Ook de cassatieakte vermeldt [a-straat 1] in [woonplaats] als adres van de verdachte.
HR, 12-11-2019, nr. 18/03970
ECLI:NL:HR:2019:1740
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-11-2019
- Zaaknummer
18/03970
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1740, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑11‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:927
ECLI:NL:PHR:2019:927, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑09‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1740
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0378
NbSr 2019/361
NbSr 2020/361
Uitspraak 12‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. poging tot diefstal (art. 310 Sr) en diefstal met braak (art. 311.1.5 Sr). Dubbel verstek. Aanhoudingsverzoek niet gemachtigde raadsman, die geen contact meer heeft met verdachte, ttz. op de grond dat hij alsnog machtiging verkrijgt en verdachte zijn aanwezigheidsrecht kan uitoefenen door Hof afgewezen o.g.v. overweging dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat verdachte een volgende keer wel zal verschijnen of bereikt zal worden. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1934, inhoudende dat aanhoudingsverzoek kan worden gedaan door verdachte, gemachtigde raadsman of niet gemachtigde raadsman (met het oog op effectuering aanwezigheidsrecht verdachte of t.b.v. alsnog verkrijgen machtiging), dat rechter (als geval dat aan verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is zich niet voordoet) belangenafweging dient te maken tussen aanwezigheidsrecht verdachte en belang bij doeltreffende en spoedige berechting, dat rechter i.g.v. afwijzing van verzoek in motivering van zijn beslissing blijk dient te geven van deze belangenafweging, terwijl die motivering in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid kan worden getoetst. Afwijzing aanhoudingsverzoek door Hof is niet z.m. begrijpelijk gelet op hetgeen raadsman aan verzoek ten grondslag heeft gelegd, i.h.b. dat verzoek mede ertoe strekt de in art. 279.1 Sv bedoelde machtiging te verkrijgen van verdachte. Uit de motivering van de afwijzing van dat verzoek blijkt evenmin dat Hof de vereiste belangenafweging heeft gemaakt. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03970
Datum 12 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 september 2018, nummer 20/003651-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s‑Hertogenbosch, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mee dat de dagvaarding overeenkomstig de wettelijke voorschriften is betekend en vraagt de als raadsman ter terechtzitting verschenen mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, naar zijn cliënt.
Deze verklaart:
Ik verzoek uw hof om de zaak aan te houden, in de eerste plaats zodat mijn cliënt zijn aanwezigheidsrecht uit kan oefenen en in de tweede plaats om mij in de gelegenheid te stellen een machtiging voor het voeren van de verdediging te verkrijgen. Ik heb geen contact gehad met mijn cliënt. Ik stond hem bij in eerste aanleg en er is kort daarna, op het moment van instellen van hoger beroep, nog een laatste contact geweest. Ik voel me nu niet gemachtigd.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede:
Het verzoek tot aanhouding dient te worden afgewezen. Het verzoek is niet nader onderbouwd. De dagvaarding is correct betekend. Ik vraag verstek.
De raadsman reageert:
Ik kan het verzoek tot aanhouding niet onderbouwen, want ik heb geen contact gehad met cliënt. Het is een algemeen verzoek.
Na een korte onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter de volgende beslissing van het hof mede:
Er is gelet op de inhoud van het dossier en gelet op hetgeen de raadsman zojuist heeft opgemerkt geen aanleiding te veronderstellen dat de verdachte een volgende keer wel zal verschijnen of bereikt zal worden. Het verzoek tot aanhouding van de zaak wordt afgewezen.”
2.3
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte, kan ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig art. 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds – dat wil zeggen: zonder dat tot de hierna weer te geven afweging van belangen wordt overgegaan – afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid, onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht – waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen – en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in het geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing. In cassatie kan die motivering slechts op haar begrijpelijkheid worden getoets (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.4
Het Hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de verdachte de volgende keer wel zal verschijnen of bereikt zal worden en dat het aanhoudingsverzoek op die grond moet worden afgewezen. In aanmerking genomen wat de raadsman aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, in het bijzonder dat het verzoek mede ertoe strekt de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging te verkrijgen van de verdachte, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Uit de motivering van de afwijzing van dat verzoek blijkt evenmin dat het Hof de onder 2.3 bedoelde afweging van belangen heeft gemaakt.
2.5
Het middel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2019.
Conclusie 24‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Aanhoudingsverzoek, mede gedaan met het oog op het verkrijgen van een machtiging a.b.i. art. 279 Sv. Klacht dat het hof heeft verzuimd de vereiste belangenafweging te maken. Conclusie strekt tot vernietiging.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03970
Zitting 24 september 2019
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 13 september 2018 met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 november 2017. Daarbij is de verdachte wegens 1 “poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” en 2 “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof de afwijzing van het ter terechtzitting in hoger beroep gedane aanhoudingsverzoek ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien het hof heeft verzuimd bij de beoordeling van het verzoek alle daartoe in aanmerking komende belangen af te wegen.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft de verdachte bij vonnis van 13 november 2017 bij verstek veroordeeld wegens – kort gezegd – poging tot gekwalificeerde diefstal en gekwalificeerde diefstal.
(ii) Op 21 november 2017 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Op de akte instellen hoger beroep staat als adres van de verdachte vermeld [a-straat 1] in [woonplaats].1.Volgens de ID-staat SKDB van 13 augustus 2018 is het desbetreffende adres sinds 1 juli 2017 het BRP-adres van de verdachte.
(iii) De dagvaarding is, nadat op 1 augustus 2018 tevergeefs is geprobeerd deze aan de verdachte op diens BRP-adres ( [a-straat 1] in [woonplaats] ) uit te reiken, op 13 augustus 2018 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant.
(iv) Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 augustus 2018 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mee dat de dagvaarding overeenkomstig de wettelijke voorschriften is betekend en vraagt de als raadsman ter terechtzitting verschenen mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, naar zijn cliënt.
Deze verklaart:
Ik verzoek uw hof om de zaak aan te houden, in de eerste plaats zodat mijn cliënt zijn aanwezigheidsrecht uit kan oefenen en in de tweede plaats om mij in de gelegenheid te stellen een machtiging voor het voeren van de verdediging te verkrijgen. Ik heb geen contact gehad met mijn cliënt. Ik stond hem bij in eerste aanleg en er is kort daarna, op het moment van instellen van hoger beroep, nog een laatste contact geweest. Ik voel me nu niet gemachtigd.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede:
Het verzoek tot aanhouding dient te worden afgewezen. Het verzoek is niet nader onderbouwd. De dagvaarding is correct betekend. Ik vraag verstek.
De raadsman reageert:
Ik kan het verzoek tot aanhouding niet onderbouwen, want ik heb geen contact gehad met cliënt. Het is een algemeen verzoek.
Na een korte onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter de volgende beslissing van het hof mede:
Er is gelet op de inhoud van het dossier en gelet op hetgeen de raadsman zojuist heeft opgemerkt geen aanleiding te veronderstellen dat de verdachte een volgende keer wel zal verschijnen of bereikt zal worden. Het verzoek tot aanhouding van de zaak wordt afgewezen.”
(v) Het hof heeft de verdachte bij arrest van 13 september 2016 met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 november 2017.
5. Het op 30 augustus 2018 ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek van mr. Van de Bergh tot aanhouding van de zaak is een verzoek tot toepassing van art. 281, eerste lid, Sv op de voet van art. 328 Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv en art. 415, eerste lid, Sv. Maatstaf voor de beoordeling van een zodanig verzoek is ingevolge art. 281, eerste lid, Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv of het belang van het onderzoek de schorsing vordert.
6. Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzitting niet-verschenen verdachte kan ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging. Wanneer de rechter het verzoek niet afwijst op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht – waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen – en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing.2.
7. In het licht van het voorafgaande, heeft het hof de afwijzing van het aanhoudingsverzoek ontoereikend gemotiveerd. Het aanhoudingsverzoek is (mede) gedaan met het oog op het verkrijgen van een machtiging als bedoeld in art. 279 Sv. Het hof heeft aan de afwijzing slechts ten grondslag gelegd dat het geen aanleiding heeft te veronderstellen dat de verdachte een volgende keer wel zal verschijnen of bereikt zal worden. Daarmee heeft het hof er geen blijk van gegeven de vereiste belangenafweging te hebben gemaakt.3.Weliswaar kan een eventuele moeilijke bereikbaarheid van de verdachte gewicht in de schaal leggen bij de belangenafweging zoals hiervoor onder 6 bedoeld4., maar van enige afweging van belangen, in die zin dat de aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag gelegde gronden daarbij worden betrokken, blijkt niet. Reeds daarom kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
8. Daarbij komt dat de motivering, voor zover deze inhoudt dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de verdachte een volgende keer wel zal (verschijnen of zal) worden bereikt, niet begrijpelijk is in het licht van hetgeen door de raadsman is aangevoerd. De raadsman heeft opgemerkt bij het instellen van hoger beroep nog contact met de verdachte te hebben gehad, terwijl het hof niet motiveert waaruit zou volgen dat het onaannemelijk is dat de raadsman de verdachte zou kunnen bereiken teneinde alsnog een machtiging te verkrijgen. Daarin verschilt de onderhavige zaak van de zaak leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1144, waarin eveneens een aanhoudingsverzoek was gedaan met het oog op het verkrijgen van een machtiging.5.In die zaak had de raadsman in hoger beroep aangevoerd dat hij namens de verdachte hoger beroep had aangetekend maar geen contact meer met hem had gehad en dat hij hem wel had uitgenodigd voor een gesprek maar dat de verdachte daarop niet had gereageerd.
9. Het middel slaagt.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑09‑2019
HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934. Dit kader is herhaald in HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:669 en – ten aanzien van de niet-gemachtigde raadsman – HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2020 en HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1014.
Zie ook HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:779. Daarin verschilt de onderhavige zaak van de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1144.
Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld voorafgaand aan HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1144 (PHR:2019:757), onder 3.6.
Zie voorts HR 17 september 2013, nr. 11/04516 (niet gepubliceerd), waarin eveneens een aanhoudingsverzoek was gedaan met het oog op het verkrijgen van een machtiging als bedoeld in art. 279 Sv. Het hof wees dit aanhoudingsverzoek af en legde aan die afwijzing onder meer ten grondslag dat de dagvaarding in hoger beroep in persoon was betekend. De Hoge Raad liet dat oordeel in stand (art. 81, eerste lid, RO). Ik wijs er nog op dat in de onderhavige zaak de dagvaarding in hoger beroep niet in persoon is betekend.