HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:789, rechtsoverweging 2.2.2 en HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3529, rechtsoverweging 3.3.1.
HR, 24-03-2023, nr. 22/03073
22/03073
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-03-2023
- Zaaknummer
22/03073
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:358, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑03‑2023; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑03‑2023
- Vindplaatsen
V-N 2023/15.17 met annotatie van Redactie
NLF 2023/0738 met annotatie van Sara Verkaik
USZ 2023/115
JB 2023/83
NTFR 2023/493 met annotatie van Mr. K.M.G. Demandt
Uitspraak 24‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Procesrecht; verzoek om uitstel van de zitting.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/03073
Datum 24 maart 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 juli 2022, nrs. 21/00408 tot en met 21/00413, op de hoger beroepen van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 20/1719 tot en met HAA 20/1723 en HAA 20/2752) betreffende aan belanghebbende over de jaren 2009 en 2011 tot en met 2014 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, een navorderingsaanslag in het recht van successie en de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.A. Kan, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Uitgangspunten in cassatie
2.1
Bij aangetekende brief van 9 juni 2022 heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende meegedeeld dat het onderzoek ter zitting zou plaatsvinden op 19 juli 2022.
2.2
De zaak van belanghebbende is door de Rechtbank en door het Hof behandeld gelijktijdig met de zaak tegen [A], de belanghebbende in de zaak die bij de Hoge Raad aanhangig is met zaaknummer 22/03074. Voor beide belanghebbenden is in beroep en in hoger beroep dezelfde gemachtigde opgetreden.
2.3
De gemachtigde heeft op 16 juni 2022 verzocht om uitstel van het onderzoek ter zitting, onder meer aanvoerend dat hij op de door het Hof genoemde datum verhinderd was. Dit verzoek is ingediend bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en door dit Gerechtshof dezelfde dag doorgestuurd naar het Hof.
2.4
In de bestreden uitspraak is vermeld dat bij het onderzoek ter zitting op 19 juli 2022 aan de zijde van belanghebbende niemand is verschenen, hoewel de gemachtigde overeenkomstig de wet is uitgenodigd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel voert aan dat het oordeel van het Hof dat het onderzoek ter zitting buiten aanwezigheid van belanghebbende en zijn gemachtigde heeft kunnen plaatsvinden onbegrijpelijk is, nu de gemachtigde op 16 juni 2022 een gemotiveerd verzoek om uitstel van de voor 19 juli 2022 geplande zitting heeft ingediend.
3.2
Indien een belanghebbende of zijn gemachtigde tijdig, onder aanvoering van gewichtige redenen waarom hij niet op de voor de behandeling van de zaak vastgestelde zittingsdag aanwezig kan zijn of hij zich daarop niet kan voorbereiden, verzoekt die behandeling op een nader te bepalen dag te doen plaatsvinden, dient de rechter dat verzoek in te willigen, tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende belangen aan uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient de rechter in zijn uitspraak te motiveren.1.
3.3
De bestreden uitspraak bevat geen gemotiveerde beslissing op het hiervoor in 2.3 genoemde verzoek. Het middel slaagt. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 22/03074 met deze zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding moet worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 136, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 3.348, derhalve € 1.674, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑03‑2023
Beroepschrift 24‑03‑2023
Uit het beroepschrift in cassatie van belanghebbende:
Edelhoogachtbaar College,
Namens belanghebbende, [X], wonende te [Z], stel ik hierbij beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 juli 2022, kenmerken 21/00408 tot en met 21/00413 (productie 1), op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, kenmerken HAA 20/1719 tot en met HAA 20/1723 en HAA 20/2752, betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, recht van successie en hiermee samenhangende boetes.
Belanghebbende voert in cassatie het navolgende middel aan:
Middel: schending recht op een eerlijk proces
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht en in het algemeen van beginselen van een behoorlijke procesorde, althans verzuim van vormen waarvan de niet inachtneming de nietigheid ten gevolge moet hebben, doordat het Hof in r.o. 1.5 van de uitspraak heeft geoordeeld dat de advocaat-gemachtigde van belanghebbende overeenkomstig de wet is uitgenodigd voor de zitting van 19 juli 2022 en dat het onderzoek ter zitting daarom heeft kunnen plaatsvinden buiten de aanwezigheid van belanghebbende en zijn advocaat-gemachtigde. Dit oordeel miskent dat de advocaat-gemachtigde van belanghebbende op 16 juni 2022 het Hof met gewichtige redenen heeft verzocht om de zonder afstemming geagendeerde zitting van 19 juli 2022 op een ander tijdstip in te plannen, aangezien belanghebbende noch zijn advocaatgemachtigde op 19 juli 2022 aanwezig konden zijn. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is aldus onbegrijpelijk het oordeel van het Hof dat het onderzoek ter terechtzitting buiten de aanwezigheid van belanghebbende en zijn advocaat-gemachtigde heeft kunnen plaatsvinden. Belanghebbende heeft door deze gang van zaken geen eerlijk proces gehad.
1. Toelichting op het middel
1.1
Het Hof heeft bij brief van 9 juni 2022 medegedeeld dat het belanghebbendes beroep op 19 juli 2022 mondeling zal behandelen. Het Hof heeft die datum zonder afstemming met belanghebbende bepaald.
1.2
Bij e-mail van 16 juni 2022 — via het in dit verband specifiek daartoe aangewezen contactadres van het Hof — heeft belanghebbende het Hof bericht dat hij, noch zijn advocaat-gemachtigde beschikbaar zijn op voornoemde datum. In dezelfde email wordt daarom verzocht de zitting op een ander tijdstip te agenderen. Daartoe zijn zijdens belanghebbende verhinderdata opgegeven (productie 2).
1.3
Zonder reactie van het Hof op het aanhoudingsverzoek ontvangt belanghebbende vervolgens de bestreden uitspraak, waarin het Hof oordeelt dat het onderzoek ter terechtzitting buiten aanwezigheid van belanghebbende en zijn advocaat-gemachtigde heeft kunnen plaatsvinden, omdat belanghebbende overeenkomstig de wet is uitgenodigd.
1.4
Kennelijk is het procesdossier van het Hof incompleet, althans het Hof heeft ten onrechte nagelaten om de door Uw Raad vereiste belangenafweging te maken,1. temeer nu er in cassatie van uit moet worden gegaan dat er sprake is van gewichtige redenen om het onderzoek ter terechtzitting op een andere tijdstip dan 19 juli 2022 te agenderen. Het Hof heeft het oordeel over het kunnen voortzetten van het onderzoek ter zitting buiten de aanwezigheid van belanghebbende aldus onvoldoende gemotiveerd.
1.5
Daarnaast verdient opmerking — wellicht ten overvloede — dat belanghebbende belang bij cassatie heeft, omdat zijn aanwezigheid ter zitting relevant kan zijn voor de zorgvuldige beoordeling of de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan dat er in casu geen sprake zou zijn van een vrijwillige verbetering en er aldus (zwaardere) boetes kunnen worden opgelegd. In dat verband speelt mogelijk een rol de vraag of belanghebbende geloofwaardig heeft ontkend dat hij een vermeendelijk door de UBS op 16 september 2015 verzonden brief heeft ontvangen omtrent het groepsverzoek van de Belastingdienst ter zake van in Nederland woonachtige rekeninghouders. In dat kader kan belanghebbendes aanwezigheid ter zitting bij uitstek van belang zijn.
1.6
Mitsdien kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven.
Met conclusie:
Dat het uw Raad behage op voormelde en/of door uw Raad ambtshalve te bevinden gronden de bestreden uitspraak van Hof Amsterdam te vernietigen, alsmede onder de bepaling dat de griffierechten aan belanghebbende worden gerestitueerd en teven de inspecteur, althans de Staat, te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑03‑2023
HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:505.