Gerechtshof Den Haag 4 september 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1762.
HR, 24-12-2021, nr. 20/03990
ECLI:NL:HR:2021:1962, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-12-2021
- Zaaknummer
20/03990
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Erfrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1962, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑12‑2021; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:597, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2020:1762, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2021:597, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1962, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑12‑2020
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2022-0002
Jurisprudentie Erfrecht 2022/53
JERF 2022/53
JERF Actueel 2021/311
Uitspraak 24‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Verzoek tot opheffing legaten o.g.v. art. 4:123 BW. Vereisten voor toewijzing; meewegen bedoeling erflaters.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/03990
Datum 24 december 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
1. [verzoeker 1],wonende te [woonplaats],
2. [verzoekster 2],wonende te [woonplaats],
3. [verzoekster 3],wonende te [woonplaats],
4. [verzoekster 4],wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
hierna gezamenlijk: de legatarissen,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
[verweerder 1],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [verweerder 1],
advocaat: J. van Weerden.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de executeur] in zijn hoedanigheid van executeur van de
nalatenschap van [erflaatster],wonende te [woonplaats],
hierna: de executeur,
2. [verweerder 3],wonende te [woonplaats], Bulgarije,
hierna: [verweerder 3],
3. Caroline Ada DE WEERDT in haar hoedanigheid van
curator in het faillissement van [verweerder 3],kantoorhoudende te Leiden,
hierna: de curator,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak C/10/567051 HA RK 19-117 van de rechtbank Rotterdam van 26 september 2019;
de beschikking in de zaak 200.271.673/01 van het gerechtshof Den Haag van 4 september 2020, geminuteerd op 16 september 2020.
De legatarissen hebben tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder 1] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De executeur, [verweerder 3] en de curator hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
De advocaat van [verweerder 1] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder 1] en [verweerder 3] zijn de twee kinderen die zijn geboren uit het huwelijk van hun ouders (hierna ook de erflaters). De legatarissen zijn de kinderen van [verweerder 3].
(ii) De vader van [verweerder 1] en [verweerder 3] is in 2014 overleden. In zijn testament heeft hij zijn echtgenote en [verweerder 3] ieder voor 1/1000ste deel tot erfgenaam benoemd en [verweerder 1] voor 998/1000ste deel. Voorts heeft hij zijn helft van een chalet in Zwitserland (hierna: het chalet) aan de legatarissen gelegateerd. De nalatenschap van de vader is niet afgewikkeld.
(iii) [verweerder 3] is in 2016 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator in die hoedanigheid.
(iv) De moeder van [verweerder 1] en [verweerder 3] is in 2017 overleden. In haar testament heeft zij [verweerder 1] tot enig erfgenaam benoemd, [verweerder 3] en zijn afstammelingen uitgesloten als erfgenamen van haar nalatenschap, en haar aandeel in het chalet aan de legatarissen gelegateerd.
(v) De curator heeft namens [verweerder 3] de legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster opgeëist.
(vi) Tussen [verweerder 1], de curator, de executeur, de legatarissen en [verweerder 3] is een in 2018 ondertekende vaststellingsovereenkomst gesloten (waarin [verweerder 1] is aangeduid als [naam]). In deze overeenkomst is het volgende opgenomen:
“10. De afgifte van de legaten c.q. de levering van het chalet zal plaatsvinden ten overstaan van een door [de legatarissen] aan te wijzen notaris. Deze levering dient uiterlijk binnen drie maanden na afgifte door [naam] en de executeur van na te noemen volmacht/ondertekening van deze overeenkomst plaats te vinden (...).
(…)
12. De [legatarissen] dienen direct na het ondertekenen van deze overeenkomst zorg te dragen voor de financiering van de legitieme portie van [verweerder 3] in de nalatenschap van moeder van € 130.000,00. (…) Het bedrag van € 130.000,00 zal ter gelegenheid van de levering, door de notaris worden overgemaakt op de faillissementsrekening van de curator. (...)”
2.2
In dit geding verzoekt [verweerder 1] de verbintenissen uit de legaten met betrekking tot het chalet op te heffen, althans te wijzigen, en voorwaardelijk, indien dit verzoek wordt toegewezen, de legatarissen op straffe van een dwangsom te verbieden het gebruik en het beheer van het chalet voort te zetten en te gebieden het chalet van alle verhuurwebsites af te halen.
2.3
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen.
2.4
Het hof1.heeft bij mondeling gedane uitspraak de beschikking van de rechtbank vernietigd en de verbintenissen uit de legaten van erflaters met betrekking tot het chalet opgeheven. Verder heeft het hof de legatarissen op straffe van een dwangsom verboden om het gebruik en het beheer van het chalet voort te zetten en hen veroordeeld het chalet van alle verhuurwebsites af te halen. In de schriftelijke vastlegging van zijn uitspraak heeft het hof, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“3.17 Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de curator bevestigd dat het bedrag van € 130.000,- op de derdengeldrekening van [de advocaat van de legatarissen] staat.
(…)
5.3
De curator heeft ter zitting bij het hof te kennen gegeven, samengevat, dat zij een kort geding heeft aangespannen (…), omdat het chalet maar niet wordt afgenomen en het onduidelijk blijft waarom de legatarissen en [verweerder 3] weigeren de volmacht die leidt tot de overdracht te tekenen. Het belang van de curator is om duidelijkheid te krijgen in deze zaak. De curator is van mening dat mogelijke oplossingen van de onderhavige zaak liggen in het nakomen van de vaststellingsovereenkomst of het opheffen van de legaten.
(…)
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij het hof is gebleken dat alle betrokkenen in juli/augustus 2018 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en ondertekend teneinde (…) de levering van het chalet in Zwitserland alsmede de betaling van de legitieme portie van € 130.000,- door de legatarissen van [verweerder 3] aan de curator van [verweerder 3] te realiseren.
Inmiddels zijn ruim twee jaar verstreken waarin aan deze, naar het oordeel van het hof, eenvoudige vaststellingsovereenkomst geen uitvoering is gegeven door toedoen van de legatarissen en [verweerder 3], terwijl niet gebleken is wat hen belemmert om de volmacht te tekenen waardoor het chalet kan worden overgedragen. Ook ter zitting is het hof gebleken dat de legatarissen en [verweerder 3] niet voornemens zijn om constructief mee te werken aan de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Naar het oordeel van het hof blokkeren zij al enige jaren de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Door hun toedoen is de zaak in een volledige impasse geraakt en kan de nalatenschap van erflaatster niet worden afgewikkeld. (…) Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof sprake van een wijziging van omstandigheden, opgetreden na het overlijden van de erflater. Immers er is sprake van een vastgelopen zaak zonder uitzicht dat deze kan worden vlot getrokken, waardoor geen uitvoering gegeven kan worden aan het legaat en de nalatenschappen niet kunnen worden afgewikkeld. Naar het oordeel van het hof kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de verbintenissen uit het legaat niet gevergd worden. (…)
(…)
5.9
Gezien het nodeloos traineren van de afwikkeling van de legaten door de legatarissen ziet het hof aanleiding om de legatarissen in de proceskosten van beide instanties te veroordelen (…).”
3. Beoordeling van het middel
3.1.1
Onderdeel 2 van het middel klaagt onder A-C dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door toepassing te geven aan art. 4:123 BW, nu niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die tot opheffing van de legaten noodzaken, althans dat het hof niet de voorgeschreven terughoudendheid in acht heeft genomen. Het onderdeel wijst erop dat, naar het hof in rov. 5.2 heeft vastgesteld, de legatarissen hebben aangevoerd dat zij nakoming van de vaststellingsovereenkomst wensen, dat het overeengekomen bedrag van € 130.000,-- op de derdenrekening van hun advocaat staat, en dat alleen [verweerder 1] nog moet meewerken. Nakoming van de verbintenissen uit de legaten zoals vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst is nog mogelijk en de curator heeft daartoe, naar het hof in rov. 5.3 heeft vastgesteld, een kort geding aanhangig gemaakt. De door het hof in rov. 5.6 genoemde omstandigheden doen aan de mogelijkheid tot nakoming niet af. Onder die omstandigheden was voor opheffing van de legaten geen plaats, aldus de klacht. Daarnaast klaagt het onderdeel onder D, onder verwijzing naar onder meer het proces-verbaal van de behandeling bij het hof, dat het oordeel dat de legatarissen de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst frustreren onbegrijpelijk is.
Onderdeel 3 klaagt dat het hof in strijd met art. 4:123 lid 2 BW heeft verzuimd rekening te houden met de bedoeling van erflaters dat het chalet naar de kleinkinderen zou gaan, althans in de familie te houden.
3.1.2
Art. 4:123 BW bepaalt in lid 1 dat de rechter op verzoek van de legataris of van hem die met het legaat belast is, de verbintenissen uit een legaat kan wijzigen of geheel of gedeeltelijk opheffen op grond van na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheden welke van dien aard zijn, dat de andere partij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van die verbintenissen niet mag verwachten. Lid 2 bepaalt dat de rechter bij een wijziging of opheffing zoveel mogelijk de bedoeling van de erflater in acht dient te nemen. De regeling vormt de erfrechtelijke pendant van art. 6:258 BW. In de aard van de geformuleerde bevoegdheid ligt besloten dat zij slechts in uitzonderlijke omstandigheden zal kunnen worden toegepast.2.
3.1.3
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof valt af te leiden dat de curator het in rov. 5.3 van de bestreden beschikking genoemde kort geding heeft aangespannen om de medewerking van onder meer [verweerder 1], de legatarissen en [verweerder 3] voor de levering van het chalet te verkrijgen, dat [verweerder 1] de daartoe opgestelde volmacht op de dag voor de mondelinge behandeling bij het hof heeft ondertekend, en dat [verweerder 3], en in diens voetspoor de legatarissen, hebben geweigerd de gepresenteerde volmacht te ondertekenen op de grond dat daarin voorwaarden staan die volgens hen niet zijn overeengekomen. In het licht van deze verklaringen is het oordeel van het hof dat uitsluitend door toedoen van [verweerder 3] en de legatarissen geen uitvoering is, respectievelijk kan worden, gegeven aan de vaststellingsovereenkomst, onvoldoende gemotiveerd, nu het hof geen oordeel heeft gegeven over de stelling van [verweerder 3] en de legatarissen dat in de volmacht voorwaarden staan die niet zijn overeengekomen.
3.1.4
Het oordeel dat sprake is van een vastgelopen zaak zonder uitzicht dat deze kan worden vlot getrokken, waardoor geen uitvoering gegeven kan worden aan de legaten en de nalatenschappen niet kunnen worden afgewikkeld, is voorts onbegrijpelijk in het licht van de vaststellingen van het hof dat de legatarissen stellen dat zij nakoming wensen, dat de curator een kort geding heeft aangespannen om de daarvoor vereiste medewerking van de diverse betrokkenen af te dwingen, en dat het op grond van de vaststellingsovereenkomst door de legatarissen te betalen bedrag van € 130.000,-- op een derdengeldrekening staat.
3.1.5
Tot slot heeft het hof er geen blijk van gegeven de bedoeling van erflaters bij de beoordeling van het verzoek tot opheffing van de verbintenissen uit de legaten te hebben betrokken.
3.1.6
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.2-3.1.5 is overwogen, heeft het hof niet tot het oordeel kunnen komen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de verbintenissen uit de legaten niet gevergd kan worden. De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klachten zijn gegrond.
3.2
Onderdeel 5 klaagt onder verwijzing naar onderdeel 2D over de veroordeling van de legatarissen in de proceskosten van beide instanties op de grond dat zij de afwikkeling van de legaten nodeloos hebben getraineerd. Het onderdeel slaagt op de gronden hiervoor in 3.1.3 vermeld.
3.3
Onderdeel 6 slaagt voor zover het klaagt over beslissingen die voortbouwen op de oordelen die blijkens hetgeen hiervoor is overwogen met succes zijn bestreden.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 4 september 2020;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 24 december 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑12‑2021
Parl. Gesch. Inv. Boek 4 BW, p. 2018.
Conclusie 11‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Erfrecht. Legaat Zwitsers chalet. Verzoek opheffing legaat op voet art. 4:123 BW; maatstaf; redelijkheid en billijkheid; vaststelling wil erflater.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03990
Zitting 11 juni 2021
(bij vervroeging)
CONCLUSIE
P. Vlas
In de zaak
1. [verzoeker 1] ,
2. [verzoekster 2] ,
3. [verzoekster 3] ,
4. [verzoekster 4] ,
(hierna gezamenlijk: de legatarissen)
tegen
1. [verweerder 1] ,
(hierna: [verweerder 1] )
Belanghebbenden:
2. [de executeur] , in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflaatster] ,
(hierna: de executeur),
3. [verweerder 3] ,
(hierna: [verweerder 3] ),
4. mr. C.A. de Weerdt q.q., in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [verweerder 3] ,
(hierna: de curator)
Deze zaak heeft betrekking op een verzoek tot opheffing van een legaat op de voet van art. 4:123 BW.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan, kort samengevat, van het volgende worden uitgegaan.1.Op 26 februari 2014 is te [plaats] overleden [erflater] (hierna: erflater). Erflater was ten tijde van zijn overlijden gehuwd met [erflaatster] (hierna: erflaatster). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [verweerder 1] en [verweerder 3] .
1.2
Bij testament van 10 februari 2014 heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt en daarbij (onder meer) erflaatster en [verweerder 3] ieder voor 1/1000ste deel en [verweerder 1] voor 998/1000ste deel tot erfgenaam benoemd. Daarnaast heeft erflater een aantal geldsommen gelegateerd. Voorts heeft hij aan zijn kleinkinderen [verzoeker 1] , [verzoekster 2] , [verzoekster 3] en [verzoekster 4] (zij zijn de kinderen van [verweerder 3] ) zijn helft van een chalet in Zwitserland gelegateerd. Erflaatster is benoemd tot executeur van de nalatenschap van erflater.
1.3
Op 10 februari 2014 is door erflater, erflaatster, [verweerder 1] en [verweerder 3] een familiestatuut opgesteld waarbij onder meer is verklaard:
‘(…)
1. de kinderen verklaren ervan op de hoogte te zijn dat de ouders bij testament over hun nalatenschap hebben beschikt;
2. de ouders verklaren dat het hun bedoeling is om de kinderen gelijk te behandelen. Zij wensen op geen enkele manier onderscheid te maken tussen de kinderen. (...)’.
1.4
Erflaatster heeft de benoeming tot executeur van de nalatenschap van erflater aanvaard. Zij heeft [verweerder 1] en [verweerder 3] als executeurs aan zich toegevoegd. Van de nalatenschap van erflater is geen boedelbeschrijving opgemaakt en die nalatenschap is niet afgewikkeld.
1.5
[verweerder 3] is bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2016 in staat van faillissement verklaard. C.A. de Weerdt is benoemd tot curator.
1.6
Op 19 oktober 2017 is erflaatster te [plaats] overleden. Zij was ten tijde van haar overlijden ongehuwd en niet geregistreerd als partner.
1.7
Bij testament van 9 maart 2017 heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt. In het testament is (onder meer) het volgende bepaald:
‘(…)
HOOFDSTUK 2. ERFSTELLING
I. Erfstelling
Ik benoem tot mijn enig erfgenaam, mijn zoon [verweerder 1] , geboren te […]. Ik sluit mijn zoon, [verweerder 3] , geboren te […] en zijn afstammelingen uitdrukkelijk uit als erfgenamen van mijn nalatenschap. (...)
HOOFDSTUK 3. LEGATEN
(…)
h. Legaat Chalet in Zwitserland
Ik legateer, niet vrij van erfbelasting, mijn aandeel in het chalet staande en gelegen te Grächen (Zwitserland) aan:
- mijn kleinzoon, [verzoeker 1] , geboren te […];
- mijn kleindochter, [verzoekster 2] , geboren te […];
- mijn kleindochter, [verzoekster 3] , geboren te […];
- mijn kleindochter, [verzoekster 4] , geboren te […],
ieder voor één/vierde deel (...)’
Het testament bevat voorts een executeursbenoeming, de instelling van een zelfbeschermingsbewind over hetgeen de legatarissen op grond van het legaat uit de nalatenschap verkrijgen en een bepaling over de inkortingsvolgorde van de erfrechtelijke verkrijging door [verweerder 3] , indien door hem een beroep wordt gedaan op zijn legitieme.
1.8
De executeur heeft de executeursbenoeming aanvaard. Bij akte van 21 november 2017 heeft [verweerder 1] de nalatenschap van de erflaatster onder het voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard.
1.9
Met toestemming van de rechter-commissaris in het faillissement van [verweerder 3] is de tot de nalatenschap behorende woning te [plaats] verkocht en geleverd. De gehele netto verkoopopbrengst is door de notaris onder haar berusting gehouden wegens de door de curator nog nader te onderzoeken mogelijkheid om een beroep te doen op de legitieme portie in het faillissement van [verweerder 3] . De woning is op 28 maart 2018 aan derden geleverd. Van de in depot gehouden netto verkoopopbrengst is op of omstreeks 29 juni 2018 een bedrag van € 149.032,46, zijnde het ‘vadersdeel’ van het depot, uitgekeerd aan [verweerder 1] . Namens [verweerder 3] heeft de curator zijn legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster opgeëist.
1.10
Tussen [verweerder 1] , de curator, de executeur, de legatarissen en [verweerder 3] is een in juli en augustus 2018 ondertekende vaststellingsovereenkomst gesloten (hierin wordt [verweerder 1] aangeduid als [naam] , ondergetekenden sub 4 t/m 7 zijn de legatarissen, sub 8 is [verweerder 3] ). In deze overeenkomst is het volgende opgenomen:
‘(…)
10. De afgifte van de legaten c.q. de levering van het chalet zal plaatsvinden ten overstaan van een door ondergetekenden sub 4 t/m 7 aan te wijzen notaris. Deze levering dient uiterlijk binnen drie maanden na afgifte door [naam] en de executeur van na te noemen volmacht/ondertekening van deze overeenkomst plaats te vinden (..)
12. De ondergetekenden sub 4 t/m 7 dienen direct na het ondertekenen van deze overeenkomst zorg te dragen voor de financiering van de legitieme portie van [verweerder 3] uit de nalatenschap van moeder van € 130.000,00. Het bedrag van € 130.000,00 zal ter gelegenheid van de levering, door de notaris worden overgemaakt op de faillissementsrekening van de curator (...)
De levering mag niet plaatsvinden indien de notaris het bedrag van € 130.000,00 bestemd voor de faillissementsrekening niet heeft ontvangen of wanneer hij de gelden niet kan uitkeren (...).
15. Ter zake de verdeling van het vermogen van vader en moeder menen [naam] en de executeur enerzijds en ondergetekenden sub 4 tot en met 8 anderzijds dat zij over en weer een vordering hebben. [naam] en de executeur beroepen zich daarbij onder meer op de afspraken opgenomen in het familiestatuut en de brief van 6 december 2017. Ondergetekenden sub 4 t/m sub 8 betwisten dat zij aan deze stukken enig recht kunnen ontlenen (...)’.
1.11
[verweerder 1] heeft zich in november 2018 tot de rechter gewend met het verzoek de verbintenissen uit de legaten met betrekking tot het chalet op te heffen, althans te wijzigen, en voorwaardelijk, indien dit verzoek wordt toegewezen, legatarissen c.s. te verbieden het gebruik en het beheer van het chalet voort te zetten op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere handeling die in strijd met dit verbod mocht worden verricht en de legatarissen te gebieden het chalet van alle verhuurwebsites af te halen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen.
1.12
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2019 bij de rechtbank Rotterdam2.heeft de advocaat van de legatarissen verklaard een ontvangstbevestiging van de storting (namens de legatarissen) van een bedrag van € 130.000,00 op zijn derdengeldrekening te hebben ontvangen.
1.13
Bij beschikking van 26 september 2019 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. Volgens de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van dat ongewijzigde instandhouding van het legaat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de wederpartij kan worden gevergd (rov. 5.5).
1.14
[verweerder 1] heeft hoger beroep ingesteld bij het hof Den Haag. Hij heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek toe te wijzen, omdat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van het legaat niet van hem kan worden verwacht. De legatarissen hebben hiertegen verweer gevoerd.
1.15
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2020 bij het hof heeft de curator bevestigd dat het bedrag van € 130.000,-. op de derdengeldrekening van de advocaat van de legatarissen staat.
1.16
Bij beschikking van 4 september 2020 (geminuteerd op 16 september 2020) heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de verbintenissen uit de legaten met betrekking tot het chalet opgeheven. Verder heeft het hof de legatarissen verboden om het gebruik en het beheer van het chalet voort te zetten op straffe van een dwangsom, alsmede de legatarissen veroordeeld het chalet van alle verhuurwebsites af te halen op straffe van een dwangsom. Het hof heeft de legatarissen in de proceskosten veroordeeld.
1.17
Het hof heeft in zijn beschikking, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen. Op grond van artikel 4:123 lid 1 BW kan een rechter de verbintenissen uit een legaat wijzigen of geheel of gedeeltelijk opheffen op grond van na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheden welke van dien aard zijn dat de andere partij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van die verbintenissen niet mag verwachten. Bij een wijziging of opheffing neemt de rechter zoveel mogelijk de bedoeling van de erflater in acht (rov. 5.5). Ruim twee jaar zijn verstreken waarin aan de vaststellingsovereenkomst geen uitvoering is gegeven door toedoen van de legatarissen en [verweerder 3] , terwijl niet is gebleken wat hen belemmert om de volmacht te tekenen waardoor het chalet kan worden overgedragen. Ter zitting is niet gebleken dat de legatarissen en [verweerder 3] voornemens zijn om constructief mee te werken aan de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Door hun toedoen is de zaak in een volledige impasse geraakt en kan de nalatenschap van erflaatster niet worden afgewikkeld. Er is daarom sprake van een wijziging van omstandigheden opgetreden na het overlijden van de erflater, waardoor geen uitvoering kan worden gegeven aan het legaat en de nalatenschappen niet kunnen worden afgewikkeld. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan de ongewijzigde instandhouding van de verbintenissen uit het legaat niet worden gevergd worden, zodat de verzoeken van [verweerder 1] worden toegewezen (rov. 5.6).
1.18
Tegen deze beschikking hebben de legatarissen (tijdig) cassatieberoep ingesteld. [verweerder 1] heeft een verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel bestaat uit zes onderdelen.
2.2
De onderdelen 1 t/m 3 zijn gericht tegen rov. 5.5-5.8 van de bestreden beschikking en hebben in de kern genomen betrekking op de toepassing door het hof van art. 4:123 BW.
2.3
Onderdeel 1 betoogt dat door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst uitvoering is gegeven aan de verbintenissen uit de legaten, zodat wijziging of opheffing daarvan niet meer aan de orde is. Art. 4:123 lid 1 BW kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden en met terughoudendheid worden toegepast. Vanwege het bestaan van de vaststellingsovereenkomst had toepassing moeten worden gegeven aan art. 6:258 BW in plaats van art. 4:123 lid 1 BW. Het is onjuist of onbegrijpelijk dat het hof de legaten opheft, maar de vaststellingsovereenkomst in stand houdt, aldus het onderdeel.
2.4
Onderdeel 2 valt in vijf onderdelen (2A-2E) uiteen. Onderdeel 2A betoogt dat het hof in rov. 5.6 is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de omstandigheden van dien aard waren dat een beroep op art. 4:123 lid 1 BW was geoorloofd. Het hof heeft niet vastgesteld of overwogen dat of waarom nakoming van de vaststellingsovereenkomst onmogelijk of uitermate bezwaarlijk was. Onderdelen 2B en 2C klagen dat het hof in het kader van de terughoudende toets voorbij is gegaan aan in rov. 5.2-5.4 uiteengezette omstandigheden, met name de omstandigheid dat de curator een kort geding procedure was gestart. Onderdeel 2D klaagt dat de omstandigheden die het hof heeft aangehaald in rov. 5.6 onbegrijpelijk zijn in het licht van door legatarissen in rov. 5.2 genoemde stellingen en van de omstandigheid dat het niet de legatarissen zijn die de volmacht tot levering van het chalet niet hadden ondertekend, maar [verweerder 3] . Onderdeel 2E klaagt dat het hof in rov. 5.7 niet heeft gemotiveerd waarom van de legatarissen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de instandhouding van de verbintenissen uit de legaten niet mag worden verwacht.
2.5
Onderdeel 3 klaagt dat het hof heeft verzuimd toepassing te geven aan art. 4:123 lid 2 BW, omdat uit niets zou blijken dat het hof rekening heeft gehouden met de bedoeling van erflater en partijen hebben gesteld dat het de wens was van erflater(s) dat het chalet in de familie zouden blijven.
2.6
De onderdelen kunnen gezamenlijk worden besproken. Art. 4:123 lid 1 BW bepaalt dat de rechter op verzoek van de legataris of van hem die met het legaat is belast, de verbintenissen uit een legaat kan wijzigen of geheel of gedeeltelijk kan opheffen op grond van na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheden welke van dien aard zijn, dat de andere partij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van die verbintenissen niet mag verwachten. Het tweede lid van art. 4:123 BW bepaalt dat bij een wijziging of opheffing de rechter zoveel mogelijk de bedoeling van de erflater in acht neemt. Krachtens het derde lid van art. 4:123 BW zijn art. 6:258, leden 1, tweede zin, 2 en 3 BW en art. 6:260 leden 1 en 2 BW van overeenkomstige toepassing.
2.7
Zoals het hof in rov. 3.15 van de bestreden beschikking heeft overwogen, hebben [verweerder 1] , de curator, de executeur, de legatarissen en [verweerder 3] in juli/augustus 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin zijn partijen overeengekomen dat de afgifte van de legaten c.q. de levering van het chalet zal plaatsvinden ten overstaan van een door de legatarissen aan te wijzen notaris en wel uiterlijk binnen drie maanden na afgifte door [verweerder 1] en de executeur van een volmacht dan wel drie maanden na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van het hof op 4 september 2020 blijkt dat [verweerder 1] de volmacht tot overdracht van het chalet heeft getekend, evenals de curator en de executeur, terwijl de legatarissen en [verweerder 3] niet hebben getekend. Uit de in het proces-verbaal opgenomen verklaring van de advocaat van [verweerder 1] , de curator en de executeur volgt dat het voor hen onduidelijk is waarom de legatarissen en [verweerder 3] weigeren de volmacht te tekenen. Het proces-verbaal vermeldt verder het volgende:
‘[verzoekster 4]:
Wij willen dat de vaststellingsovereenkomst wordt nageleefd. Ik heb niet getekend omdat het niet op papier staat zoals het hoort. U zegt dat de curator wel heeft getekend, en dat er geen beletsel is om te tekenen en u vraagt waarom ik dan niet teken. Ik weet niet wat u van mij verwacht. Ik volg het advies van mijn vader.
[verweerder 3] :
Ik ben blij dat ik het woord krijg. Er zijn twee verschillende overeenkomsten. Ik heb al die jaren gezegd: kom die vaststellingsovereenkomst na. [verweerder 1] heeft de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst gefrustreerd. Ook trekt hij in twijfel dat het bedrag van € 130.000,00 op de derdengeldenrekening van de advocaat van de legatarissen staat. Ook nu weer wordt dat door de advocaat van [verweerder 1] in twijfel getrokken.
De curator:
Het bedrag staat op de derdengeldrekening.
[verweerder 3]:
Er is nu een vaststellingsovereenkomst getekend waarvan ik de inhoud niet ken en mijn kinderen ook niet. Als het een vaststellingsovereenkomst is die anders is dan de vorige, dan gaan de legatarissen en ik niet tekenen. Wij houden ons aan de vaststellingsovereenkomst die eerder is getekend.
De curator:
U moet een volmacht tekenen. Die heeft de notaris nodig om het chalet te transporteren.
[verweerder 3] :
Is dat een volmacht met allemaal extra eisen? Die overeenkomst tekenen we niet. U vraagt mij waarom ik niet teken als de curator, die mijn zaken behartigt, dat mij vraagt. Ik kan dat weigeren en anders weigeren de legatarissen het. Wij houden ons strikt aan de vaststellingsovereenkomst, niet aan een overeenkomst met aanvullende voorwaarden
De voorzitter houdt [verweerder 3] voor dat het legaat niet met hem te maken heeft en dat niet relevant is wat hij daarvan vindt. Het testament is helder en [verweerder 3] is geen erfgenaam. De dochter van [verweerder 3] is partij.
[verweerder 3] :
De volmacht destijds was clean. Iedereen was akkoord behalve [verweerder 1] . Toen hebben de drie partijen (…) een volmacht opgesteld waarin wij verplicht worden om akkoord te gaan met voorwaarden. Wij gaan die volmacht niet tekenen’.3.
Ook elders in het proces-verbaal (p. 5) herhaalt [verweerder 3] dat er sprake is van een overeenkomst waarvan de legatarissen de inhoud niet kennen, en wordt door de executeur en de curator opgemerkt dat er geen aanvullende vaststellingsovereenkomst is.
2.8
Uit het proces-verbaal volgt dat het hof direct na de mondelinge behandeling uitspraak heeft gedaan. Het proces-verbaal vermeldt:
‘Het hof heeft vastgesteld dat in juli 2018 een vaststellingsovereenkomst is gesloten en ondertekend door alle betrokkenen. Inmiddels zijn ruim twee jaar verstreken waarin aan een eenvoudige vaststellingsovereenkomst geen uitvoering is gegeven. Naar het oordeel van het hof is sprake van een wijziging van omstandigheden opgetreden na het overlijden van erflaatster in die zin dat sprake is van een vastgelopen zaak waarin geen uitvoering gegeven kan worden aan het legaat. Doordat het hof een wijziging van omstandigheden aanwezig acht, komt het hof toe aan de eis van [verweerder 1] . (…)’.
2.9
Deze mondelinge uitspraak is geminuteerd in de bestreden beschikking. Het hof heeft in rov. 5.6 overwogen dat de legatarissen en [verweerder 3] geen uitvoering hebben gegeven aan de uitvoering van de eenvoudige vaststellingsovereenkomst, dat niet is gebleken waarom zij de volmacht tot overdracht van het chalet niet tekenen, dat zij niet voornemens zijn aan die uitvoering constructief mee te werken, dat daardoor de zaak in een volledige impasse is geraakt zonder dat er uitzicht bestaat op het vlot trekken daarvan. Volgens het hof kan daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de verbintenissen uit het legaat niet worden gevergd.
2.10
Uit de bestreden overweging blijkt niet dat het hof bij zijn oordeel over de toepassing van art. 4:123 BW zoveel mogelijk de bedoeling van de erflater in acht heeft genomen. Het hof heeft slechts in rov. 5.5 de wettekst van art. 4:123 BW vermeld en geen overweging gewijd aan de bedoeling van de erflaatster in haar testament van 9 maart 2017, waarin zij het chalet in Zwitserland aan haar kleinkinderen heeft gelegateerd. Bij het hanteren van het zware middel van wijziging of opheffing van de verbintenissen uit een legaat op de voet van art. 4:123 BW dient de rechter de nodige terughoudendheid te betrachten.4.Door niet kenbaar aandacht te besteden aan de bedoeling van de erflater, is de beschikking van het hof onvoldoende gemotiveerd. Daarom meen ik dat de motiveringsklachten van de onderdelen 1 t/m 3 slagen en dat de overige klachten van deze onderdelen geen bespreking behoeven.
2.11
Onderdeel 4 klaagt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door naast opheffing van de verbintenissen uit de legaten in rov. 5.7 en in het dictum, enkele verboden op te leggen. Het onderdeel betoogt dat art. 4:123 BW niet voorziet in de mogelijkheid tot het opleggen van deze verboden. Het hof heeft in strijd met art. 261 lid 2 Rv miskend dat [verweerder 1] voor die verboden een dagvaardingsprocedure had moeten starten.
2.12
De vordering van [verweerder 1] om de legatarissen (i) te verbieden het gebruik en het beheer van het chalet voort te zetten, en (ii) te veroordelen om het chalet van alle verhuurwebsites te halen, is voorwaardelijk ingesteld voor het geval dat het hof het verzoek tot opheffing van de verbintenissen uit de legaten zou toewijzen. Voor zover de vordering is gebaseerd op art. 3:296 lid 1 BW sluit het gebruik van de in die bepaling opgenomen woorden ‘op vordering van’ niet uit dat dergelijke verboden/vorderingen bij verzoekschrift worden ingediend.5.Dat de procedure in het kader van art. 4:123 lid 1 BW een verzoekschriftprocedure is, stond op zichzelf aan toewijzing van het door [verweerder 1] voorwaardelijk gevorderde niet in de weg. Het onderdeel faalt daarom.
2.13
Het gevolg van het slagen van de motiveringsklachten van de onderdelen 1 t/m 3 is, dat de ook onderdeel 5 inzake de proceskostenveroordeling doel treft, evenals de voortbouwende klachten van onderdeel 6.
3. Conclusie
3.1
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑06‑2021
Zie rov. 3.1-3.17 van de in cassatie bestreden beschikking van het hof Den Haag 4 september 2020
Proces-verbaal, p. 4.
Zie ook Handboek Erfrecht (2020), F.J.W.M. Schols, nr. VII.2.9; Asser/Perrick 4 2017/191.
Beroepschrift 03‑12‑2020
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
- 1.
de heer [verzoeker 1], wonende te [woonplaats];
- 2.
mevrouw [verzoekster 2], wonende te [woonplaats];
- 3.
mevrouw [verzoekster 3], wonende te [woonplaats];
- 4.
mevrouw [verzoekster 4], wonende te [woonplaats];
allen te dezer zake woonplaats kiezende aan de Rijnsburgerweg nr. 141, 2334 BM Leiden (postadres: Postbus 788 2300 AT Leiden) ten kantore van Groenendijk & Kloppenburg Advocaten van wie de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. N.C. van Steijn hen ten deze vertegenwoordigt en dit verzoekschrift ondertekent. Verzoekers tot cassatie zullen hierna worden aangeduid als: ‘de legatarissen’;
Verweerder in cassatie is:
- 5.
de heer [verweerder 1], wonende te [postcode] [woonplaats] aan het [adres], laatstelijk woonplaats gekozen te 1017 PS Amsterdam aan het Leidseplein 33-11 ten kantore van mr. M.C. Leenhouts (Leenhouts Advocatuur). Verweerder in cassatie zal hierna worden aangeduid als: ‘[verweerder 1]’;
Belanghebbenden zijn:
- 6.
de heer [de executeur], in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van mevrouw [erflaatster], wonende te [postcode] [woonplaats] aan de [adres], hierna ook te noemen: ‘de executeur’;
- 7.
de heer [verweerder 3], wonende te [adres] [postcode] [woonplaats] Bulgarije, hierna ook te noemen: ‘[verweerder 3]’;
- 8.
mevrouw mr. Caroline Ada de Weerdt, in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van voornoemde heer [verweerder 3], gevestigd en kantoorhoudend te 2301 CA Leiden aan het Noordeinde 2A (LaGro Geelkerken Advocaten), hierna ook te noemen: ‘de curator’;
Inleiding
1.
Deze zaak richt zich tegen de beschikking van het Gerechtshof Den Haag met zaaknummer 200.271.673/01 van 4 september 2020 geminuteerd op 16 september 2020, waarvan de beslissing mede is vastgelegd in het proces-verbaal van 4 september 2020 (hierna: de ‘beschikking’ of de ‘bestreden beschikking’).
2.
De legatarissen kunnen zich niet verenigen met de bestreden beschikking.
Middel van cassatie
3.
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het hof in zijn ten deze bestreden beschikking op de daarin vermelde gronden recht heeft gedaan als in die beschikking is aangegeven, zulks om de navolgende — mede in onderling verband te beschouwen — redenen.
Onderdeel 1 toepassing art. 4:123 lid 1 BW
4.
Het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door in r.o. 5.5 t/m 5.8 toepassing te geven aan art. 4:123 lid 1 BW.
5.
Partijen hebben immers, zoals het hof vaststelt in r.o. 5.6, een vaststellingsovereenkomst gesloten ter uitvoering van de legaten. Nu door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst uitvoering is gegeven aan de verbintenissen uit de legaten bestaan er geen verbintenissen uit de legaten meer die uitgevoerd hadden moeten worden of die gewijzigd of opgeheven kunnen worden, althans is wijziging of opheffing op grond van art. 4:123 lid 1 BW niet meer aan de orde. Het hof heeft dat miskend, althans het hof heeft miskend dat door de vaststellingsovereenkomst een nieuwe rechtstoestand is bepaald op grond waarvan uitvoering is gegeven aan de verbintenissen uit de legaten.
6.
Bovendien kan art. 4:123 lid 1 BW volgens de wetsgeschiedenis slechts in uitzonderlijke omstandigheden en terughoudend worden toegepast. Indien een vaststellingsovereenkomst is gesloten ter uitvoering van een legaat kan art. 4:123 lid 1 BW niet worden toegepast en is de (contractuele) regeling van art. 6:258 BW op de rechtsverhouding van toepassing, althans dient eerst — in de dagvaardingsprocedure — toepassing aan art. 6:258 BW te worden gegeven. Dat in de dagvaardingsprocedure toepassing aan art. 6:258 BW moet worden gegeven klemt temeer daar bij de vaststellingsovereenkomst niet in het legaat genoemde derden zijn betrokken.1. Het hof heeft een en ander miskend.2.
7.
Het oordeel van het hof is te meer onjuist of onbegrijpelijk aangezien het hof wel de verbintenissen uit de legaten opheft, maar de vaststellingsovereenkomst intact laat, althans deze niet ontbindt, althans niet constateert dat de vaststellingsovereenkomst is ontbonden, vernietigd, nietig of anderszins ongeldig is.3. Partijen zijn (verbintenisrechtelijk) nog steeds gebonden aan de vaststellingsovereenkomst zodat er geen juridische grondslag is voor de beslissing van het hof in r.o. 5.6 t/m 5.10 en de in de beschikking in nr. 6 uitgesproken maatregelen, althans is deze beslissing zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Het hof miskent verder dat de in acht te nemen terughoudendheid- met zich meebrengt dat in een geval als het onderhavige in de dagvaardingsprocedure een beroep op art. 6:258 BW moet worden gedaan, althans dat redelijkerwijs eerst die route moet worden benut.
Onderdeel 2A onvoldoende terughoudendheid nu nakoming mogelijk is
8.
Daarnaast is het hof in r.o. 5.6 uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door onvoldoende terughoudendheid in acht te nemen bij de toepassing van art. 4:123 lid 1 BW, althans heeft het hof onvoldoende gemotiveerd waarom de omstandigheden van dien aard waren dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de verbintenissen uit de legaten niet mocht worden verwacht. Het hof heeft immers niet vastgesteld of overwogen dat of waarom nakoming van de vaststellingsovereenkomst onmogelijk of althans uitermate bezwaarlijk is. Door desalniettemin toepassing te geven aan art. 4:123 lid 1 BW heeft het hof zich onvoldoende terughoudend opgesteld. Dat had wel gemoeten want de erflater kan geen nieuwe beschikking meer geven. Opheffing van de verbintenissen uit een legaat is niet aan de orde zolang niet is gebleken dat nakoming onmogelijk of uitermate bezwaarlijk is. Zoals hiervoor al opgemerkt, noopt ook de betrokkenheid van niet in het legaat genoemde derden tot terughoudendheid, hetgeen het hof heeft miskend.4.
Onderdeel 2B onvoldoende terughoudendheid gelet op stellingen partijen
9.
Het hof overweegt in r.o. 5.3 dat de curator ter zitting (van 4 september 2020) heeft aangegeven: ‘dat zij een kort geding heeft aangespannen dat dinsdag 8 september 2020 zou worden behandeld, omdat het chalet maar niet wordt afgenomen en het onduidelijk blijft waarom de legatarissen en [verweerder 3] weigeren de volmacht die leidt tot de overdracht te tekenen’.5. Uit de beschikking blijkt verder dat de curator aangaf dat de mogelijke oplossing van de zaak ligt in het nakomen van de vaststellingsovereenkomst of het opheffen van de legaten (r.o. 5.3).
De executeur gaf eveneens aan dat het enige wat volgens hem nog moet gebeuren het tekenen is van een volmacht waarmee het chalet kan worden overgedragen (r.o. 5.4).
Zoals blijkt uit r.o. 5.2 hebben ook de legatarissen aangevoerd nakoming van de vaststellingsovereenkomst te willen; dat de executeur de levering van het chalet en dus de nakoming heeft opgepakt en dat alleen [verweerder 1] nog medewerking moet verlenen. Het overeengekomen bedrag € 130.000 stond (sinds 21 oktober 2008) op de derdenrekening van hun advocaat.6.
In het licht van deze omstandigheden is het hof van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan door toepassing te geven aan art. 4:123 lid 1 BW, terwijl niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die tot opheffing nopen, althans heeft het hof onvoldoende terughoudendheid in acht genomen. Nakoming van de verbintenissen uit de legaten zoals vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst was immers nog mogelijk via het door de curator opgestarte kort geding — waarvan de zitting vier dagen na de mondelinge behandeling bij het hof zou plaatsvinden7. — of een andere (bodem)procedure waarin bijvoorbeeld door [verweerder 1] of een andere belanghebbende nakoming en/of vervangende toestemming kon worden gevorderd.8. Ook motiveert het hof niet waarom in het licht van deze procedurele mogelijkheden sprake is van een vastgelopen zaak, zonder uitzicht dat deze kan worden vlot getrokken, althans waarom niet op zijn minst eerst de uitkomst van het kort geding kon worden afgewacht alvorens te beslissen. De ex art. 4:123 lid 1 BW in acht te nemen terughoudendheid brengt met zich mee dat de procedurele mogelijkheden moeten zijn uitgeput, althans benut, hetgeen hier niet het geval was. Indien het hof van oordeel was dat het vorderen van nakoming geen reële of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van partijen te vergen mogelijkheid was, dan had het hof dat moeten motiveren.
Onderdeel 2C onvoldoende terughoudendheid/ motivering
10.
De door het hof in r.o. 5.6 genoemde gronden dat:
- i.
twee jaar zijn verstreken waarin aan de, naar het oordeel van het hof, eenvoudige vaststellingsovereenkomst geen uitvoering is gegeven door toedoen van de legatarissen en [verweerder 3], terwijl niet gebleken is wat hen belemmert om de volmacht te tekenen waardoor het chalet kan worden overgedragen;
- ii.
ook ter zitting hof is gebleken dat de legatarissen en [verweerder 3] niet voornemens zijn om constructief mee te werken aan de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst;
- iii.
zij, naar oordeel van het hof, al enige jaren de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst blokkeren, door hun toedoen de zaak in een volledige impasse is geraakt en de nalatenschap van erflaatster niet kan worden afgewikkeld;
- iv.
naar oordeel van het hof sprake is van een vastgelopen zaak zonder uitzicht dat deze kan worden vlotgetrokken waardoor geen uitvoering kan worden gegeven aan het legaat en de nalatenschappen niet kunnen worden afgewikkeld;
zijn ieder voor zich en in onderlinge samenhang onvoldoende om de conclusie te dragen dat sprake is van omstandigheden welke van dien aard zijn dat de legatarissen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de verbintenissen uit de legaten niet mogen verwachten. Deze gronden doen immers niet af aan de mogelijkheid om nakoming van de vaststellingsovereenkomst af te dwingen zoals in het aangekondigde kort geding of een andere (dagvaardings)procedure.9. Het is, zonder nadere motivering die ontbreekt, dan ook onbegrijpelijk waarom het hof spreekt over een volledig impassé en vastgelopen zaak zonder uitzicht dat deze kan worden vlotgetrokken.
Onderdeel 2D onvoldoende terughoudendheid/ motivering
11.
Bovendien zijn voornoemde gronden i t/m iv en voornoemde conclusie onbegrijpelijk in het licht van de in r.o. 5.2 geciteerde stelling van de legatarissen en de herhaaldelijke stellingen van de legatarissen in het verweerschrift in hoger beroep en ter zitting dat ook zij nakoming willen van de vaststellingsovereenkomst, dat de executeur de levering van het chalet heeft opgepakt en dat alleen [verweerder 1] nog medewerking moet verlenen terwijl het overeengekomen bedrag van € 130.000 sinds 2018 op de derdenrekening van hun advocaat stond.10.
12.
In dat kader is eveneens onbegrijpelijk waarom het hof overweegt dat de niet-uitvoering, niet medewerking, het blokkeren, de impasse en het vastlopen de legatarissen verweten kan worden. Dat is des te onbegrijpelijker nu het hof in r.o. 5.6 overweegt dat zowel de executeur als de curator ter zitting van het hof hebben verklaard dat [verweerder 3] — en dus niet de legatarissen — de volmacht tot levering van het chalet aan de legatarissen niet had ondertekend en de curator nota bene een kort geding heeft gestart om nakoming, althans een volmacht bij [verweerder 1] af te dwingen.11.
13.
Indien het hof voornoemde verwijten richting de legatarissen heeft gegrond op de mededeling van [verweerder 3] ter zitting dat hij en de legatarissen de volmacht niet willen tekenen dan is dat — zonder nadere motivering — onbegrijpelijk nu slechts gesteld is dat zij wilden vasthouden aan de ondertekende vaststellingsovereenkomst en niet aan een nieuwe overeenkomst of volmacht met aanvullende voorwaarden.12.
Onderdeel 2E onvolledige toepassing art. 4:123 lid 1 BW
14.
In het slot van r.o. 5.7 concludeert het hof dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de verbintenissen uit het legaat niet gevergd kan worden. Het hof verzuimd echter ex art. 4:123 lid 1 BW volledig toe te passen en te motiveren waarom het hier gaat om omstandigheden welke van dien aard zijn dat de legatarissen13. naar maatstaven van redelijkheid instandhouding van de verbintenissen niet mogen verwachten.
Dit is te meer onbegrijpelijk nu — zoals in onderdeel 2D is aangevoerd — de legatarissen hebben gesteld dat zij nakoming van de vaststellingsovereenkomst willen.
Onderdeel 3 geen toepassing lid 2 van art. 4:123 lid 1 BW
15.
Mocht worden geoordeeld dat het hof toepassing kon geven aan art. 4:123 lid 1 BW dan heeft hof verzuimd om toepassing te geven aan het tweede lid van deze bepaling. Uit niets blijkt immers dat het hof (voldoende) rekening heeft gehouden met de bedoeling van erflater. Dit terwijl zowel [verweerder 1] als de legatarissen hebben gesteld dat het de wens was van erflater(s) dat het chalet naar de kleinkinderen ging, althans om het chalet in de familie te houden14. en de legatarissen bovendien hebben gewezen op het testament waarin aan [verweerder 3] ([verweerder 3]) de exclusieve gebruiksrechten van het chalet tot aan zijn dood zijn verleend.15. Het gevolg van de beschikking is nu dat de legatarissen met lege handen eindigen, terwijl dat tegen de wens van erflater(s) indruist. Het hof had deze bedoeling — zo nodig ambtshalve16. en na het horen van partijen — dienen te onderzoeken. Daarbij zou bijvoorbeeld een gebruiksrecht aan de legatarissen kunnen worden verleend.17.
Onderdeel 4 uitgesproken maatregelen niet in verzoekschriftprocedure
16.
Het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door naast opheffing van de verbintenissen uit de legaten in r.o. 5.7 en in het dictum van de beslissing de legatarissen te verbieden: (i) het gebruik en het beheer van het chalet voort te zetten op straffe van een dwangsom en de legatarissen en (ii) te veroordelen om het chalet van alle verhuurwebsites af te halen op straffe van een dwangsom. Het gaat hier immers om een verzoek tot opheffing ex art. 4:123 BW. Art. 4:123 BW voorziet niet in de mogelijkheid van voornoemde maatregelen, terwijl door zowel [verweerder 1] als het hof geen wettelijke grondslag daarvoor is gesteld,18. althans geen concrete wettelijke grondslag die toewijzing van dergelijke verzoeken in de onderhavige verzoekschriftprocedure mogelijk maakt.19. Het hof heeft — in strijd met art. 261 lid 2 Rv. — miskend dat [verweerder 1] daarvoor de dagvaardingsprocedure had moeten volgen.20. Toewijzing in een verzoekschriftprocedure was niet mogelijk, hetgeen het hof ambtshalve had behoren te constateren.21.
Onderdeel 5 proceskostenveroordeling
17.
Onder verwijzing naar hetgeen in onderdeel 2D hierboven is gesteld is het, gelet op de aldaar geciteerde stellingen van de legatarissen, onbegrijpelijk dat het hof in r.o. 5.9 oordeelt dat sprake is van het nodeloos traineren van de afwikkeling door de legatarissen.22. Dientengevolge kan ook de proceskostenveroordeling niet in stand blijven.
Onderdeel 6 voortbouwende klachten
18.
Het slagen van één of meer van voorgaande klachten heeft mede tot gevolg dat de daarmee samenhangende of voortbouwende oordelen niet in stand kunnen blijven, waaronder r.o. 5.7 t/m 5.10, de beslissing in nr. 6 en de beslissing zoals vastgelegd in het proces-verbaal.
Weshalve
De legatarissen zich wenden tot de Hoge Raad met het eerbiedige verzoek de bestreden beschikking te vernietigen, met zodanige verdere beschikking als uw Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Leiden, 3 december 2020
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 03‑12‑2020
zie r.o. 3.15 van de bestreden beschikking: het gaat om [verweerder 1], de curator, de executeur, de legatarissen en de heer [verweerder 3]
zie de opmerking van de voorzitter in het PV van 4 september 2020, p. 4: ‘De voorzitter houdt [verweerder 3] voor dat het legaat niets met hem te maken heeft en dat niet relevant is wat hij daarvan vindt. Het testament is helder en [verweerder 3] is geen erfgenaam. De dochter van [verweerder 3] is partij.’
in art. 17 van de vaststellingsovereenkomst is afstand gedaan van ontbinding/vernietiging, zie inl. verzoekschrift, prod. 6
zie de vindplaatsen in voetnoot 1 en 2 en nr. 6 van onderdeel 1; immers [verweerder 3] is partij bij de vaststellingsovereenkomst, maar niet bij het legaat hetgeen hem ook door de voorzitter ter zitting is voorgehouden
dit kort geding is uiteindelijk niet doorgegaan omdat het hof op 4 september 2020 al uitspraak had gedaan
r.o. 3.16 en 3.17 en verweerschrift in hoger beroep van 26 februari 2020, nr. 20
zie ook de verzoeken om aanhouding van de curator en legatarissen in de onder r.o. 2.3 genoemde stukken
zie ook de in dit onderdeel nr. 9 weergegeven stellingen van partijen die van de mogelijkheid tot nakoming in kort geding uitgingen, zie verder de mededeling van de curator op p. 3 P-V: ‘Ik hoop dat rechtbank zegt dat de volmacht getekend moet worden. Ik ben neutraal in deze procedure. Als de vaststellingsovereenkomst nagekomen wordt is dat de oplossing.’
zoals ook onderkend door [verweerder 1] in nr. 10 van zijn beroepschrift
Zie ook het verweerschrift van de legatarissen in hoger beroep van 26 februari 2020, nrs. 6 t/m 9, nr. 11, nr. 16, nr. 21, nr 23 en het PV van de zitting bij het hof, p. 3, laatste alinea en p. 4 bovenaan
P-V zitting bij het hof, p. 1, nr. 9 verweerschrift van de legatarissen in hoger beroep, alsmede nr. 20 en de aldaar geciteerde productie 6 met e-mail van 3 februari 2020, éénnalaatste alinea,
P-V zitting bij het hof, p. 4, uitlatingen [verweerder 3] mede namens de legatarissen (zie p. 3 onderaan) en p. 4 ([verweerder 3])
zie beroepschrift [verweerder 1] nr. 22, en de bestreden beschikking r.o. 5.1 na sub 8; verweerschrift rechtbank van de legatarissen, nr. 3, verweerschrift rechtbank curator, nr. 3
Zie de bestreden beschikking r.o. 5.2, verweerschrift van de legatarissen in hoger beroep nrs. 13 en 16 sub 6
zie verweerschrift van de legatarissen in hoger beroep nr. 13 waar is gesteld dat [verweerder 3] de exclusieve gebruiksrechten van het chalet heeft tot zijn dood
HR 15 maart 1991, NJ 1991/397
zie aanvullend verzoekschrift van [verweerder 1] van 25 maart 2019 in de rechtbank procedure nr. 8
door een vordering ex art. 3:296 BW in te stellen
zie met name onderdeel 2D, nrs. 10 en 12