ABRvS, 23-06-2010, nr. 200908919/1/H3.
ECLI:NL:RVS:2010:BM8796
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-06-2010
- Magistraten
Mrs. M. Vlasblom, C.H.M. van Altena, D. Roemers
- Zaaknummer
200908919/1/H3.
- LJN
BM8796
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BM8796, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑06‑2010
Uitspraak 23‑06‑2010
Mrs. M. Vlasblom, C.H.M. van Altena, D. Roemers
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting en Belangengroep Berkhout is Bòós! (hierna: de stichting), gevestigd te Berkhout, gemeente Koggenland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 oktober 2009 in zaak nr. 09/2286 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2007 heeft het college geweigerd een aantal documenten openbaar te maken.
Bij besluit van 12 maart 2009 heeft het college, gevolg gevend aan een uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar beslist en dat bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2009, verzonden op 7 oktober 2009, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 november 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 30 december 2009 heeft de stichting toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2010, waar de stichting, vertegenwoordigd door A. de Haas en A. Vethman, voorzitter, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, mr. S. Yuksel en drs. G. van der Meulen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
- a.
(…);
- b.
de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
- c.
(…);
- d.
(…);
- e.
(…);
- f.
(…);
- g.
het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2.
Bij besluit van 12 maart 2009 heeft het college onder meer de weigering om het Afsprakenkader van 20 juni 2007 en zijn besluit van 26 juni 2007, kenmerk 2007-35737, openbaar te maken gehandhaafd. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat het Afsprakenkader contractovernames, koop en verkoop van grond en intenties tot samenwerking behelst, dat daarin partijen met name worden genoemd en expliciete financiële afspraken en voorwaarden voor partijen zijn opgenomen. Openbaarmaking verzwakt de onderhandelingspositie van de provincie en zal tevens leiden tot onevenredige benadeling van de provincie en de ontwikkelaars die betrokken zijn bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Jaagweg te Koggenland. Wat betreft het besluit van 26 juni 2007 heeft het college aan het besluit van 12 maart 2009 ten grondslag gelegd dat openbaarmaking niet opweegt tegen de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob genoemde belangen, omdat daarin aankoopbedragen, rentepercentages, perceelnummers en de namen van betrokkenen worden genoemd.
2.3.
De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid kon weigeren het Afsprakenkader openbaar te maken. Volgens de stichting heeft de rechtbank miskend dat de betrokken partijen publiekelijk bekend zijn en in diverse stukken met naam worden genoemd. Voorts kan volgens de stichting openbaarmaking van duidelijke voorwaarden en financiële afspraken de economische positie van de provincie niet schaden, en heeft het college geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de ontwikkelaars het Afsprakenkader vertrouwelijk aan het college hebben overgelegd. De stichting betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de provincie bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Jaagweg een participerende rol als privaatrechtelijk persoon heeft en niet optreedt in de rol van bestuursorgaan. De rechtbank heeft hiermee miskend dat gemeenschapsgeld wordt gebruikt voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Jaagweg. Ook betoogt de stichting dat zij vermoedt dat illegale staatssteun is verleend, dat dit uit het Afsprakenkader zou kunnen blijken en dat het mede daarom openbaargemaakt zou moeten worden. Ter zitting van de Afdeling heeft de stichting hieraan toegevoegd dat het Afsprakenkader tevens openbaar gemaakt zou moeten worden omdat een lid van het college dat betrokken was bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Jaagweg wordt verdacht van omkoping.
De stichting betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid kon weigeren het besluit van 26 juni 2007, kenmerk 2007-35737, openbaar te maken. De in dat besluit genoemde aankoopbedragen, rentepercentages, perceelnummers en namen van betrokkenen staan in de koopovereenkomsten die verwijzen naar dat besluit. Deze zijn via het Kadaster openbaar. Het college mocht daarom niet weigeren het gevraagde besluit openbaar te maken, aldus de stichting.
2.3.1.
De stichting betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het Afsprakenkader openbaar gemaakt zou moeten worden omdat uit dat stuk wellicht zou kunnen blijken van illegale staatssteun of omkoping. Zoals de Afdeling reeds meermalen heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 14 mei 2003 in zaak nr. 200203532/1 (AB 2003, 241), dient het recht van openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het belang van een goede en democratische bestuursvoering. Het belang van controle op illegale staatssteun maakt deel uit van het belang van een goede en democratische besluitvorming. Evenzo geldt dit voor het belang van controle op de integriteit van de besluitvorming. Daarom kan aan die door de stichting gestelde belangen geen extra gewicht worden toegekend.
De stichting betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de provincie in het Afsprakenkader een participerende rol als privaatrechtelijk persoon had en niet optrad in de rol van bestuursorgaan en dat het college daarom mocht weigeren dat document openbaar te maken. Het college heeft deze stelling niet ten grondslag gelegd aan zijn besluit tot weigering om het Afsprakenkader openbaar te maken. Omdat de rechtbank echter ook de door het college wel aan het besluit ten grondslag gelegde weigeringsgrond heeft beoordeeld, hoeft dit niet te leiden tot vernietiging van haar uitspraak.
2.3.2.
Mede gelet op hetgeen uit openbare bron bekend is over de ontwikkeling van het betrokken bedrijventerrein, is de Afdeling anders dan de rechtbank van oordeel dat het college in het bij de rechtbank bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd hoe openbaarmaking van hier in het geding zijnde stukken, zijnde het Afsprakenkader en het besluit van 26 juni 2007, de economische of financiële belangen van de provincie zal schaden of zal leiden tot onevenredige benadeling van de overige bij het Afsprakenkader en de ontwikkeling van het bedrijventerrein betrokken partijen. De enkele stelling dat dit zo is, is onvoldoende.
Evenmin kan als deugdelijke motivering dienen het ter zitting gehouden betoog van het college dat het heeft geweigerd het Afsprakenkader en het besluit van 26 juni 2007 openbaar te maken omdat de provincie hiervan last zou kunnen ondervinden bij toekomstige onderhandelingen over de ontwikkeling van andere bedrijventerreinen. Het college wenst dat de provincie toekomstige onderhandelingen met een schone lei kan beginnen en dat het in die onderhandelingen niet zal worden geconfronteerd met een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Gelet ook op de strekking van de hier voorliggende documenten is dit streven op zichzelf niet dragend voor de conclusie dat openbaarmaking van het Afsprakenkader en het besluit van 26 juni 2007 zal leiden tot een aantasting van de economische of financiële belangen van de provincie of tot onevenredige benadeling van de provincie. De documenten waarvan de stichting om openbaarmaking heeft gevraagd hebben mede betrekking op de aanwending van de publieke bevoegdheden van de organen van de provincie in het private rechtsverkeer. In dat rechtsverkeer is het de provincie, evenals in het publieke rechtsverkeer, niet toegestaan om gelijke gevallen ongelijk te behandelen.
2.3.3.
Gelet op het voorgaande heeft het college niet duidelijk gemaakt dat de in artikel 10, onder b en g, van de Wob genoemde belangen in het geding zijn en hoe die zijn afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Het bij de rechtbank bestreden besluit is voor zover het betreft de weigering het Afsprakenkader en het besluit van 26 juni 2007 openbaar te maken, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb tot stand gekomen.
2.4.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het besluit van 12 maart 2009 in stand heeft gelaten voor zover het college bij dat besluit zijn weigering heeft gehandhaafd het Afsprakenkader van 20 juni 2007 en zijn besluit van 26 juni 2007, kenmerk 2007-35737, openbaar te maken. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 maart 2009 van het college alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover het college daarbij zijn weigering heeft gehandhaafd het Afsprakenkader van 20 juni 2007 en zijn besluit van 26 juni 2007, kenmerk 2007-35737, openbaar te maken.
2.5.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 oktober 2009 in zaak nr. 09/2286, voor zover daarbij het besluit van 12 maart 2009 in stand is gelaten voor zover bij dat besluit de weigering is gehandhaafd het Afsprakenkader van 20 juni 2007 en het besluit van 26 juni 2007, kenmerk 2007-35737, openbaar te maken;
- III.
verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- IV.
vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 12 maart 2009, kenmerk 2009-13705, voor zover daarbij de weigering is gehandhaafd het Afsprakenkader van 20 juni 2007 en het besluit van 26 juni 2007, kenmerk 2007-35737, openbaar te maken;
- V.
gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan de stichting Stichting en Belangengroep Berkhout is Bòós! het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 744,00 (zegge: zevenhonderdvierenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom voorzitter
w.g. Klein ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010.