan de rechtbank acht het Hof de arresten HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR: 2012:BW5409 en HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1035 in het onderhavige geval niet van overeenkomstige toepassing. In dit geval is geen sprake van een belastingplichtige die feitelijk optreedt in zijn eigen zaak, ook al geschiedt het optreden namens een rechtspersoon. Dit leidt ertoe dat belanghebbende in aanmerking komt voor vergoeding van (proces)kosten bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdelen a en e van het Besluit.
4.5.
Bij het voorgaande heeft het Hof acht geslagen op de omstandigheid dat een aantal processtukken namens belanghebbende is ondertekend en ingediend door A. van Velsen op naam van Juradvin. Ook de daarop betrekking hebbende kosten komen naar oordeel van het Hof voor vergoeding volgens het Besluit in aanmerking. De machtiging die tot de gedingstukken behoort is weliswaar afgegeven ten behoeve van G. Veldhuisen, maar vermeldt expliciet de mogelijkheid van substitutie. Voorts heeft G. Veldhuisen ter zitting verklaard dat A. van Velsen bij hem in dienst is.
Slotsom
4.6.
De slotsom luidt dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is; beslist dient te worden als hierna onder 6 vermeld.
5. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling in bezwaar, beroep en hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit. De in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt het Hof op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op:
Bezwaarfase:
€ 63,50 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op hoorzitting) x (bedrag per punt) € 254 en wegingsfactor 0,25).
Beroep:
€ 256 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) x (bedrag per punt) € 512 en wegingsfactor 0,25).
Hoger beroep:
€ 256 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) x (bedrag per punt) € 512 en wegingsfactor 0,25).
Het Hof heeft voor de zwaarte van de zaak een wegingsfactor 0,25 toegepast nu het geschil louter is beperkt tot de vraag of proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Naast voormelde kosten komen op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel e van het Besluit voor vergoeding in aanmerking de kosten van KvK-uittreksels. Deze kosten bedragen volgens opgave van de gemachtigde € 30 (2 uittreksels ten behoeve van belanghebbende en haar beherend vennoot in hoger beroep en 2 uittreksels ten behoeve van belanghebbende en haar beherend vennoot in eerste aanleg). De kosten van het uittreksel ten behoeve van Juradvin komen niet voor vergoeding in aanmerking aangezien niet aannemelijk is te achten dat het hier om proceskosten van belanghebbende in de onderhavige procedure gaat gegeven de datum waarop dat uittreksel is vervaardigd (zie 2.2.). Dit is ter zitting in hoger beroep ook door belanghebbende erkend.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten bedragen daarmee in totaal: € 605,50
6. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de beslissingomtrent de vergoeding van (proces)kosten;
- -
veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van€ 605,50, en
- -
draagt de ontvanger op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 501 aanbelanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. R.C.H.M. Lips, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.E. Kostense, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 22 januari 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.