ABRvS, 26-10-2005, nr. 200501785/1
ECLI:NL:RVS:2005:AU5002
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
26-10-2005
- Zaaknummer
200501785/1
- LJN
AU5002
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AU5002, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26‑10‑2005; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Gst. 2006, 14 met annotatie van Redactie
JB 2006/9 met annotatie van J.L.W. Broeksteeg
Uitspraak 26‑10‑2005
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 10 maart 2003, medegedeeld bij brief van 6 mei 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college) met toepassing van artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding opgelegd inzake het tussentijds verslag van het tweede halfjaar 2002 van de Betaald Voetbal Organisatie Emmen (hierna: de BVO), de bevindingen van het accountantskantoor Van Dijk & Ter Mors en de reactie van de BVO hierop. Op 27 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Emmen de opgelegde geheimhoudingsverplichting bekrachtigd.
Partij(en)
200501785/1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Emmen,
tegen de uitspraak in zaak no. 03/1101 WOB van de rechtbank Assen van 20 januari 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2003, medegedeeld bij brief van 6 mei 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van Emmen (hierna: het college) met toepassing van artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet geheimhouding opgelegd inzake het tussentijds verslag van het tweede halfjaar 2002 van de Betaald Voetbal Organisatie Emmen (hierna: de BVO), de bevindingen van het accountantskantoor Van Dijk & Ter Mors en de reactie van de BVO hierop. Op 27 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Emmen de opgelegde geheimhoudingsverplichting bekrachtigd.
Bij besluit van 28 oktober 2003 heeft het college het door appellant tegen het besluit van 10 maart 2003 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 april 2005 heeft appellant de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Bij brief van 27 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door H.J. Menger, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.T. Oosterhoff, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wob, de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
Ingevolge het derde lid vervalt de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot de aan de raad overgelegde stukken, indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
Ingevolge het vierde lid wordt de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van de raad overgelegde stukken in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan de raad is voorgelegd, totdat de raad haar opheft. De raad kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.
2.2.
Appellant is voorzitter van een in de gemeenteraad van Emmen vertegenwoordigde politieke partij en zelf geen raadslid. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit tot opleggen van geheimhouding primair tot gemeenteraadsleden is gericht en voor hen rechtsgevolgen heeft. Appellants belang is hierbij volgens het college niet rechtstreeks betrokken. Daarom heeft het college zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
De Afdeling sluit niet uit dat er, behalve gemeenteraadsleden en anderen op wie de geheimhoudingsplicht is komen te rusten, personen zijn, die een zodanige betrokkenheid kunnen hebben bij stukken ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, dat zij door het geheimhoudingsbesluit rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. Van een dergelijke betrokkenheid is in het geval van appellant evenwel niet gebleken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant zich met betrekking tot het belang van openbaarheid van de stukken niet onderscheidt van ieder ander en dat de omstandigheid dat hij voorzitter is van een politieke partij eveneens onvoldoende onderscheidend is om aan te nemen dat appellant een specifiek belang heeft bij het besluit. De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat het college het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005
306-419.