Rb. Utrecht, 21-09-2012, nr. SBR 12/720
ECLI:NL:RBUTR:2012:BX8017
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
21-09-2012
- Zaaknummer
SBR 12/720
- LJN
BX8017
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BX8017, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 21‑09‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2013:1996, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 21‑09‑2012
Inhoudsindicatie
In geschil is of verweerder de door eiseres verzochte verstrekking van het collegebesluit en de vaststellingsovereenkomst terecht heeft geweigerd vanwege de op die documenten opgelegde geheimhoudingsplicht op grond van art. 55 van de Gemw. De voorliggende vraag hierbij is of de beoordeling van een verzoek op grond van de Wob terzijde wordt geschoven door de geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 55 van de Gemeentewet. De Rb. beantwoordt die vraag bevestigend. In art. 55 van de Gemw is het opleggen van een verplichting tot geheimhouding voor het college van burgemeester en wethouders op overeenkomstige wijze geregeld als dat voor de gemeenteraad in art. 25 van de Gemw is bepaald. De Rb. verwijst hiervoor naar de memorie van toelichting bij de Gemw (Kamerstukken II, 1985-1986, 19 403, nr. 3, p. 96). De betekenis van art. 55 van Gemw is daarmee gelijk aan die van art. 25 van de Gemw, zodat het oordeel van de ABRS in de uitspraak van 11 september 2002 (LJN: AE7453) dat art. 25 van de Gemw moet worden aangemerkt als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding, die als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob, ook geldt voor art. 55 van de Gemw. Dit betekent ook dat het door eiseres genoemde en in de uitspraak van de ABRS van 23 juni 2010 (LJN: BM8796) vooropgestelde belang van een goede en democratische besluitvorming dat met het recht van openbaarmaking op grond van de Wob wordt gediend, in dit geval ondergeschikt is aan de geheimhoudingsplicht die voor de inhoud van het collegebesluit en de vaststellingsovereenkomst is opgelegd en waarop verweerder een beroep heeft gedaan. Zolang de geheimhoudingsplicht niet is opgeheven, kan verweerder daarop een beroep blijven doen bij de beoordeling van een verzoek op grond van de Wob. De door eiseres aangevoerde omstandigheid dat verweerder in een civielrechtelijke procedure wel informatie uit de geheimgehouden documenten zou hebben prijsgegeven, kan daarom niet ertoe leiden dat verweerder het verzoek van eiseres om die reden wel zou moeten honoreren.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 12/720
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2012 in de zaak tussen
de vereniging Belangenvereniging Automarkt Utrecht, te Utrecht, eiseres
(gemachtigde: mr. G.J.M. de Jager)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigden: mr. S. Ramdoelare Tewari en P.M. Hagenbeek).
Procesverloop
Bij brief van 28 februari 2012 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek van 21 november 2011 om informatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 12 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen.
Eiseres en verweerder hebben zich vervolgens nader uitgelaten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
- 1.
De rechtbank gaat uit van de volgende, niet door partijen betwiste, feiten. Eiseres behartigt de belangen van een groep standhouders van de “Automarkt Utrecht” die voorheen plaatsvond op het Veemarktcomplex in Utrecht. De gemeente Utrecht heeft anders dan eiseres voorstond bestuurlijke goedkeuring verleend aan het initiatief van Automative Trade Support B.V. (ATS) en VWE Bureau voor Voertuigdocumentatie en –informatie B.V. (VWE) om de activiteiten van de “Automarkt Utrecht” te verplaatsen naar Beverwijk.
- 2.
Het verzoek van eiseres heeft betrekking op de volgende documenten: 1) een vaststellingsovereenkomst die de gemeente Utrecht, ATS en VWE op 7 november 2011 hebben gesloten (de vaststellingsovereenkomst) en 2) een bestuursadvies en besluit van verweerder van 15 november 2011 inzake “Vaststellingsovereenkomst Einde Gebruik Veemarktcomplex” (het collegebesluit). Verweerder weigert de verstrekking van deze documenten, omdat op de inhoud hiervan de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 55, eerste lid van de Gemeentewet (Gemw) van toepassing is verklaard. Verweerder heeft dit bij het collegebesluit bepaald. De hierbij te beschermen belangen betreffen volgens verweerder de belangen zoals genoemd in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob. Artikel 55 van de Gemw is volgens verweerder een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding die als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob, zodat de opgelegde geheimhouding prevaleert boven de door eiseres verzochte openbaarmaking. Verweerder verwijst hiervoor naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 3 april 2003 (LJN: AF7010). Het besluit tot geheimhouding kan volgens verweerder niet in deze procedure worden getoetst, omdat eiseres door dit besluit niet rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt.
- 3.
Eiseres betoogt dat de geheimhoudingsplicht formeel niet juist is opgelegd en daarmee niet kan worden ingeroepen voor de afwijzing van haar verzoek. De door verweerder genoemde belangen die met de geheimhouding worden beschermd, zijn volgens eiseres niet aan de orde, omdat vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens niet in het geding zijn, niet is gebleken van een zwaarwegend economisch of financieel belang van de gemeente Utrecht en evenmin is gebleken dat openbaarmaking van de documenten zou kunnen leiden tot benadeling of bevoordeling van natuurlijke personen, rechtspersonen of derden. Verweerder neemt het volgens eiseres niet zo nauw met de opgelegde geheimhouding nu deze in een civielrechtelijke procedure tussen partijen bij de rechtbank Arnhem wel een en ander uit de vaststellingsovereenkomst heeft prijsgegeven. Eiseres bestrijdt verweerders stelling dat artikel 55 van de Gemw een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding is, die als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob. Haar is geen uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bekend waarbij dit is overwogen. Geheimhouding van het collegebesluit en de vaststellingsovereenkomst is volgens eiseres in strijd met een goede en democratische bestuursvoering, omdat hiermee de controle van de overheid op integriteit en illegale overheidsteun is uitgesloten. Eiseres verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 23 juni 2010 (LJN: BM8796).
- 4.
In geschil is of verweerder de door eiseres verzochte verstrekking van het collegebesluit en de vaststellingsovereenkomst terecht heeft geweigerd vanwege de op die documenten opgelegde geheimhoudingsplicht op grond van artikel 55 van de Gemw.
- 4.1.
De voorliggende vraag hierbij is of de beoordeling van een verzoek op grond van de Wob terzijde wordt geschoven door de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 55 van de Gemeentewet. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. In artikel 55 van de Gemw is het opleggen van een verplichting tot geheimhouding voor het college van burgemeester en wethouders op overeenkomstige wijze geregeld als dat voor de gemeenteraad in artikel 25 van de Gemw is bepaald. De rechtbank verwijst hiervoor naar de memorie van toelichting bij de Gemw (Kamerstukken II, 1985-1986, 19 403, nr. 3, p. 96). De betekenis van artikel 55 van Gemw is daarmee gelijk aan die van artikel 25 van de Gemw, zodat het oordeel van de ABRvS in de uitspraak van 11 september 2002
(LJN: AE7453) dat artikel 25 van de Gemw moet worden aangemerkt als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking en geheimhouding, die als bijzondere regeling voorrang heeft boven de Wob, ook geldt voor artikel 55 van de Gemw. Dit betekent ook dat het door eiseres genoemde en in de uitspraak van de ABRvS van 23 juni 2010 (LJN: BM8796) vooropgestelde belang van een goede en democratische besluitvorming dat met het recht van openbaarmaking op grond van de Wob wordt gediend, in dit geval ondergeschikt is aan de geheimhoudingsplicht die voor de inhoud van het collegebesluit en de vaststellingsovereenkomst is opgelegd en waarop verweerder een beroep heeft gedaan. Zolang de geheimhoudingsplicht niet is opgeheven, kan verweerder daarop een beroep blijven doen bij de beoordeling van een verzoek op grond van de Wob. De door eiseres aangevoerde omstandigheid dat verweerder in een civielrechtelijke procedure wel informatie uit de geheimgehouden documenten zou hebben prijsgegeven, kan daarom niet ertoe leiden dat verweerder het verzoek van eiseres om die reden wel zou moeten honoreren.
- 4.2.
Het betoog van eiseres dat de geheimhoudingsplicht formeel niet juist is opgelegd, omdat de in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob genoemde belangen in deze zaak geen rol spelen, kan geen doel treffen. Eiseres is geen belanghebbende bij dat besluit, omdat de geheimhoudingsplicht niet op haar is komen te rusten en evenmin is gebleken van zo’n betrokkenheid bij de betreffende documenten waardoor zij door de geheimhouding rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt. De omstandigheid dat het verzoek van eiseres om verstrekking van documenten vanwege de geheimhoudingsplicht wordt geweigerd, doet hieraan niet af. De geheimhouding raakt daarmee indirect de belangen van eiseres. Dat eiseres dit onderwerp
subjectief gesproken heel belangrijk vindt, betekent nog niet dat zij een direct belang heeft, terwijl dat vereist is voor het zijn van belanghebbende. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 26 oktober 2005 (LJN: AU5002).
- 5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de door eiseres verzochte verstrekking van het collegebesluit en de vaststellingsovereenkomst geweigerd. Het beroep is ongegrond.
- 6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Op de zitting is met partijen besproken of deze procedure wel genoegzaam uitkomst biedt in het geschil dat hen verdeeld houdt. Verweerder heeft geen aanleiding gezien alsnog te voorzien in de behoefte van eiseres om informatie over de besluitvorming bij de verplaatsing van de Automarkt Utrecht. Het is in het kader van een geding ten overstaan van de bestuursrechter begrijpelijk dat verweerder zich hierbij formeel opstelt en zich beroept op zijn juridische positie bij het Wob-verzoek van eiseres. Aan de andere kant mag niet onvermeld blijven dat verweerder zijn rol van lokale overheid alleen ten volle kan uitoefenen als hij in de wijze waarop hij dit doet het vertrouwen van zijn burgers en dus ook van eiseres geniet. Zo veel mogelijk openheid en communicatie zijn daarbij essentieel. Verweerder zet dit vertrouwen onder druk door (verdere) juridisering van de door eiseres gewenste openheid van zaken bij de verwikkelingen rondom de verplaatsing van de Automarkt Utrecht. Verweerder zou wellicht in dat perspectief er goed aan doen eiseres wat meer inzicht te bieden waarom zij heeft gekozen voor het initiatief van ATS en VWE om daarmee de mogelijke argwaan daartegen te ontkrachten. Dit wil echter niet zeggen dat verweerders houding zou moeten worden afgekeurd. Als een bestuursorgaan een bepaalde keuze weloverwogen en na afweging van alternatieven heeft gemaakt, is het over het algemeen goed dat zo’n bestuursorgaan dan ook achter die eigen keuze blijft staan en “sterke knieën” heeft.
- 7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van Z. Rawan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2012.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.