Rb. Midden-Nederland, 28-03-2013, nr. UTR 12-1457
ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5789
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
28-03-2013
- Zaaknummer
UTR 12-1457
- LJN
BZ5789
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ5789, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 28‑03‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 28‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Wob. Verhouding artikelen 25 en 55 Gemeentewet en Wob, Belanghebbende bij oplegging geheimhouding?
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 12/1457
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 maart 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde mr. J.H. Wiltink)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, verweerder
(gemachtigde: mr. M.R. Groenewoud).
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser van 1 november 2011 om informatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2013. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van W.A. van Dijk-Godschalk en
- J.
Mulder.
Overwegingen
- 1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt voor 1 januari 2013.
- 2.
Het verzoek van eiseres om openbaarheid heeft betrekking op de door de gemeente met de ING bank gesloten overeenkomst die ten grondslag ligt aan de betaling van een bedrag door de gemeente van € 6.217.000,- aan die bank, een en ander met betrekking tot de verdwenen gelden van de Stichting Freule Lauta van Aysma. Verweerder weigert de verstrekking van dit document, omdat hierop door het college de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 55, eerste lid van de Gemeentewet (Gemw) van toepassing is verklaard. De oplegging van deze geheimhouding is door de gemeenteraad met toepassing van artikel 25 van de Gemw bekrachtigd.
De hierbij te beschermen belangen betreffen volgens verweerder de belangen zoals genoemd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, f en g, van de Wob. Deze artikelen van de Gemw vormen volgens verweerder een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding die als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob, zodat de opgelegde geheimhouding prevaleert boven de door eiser verzochte openbaarmaking. Verweerder verwijst hiervoor naar onder meer de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) LJN: AK4040 en LJN: AU5001.
- 3.
Eiser betoogt - voor zover in deze procedure relevant - dat de geheimhouding in strijd is met het recht en het algemeen belang. Geheimhouding kan op grond van de Gemw alleen worden opgelegd op grond van een belang als genoemd in artikel 10 van de Wob. Het belang van de bovengenoemde overeenkomst valt daar niet onder. De gemeente gebruikt de geheimhoudingsplicht om zijn eigen stoepje schoon te vegen, misbruikt aldoende zijn bevoegdheid en handelt daarmee in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel gaat boven de Gemw. De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee beoogd te stellen dat de geheimhoudingsplicht (formeel) niet juist is opgelegd en daarmee niet kan worden ingeroepen voor de afwijzing van zijn verzoek.
- 4.
In geschil is of verweerder de door eiser verzochte verstrekking van de overeenkomst terecht heeft geweigerd vanwege de op dat document opgelegde geheimhoudingsplicht op grond van de artikelen 55 en 25 van de Gemw.
- 5.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
- 6.
Zoals de ABRvS in zijn uitspraak van 25 maart 2009, LJN: BH7691, heeft overwogen regelt artikel 2, eerste lid, van de Wob de verhouding tussen bijzondere nationale openbaarmakingsregelingen en de Wob. Volgens de memorie van toelichting (Kamerstukken 19 859, nr. 3, p. 23) is met de zinsnede ‘onverminderd het elders bij de wet bepaalde’ aangegeven dat de Wob als algemene openbaarmakingsregeling wijkt voor bijzondere openbaarmakingsregelingen in wetten in formele zin.
- 7.
De rechtbank stelt, mede op grond van de onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegde stukken, vast dat verweerder op grond van artikel 55, eerste lid, van de Gemw, op de door eiser gevraagde overeenkomst geheimhouding heeft opgelegd. Deze geheimhouding is met toepassing van artikel 25 van de Gemw bekrachtigd door de raad en is ten tijde van de behandeling van deze zaak nog niet opgeheven.
- 8.
Onder verwijzing naar de in overweging 2. genoemde rechtspraak is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan toetsing van het verzoek op grond van de Wob niet wordt toegekomen, omdat de artikelen 55 en 25 van de Gemw een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding vormen, die als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob.
- 9.
Het betoog van eiseres dat de geheimhoudingsplicht niet had mogen worden opgelegd, omdat de overeenkomst niet valt te rangschikken onder de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, f en g, van de Wob genoemde belangen, en verweerder misbruik maakt van zijn bevoegdheid, kan geen doel treffen.
Eiser is geen belanghebbende bij de besluiten tot oplegging van de geheimhouding, omdat de geheimhoudingsplicht niet op hem is komen te rusten en evenmin is gebleken van zo’n betrokkenheid bij het betreffende document dat hij door de geheimhouding rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. De omstandigheid dat het verzoek van eiser om verstrekking van de overeenkomst vanwege de geheimhoudingsplicht wordt geweigerd, doet hieraan niet af. Eiser heeft gesteld dat hij de overeenkomst mogelijk kan gebruiken om een claim van de gemeente jegens hem af te wenden. Daarmee raakt geheimhouding mogelijk indirect de belangen van eiser, maar dat betekent niet dat hij een direct belang daarbij heeft, terwijl dat wel vereist is voor het zijn van belanghebbende. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 26 oktober 2005, LJN: AU5002, en de uitspraak van deze rechtbank van 21 september 2012, LJN: BX8017.
De stelling van eiser dat hij de informatie nodig heeft voor zijn eigen rechtsgedingen is voor de beoordeling van zijn verzoek derhalve niet relevant.
- 10.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de door eiser verzochte verstrekking van de overeenkomst geweigerd.
- 11.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavicevic, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse, leden, in aanwezigheid van mr. J.J.A.G. van der Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.