Vgl. ook HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:347, NJ 2014/163 m.nt. Keulen en HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761, NJ 2014/432.
HR, 13-01-2015, nr. 13/04582
ECLI:NL:HR:2015:48, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-01-2015
- Zaaknummer
13/04582
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:48, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑01‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2538, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:6698, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2014:2538, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:48, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑07‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/65 met annotatie van
SR-Updates.nl 2015-0013
Uitspraak 13‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Moord, voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156. Het Hof heeft bij zijn oordeel dat vd met voorbedachte raad heeft gehandeld blijkens zijn bewijsvoering betekenis toegekend aan de gewelddadige voorgeschiedenis van recente aard tussen vd en X, in welk verband het Hof o.m. heeft vastgesteld dat vd heeft gedreigd X van het leven te beroven. Het Hof heeft mede daarom gesproken over een “tevoren beraamde” aanslag. Voorts heeft het Hof betekenis toegekend aan het ontbreken van aanwijzingen voor de mogelijkheid dat het handelen van vd het gevolg is geweest van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling en aan de tijd en gelegenheid die vd heeft gehad om na te denken over zijn voorgenomen daad en de mogelijke gevolgen daarvan toen hij gedurende enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten. Aldus heeft het Hof zijn oordeel dat vd zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling toereikend gemotiveerd. De voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen, inhoudende dat er iets is gebeurd waardoor vd boos werd resp. vd is gezien voordat hij zijn aanval inzette, zijn met dat oordeel niet onverenigbaar.
Partij(en)
13 januari 2015
Strafkamer
nr. 13/04582
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 12 september 2013, nummer 24/001462-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 30 oktober 2010 in de gemeente Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] met kracht
- met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd gestoken
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 1 november 2010 is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
"2. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 november 2010 (pagina's 82 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 1]:
[slachtoffer] en ik zijn neven van elkaar. Ik ken hem al mijn hele leven. Ik ken [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) nu zo'n anderhalf jaar. Het is een Antilliaanse jongen. Ik zie [verdachte] regelmatig.Ik weet dat [slachtoffer] ruzie had met Antillianen. Ik weet dat [slachtoffer] een keer door een groep Antillianen in elkaar was geslagen. [slachtoffer] had ruzie met de Antillianen uit de Waterwijk. [slachtoffer] wilde wraak nemen omdat hij toen hij een keer alleen was in elkaar werd getrapt. Vraag: Je zegt dat hij door een groepje Antillianen in elkaar was geslagen. Maar wie waren dat? Ze staan altijd in de Waterwijk. [verdachte] was ook bij het groepje dat [slachtoffer] in elkaar had geslagen. Vraag: Wie gaan er veel met [verdachte] om? Die jongens die elke dag in de Waterwijk staan. Ze heten [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]). Ik was er een keer bij dat [betrokkene 3] en [slachtoffer] ruzie hadden met elkaar. Dat was een paar dagen nadat [slachtoffer] in elkaar was geslagen door een paar Antillianen. Ik hoorde dat [slachtoffer] tegen mij zei dat hij geld moest betalen en dat hij niet meer in de Classic mocht komen. Ik hoorde dat [betrokkene 3] onder andere zei dat [slachtoffer] hem had verraden. [betrokkene 3] zei dat hij voor niks was aangehouden en dat dat [slachtoffer] zijn schuld was. Vraag: Hoeveel geld moest [slachtoffer] dan betalen? Dat weet ik niet. [slachtoffer] was niet eens in staat en hij zei dat hij niet zou betalen omdat hij helemaal geen naam had genoemd. Het zou gaan om een wapen. Ik hoorde [betrokkene 3] zeggen: "Hij weet wat hij heeft gedaan, je weet wie ik ben". Ik zag dat [slachtoffer] zijn oog dik was. Ik zag meer wondjes in zijn gezicht. Ik zag dat hij een bloedkorstje op zijn lip had en hij had een dik oog. Verder wat bultjes op zijn voorhoofd. Dat was echt van klappen. Dat was niet van gewoon vallen. Ze gingen hem trappen en ze hadden flink toegeslagen bij [slachtoffer].Twee weken geleden in het weekend was [verdachte] in elkaar geslagen. [verdachte] had niks gezien maar hij dacht dat het van mijn familie afkwam. Dat was in de wc van de Mystic waar [verdachte] op de grond werd gegooid en geschopt en geslagen werd. Ik heb dat de volgende dag gehoord. [verdachte] kwam bij mij thuis. Ik zag dat zijn gezicht verbouwd was. Ik zag een dik oog. Zijn oog was half dicht aan de buitenkant. Hij zei dat ze hem veel keren hadden getrapt op zijn hoofd toen hij op de grond was gevallen. Hij had niet gezien wie dat had gedaan, maar hij dacht dus dat het van mijn familie afkwam. Ik vroeg aan hem wat er was gebeurd. Hij vroeg niet aan mij wie dat gedaan had. Ik hoorde wel dat hij zei: "Het komt goed. Wacht maar." Vraag: Waarom dacht hij dat het van mijn (het hof begrijpt "jouw") familie kwam? Dat komt omdat hij al een tijdje problemen had met [slachtoffer]. Voor [verdachte] zijn gevoel was het wraak van [slachtoffer].Afgelopen vrijdag ging ik met [verdachte] naar de Mystic. Dit is een discotheek. Er zou een Antilliaanse band spelen. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren daar ook binnen. [slachtoffer] was er ook. Hij was alleen. [slachtoffer] en [verdachte] hebben niet met elkaar gesproken. Ik vroeg nog aan [slachtoffer] wat hij op een Antilliaans feest alleen deed. [slachtoffer] zei tegen mij dat er wel veel Antilliaanse vijanden van hem waren in de Mystic. Hij zei tegen mij: "Er zijn veel vijanden van mij hier. Ik heb het gevoel dat er vandaag wat gaat gebeuren."De Mystic ging om 05:00 uur dicht. [verdachte] was met mij samen. We zijn richting de Classic gelopen. Ik was met [verdachte] in de Classic. Ik zag [betrokkene 3] en [betrokkene 2] ook nog voor de deur staan. Ik ben [slachtoffer] daar weer tegen gekomen. Ik zag hem buiten bij de Classic staan toen [verdachte] en ik daar aankwamen. [verdachte] en ik waren binnen bij de Classic. Na een half uurtje ging [verdachte] even naar buiten. Vraag: Waarom ging [verdachte] even weg? Hij zei: "Wacht effe hier, wacht effe hier. Ik ga wat halen." Ongeveer vijf of tien minuten ging ik naar buiten. [verdachte] was er nog niet. Ik zag [slachtoffer] buiten nog steeds staan. Hij was aan het kletsen met [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Ik bleef op [verdachte] wachten. Ik was met hem gekomen dus ik wilde ook samen met hem naar huis. Ik ben bij [slachtoffer], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gaan staan. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren samen aan het praten en ik stond met [slachtoffer] te kletsen. Het was helemaal rustig.Ineens zag ik dat [slachtoffer] een klap op zijn achterhoofd kreeg. Ik zag namelijk dat een schim van achteren bij [slachtoffer] tevoorschijn kwam. Ik zag dat [slachtoffer] vervolgens vol op zijn hoofd werd geslagen. Het was gewoon met de vuist. Ik zag dat hij die klap bovenop zijn hoofd kreeg. [slachtoffer] stond op dat moment met de rug naar die schim toe. Hij werd van achteren aangevallen. Ik zag dat [slachtoffer] zich omdraaide naar die persoon toe. Toen [slachtoffer] zijn gezicht richtte naar waar die aanval vandaan was gekomen zag ik dat die persoon nog een klap gaf recht in het gezicht van [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] vervolgens met zijn gezicht naar beneden vol op de grond viel. Ik zag dat [slachtoffer] ging shaken op de grond. Ik zag dat [verdachte] vervolgens wegrende. Hij rende in de richting van de Cool Cat. Daar pakte de dader een fiets.Terwijl ik [slachtoffer] probeerde te helpen kwamen een half Nederlands/Marokkaanse jongen (het hof begrijpt: getuige [getuige 1]) en een Nederlandse jongen (het hof begrijpt: getuige [getuige 2]) mij helpen. [slachtoffer] lag te shaken en toen ik hem op zijn rug draaide zag ik dat zijn gezicht helemaal onder het bloed zat. Zijn lip was helemaal open en dik. Ik zag dat zijn tong naar buiten hing alsof die was dubbel geklapt. Ik zag bloed op zijn haren bovenop zijn hoofd. Ik zei dat [slachtoffer] met mij moest praten. Na een minuutje hoorde ik dat hij kreunde en weer een beetje bij kwam. Ik zag dat er heleboel bloed uit zijn mond kwam. Ik zag dat er ook een plas bloed op straat kwam. Ik heb de ambulance besteld. Toen de ambulance kwam ben ik meegereden naar het ziekenhuis.
(...)
4. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden d.d. 2 februari 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:Als verklaring van [betrokkene 1]:Ik stond met [slachtoffer] te praten toen [slachtoffer] een klap boven op zijn hoofd kreeg. [slachtoffer] nam twee stappen, draaide zich om en kreeg nog een klap. Na die klap viel hij neer.U vraagt mij wie de klappen aan [slachtoffer] gaf. Ik denk dat het [verdachte] is geweest. Ik weet het wel zeker. Ik zag [verdachte] wegrennen. Ik had het helemaal niet verwacht. Ik was geschokt door de situatie. Het ging niet alleen om een goede vriend, het ging ook om mijn neefje. Ik zag mijn neefje en hij zat onder het bloed.U vraagt mij of [verdachte] een reden had dit te doen. [verdachte] en [slachtoffer] hadden ruzie. Ik had niet gedacht dat het zo ver zou gaan. Ik wist dat [verdachte] en [slachtoffer] ruzie hadden en dat ze hadden gevochten. Het ging om een pistool. De politie zocht iemand met een pistool. [slachtoffer] zou iemand hebben verraden, iemand zou daardoor zijn opgepakt.
(...)
5. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 november 2010 (pagina's 550 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:Als verklaring van [betrokkene 4]:Het weekend dat [verdachte] met mijn broer [slachtoffer] heeft gevochten in de Mystic is [verdachte] bij mij geweest. Hij stond namelijk bij mij in de achtertuin en bonkte op de ramen. Ik opende de deur naar de achtertuin. Dat was op 23 oktober 2010 om 05:30 uur. Hij zei tegen mij dat hij [slachtoffer] zou gaan schieten. Ik hoorde dat [verdachte] riep: "Bel de begrafenisondernemer maar voor je broer. Zeg maar tegen je broer dat hij dood is".
6. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 31 november 2010 (pagina's 529 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:Als verklaring van [betrokkene 5]:Ik ken [slachtoffer] al sinds ik een baby was. Ik ben altijd bezorgd om [slachtoffer]. Ik ben bezorgd vanwege de problemen die hij heeft. [slachtoffer] had het al weken over [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) waar hij ruzie mee had. Het begon dat de politie hem had aangehouden in de Classic. De politie nam [slachtoffer] toen mee. In de jas van [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) had de politie een vuurwapen aangetroffen. [slachtoffer] werd vrijgelaten. Hij is de donderdag na zijn vrijlating bedreigd door [verdachte] en de zaterdag daarop heeft [slachtoffer] voor het eerst klappen gehad. [slachtoffer] vertelde me dat. Vraag: Wie hebben hem toen klappen gegeven? [verdachte] en een paar Antillianen. Hij was aan het vechten met [verdachte] maar anderen vielen hem toen ook van achteren aan. Dat was de eerste keer.Een week of twee weken na die zaterdag was de tweede keer. Het was op een zaterdag bij een dancefeest. Die tweede keer was ik met [slachtoffer]. [slachtoffer] was toen even naar buiten gegaan, daar was een grote vechtpartij. [slachtoffer] is toen weggegaan om het gevecht te ontwijken. Even later diezelfde nacht belde [slachtoffer] mij op. Hij vertelde toen dat ze hem weer in elkaar hadden geslagen. Hij zei tegen me dat het [verdachte] en zijn drie maatjes waren. Het waren steeds dezelfde jongens die hem in elkaar sloegen. Toen ik bij hem aankwam zei hij dat ze hem dood wilden maken. Ik zag dat er bloed kwam uit [slachtoffer] zijn oog. Hij was bang. Hij zei dat hij ze beter dood kon schieten want anders zouden ze hem dood maken.Twee weken geleden heeft [slachtoffer] gevochten met [verdachte]. Dit was op een zaterdag in de Mystic. Ik heb dat later gehoord van [slachtoffer]. [slachtoffer] vertelde dat hij in de Mystic [verdachte] was tegengekomen met zijn vriendjes. [slachtoffer] vertelde dat hij eindelijk die [verdachte] terug had gepakt. [slachtoffer] vertelde dat hij [verdachte] twee kopstoten had gegeven en een paar klappen.
7. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 november 2010 (pagina's 352 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:Als verklaring van [betrokkene 6]:Ik ben in de nacht van vrijdag 29 oktober op zaterdag 30 oktober 2010 uit geweest. Ik kwam in de Classic [verdachte] tegen. Ik ken [verdachte] persoonlijk. Als ik hem zie dan praten wij normaal met elkaar. Ik zag hem steeds naar buiten lopen en weer naar binnen lopen. In het begin toen we in de Classic waren was [verdachte] nog vrolijk. Er gebeurde iets waardoor hij boos werd. Ik hoorde dat [verdachte] iemand wilde slaan.
8. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 30 november 2010 (pagina's 380 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 7]:
We gingen op vrijdag 29 oktober 2010 naar de Classic. Ik zat in de hoek en [verdachte] kwam vlak bij mij zitten. Ik hoorde hem wat zeggen. Ik hoorde hem zeggen: "He swa mensen zoeken problemen." Ik vroeg aan hem: "Met wie heb je problemen dan". Hij liep meteen weg. Volgens mij ging hij naar buiten.
9. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 november 2010 (pagina's 172 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [getuige 2]:
Ik denk dat ik in de nacht van vrijdag 29 op zaterdag 30 oktober 2010 om 23.00 uur in de stad was. Ik was met [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]) in de Classic. De sfeer was rustig, het was ook niet druk. Toen het ging sluiten liepen we buiten naar onze fietsen. Toen we buiten kwamen zijn we omgelopen en zijn met die meiden begonnen te praten. Ik zag verder allemaal negers en 1 kleine met kort kroeshaar. Die zag ik later op [slachtoffer] aflopen. Die meiden stonden onder de overkapping samen met die kale neger. Daarvoor, niet onder de overkapping, op ongeveer drie meter stond een grote jongen, die keek alleen maar. Ter hoogte van La Mar stonden twee negers. Later bleken dit [slachtoffer] en de neger te zijn die [slachtoffer] ook geholpen heeft (het hof begrijpt: getuige [betrokkene 1]). Ik had [slachtoffer] nog niet gezien. Ik stond min of meer schuin achter die grote neger onder de overkapping. De grote en de kleine neger keken in de richting van [slachtoffer]. Ik keek daar ook naar. Ik had vrij zicht. Er was voldoende licht. Ik zag [slachtoffer] verderop pas staan toen die kleine neger ging rennen. Hij stond vier meter van [slachtoffer] vandaan. Hij rende op hem af. [slachtoffer] stond met zijn handen in zijn zak. [slachtoffer] stond met de rug naar hem toe. Hij liep langzaam langs de La Mar. Toen die kleine neger bij [slachtoffer] was sprong hij omhoog. Volgens mij sloeg hij met zijn linkerhand op het hoofd van [slachtoffer]. Het was niet eens een harde tik. Direct daarna zakte [slachtoffer] in elkaar. Ik zag een gat in zijn hoofd. Die neger rende weg. Ik ben gelijk naar [slachtoffer] toegegaan om te helpen.
10. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 november 2010 (pagina's 162 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [getuige 1]:
Ik wilde mijn fiets gaan pakken omdat ik naar huis wilde. Ik hoorde achter mij geluiden. Toen ik die kant op keek zag ik [slachtoffer] en een andere jongen struggelen. Ik zag armen zwaaien. Vervolgens zag ik dat [slachtoffer] op de grond viel. Ik zag dat die andere jongen wegrende. Het leek wel of [slachtoffer] dood was. Ik zag dat een andere jongen met rastaharen bij [slachtoffer] kwam. Die is ook met [slachtoffer] mee naar het ziekenhuis gegaan (het hof begrijpt: [betrokkene 1]).
11. Een proces-verbaal van verhoor bij de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris d.d. 23 april 2013 (bevindt zich in het hofdossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 8]:
U vraagt mij wat [verdachte] mij heeft verteld. [verdachte] was met zijn groep bij de Classic. [verdachte] zei dat hij achter een pilaar stond en vanaf daar kwam hij op [slachtoffer] af. [verdachte] kwam van achter de pilaar vandaan en daarna heeft hij hem gestoken. Hij zei in het Papiaments: "Ik heb hem in zijn hoofd gestoken". Hij heeft vervolgens verteld dat [slachtoffer] trillend op de grond viel en daarna is hij op de fiets gestapt en weggegaan. U vraagt mij wanneer ik dit verhaal hoorde. Volgens mij een dag later. Het was gebeurd in de nacht van vrijdag op zaterdag. [verdachte] is die zaterdag bij mij geweest.
12. Een proces-verbaal van verhoor bij de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris d.d. 14 februari 2013 (bevindt zich in het hofdossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 9]:
Het was de maandag na het overlijden van [slachtoffer]. [betrokkene 8] kwam naar me toe lopen. Ze zei dat ze zaterdag een weedlijntje had gebeld van [verdachte]. Hij kwam de weed die middag afleveren. Ze vroeg aan hem hoe het de avond ervoor was. Ze zei dat [verdachte] had gezegd: "Gezellig, maar ik heb gevochten met [slachtoffer] en ik heb hem gestoken."
(...)
14. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden d.d. 2 februari 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van verdachte:
Ik word [verdachte] genoemd.
[betrokkene 1] (het hof begrijpt getuige [betrokkene 1]) moest die avond naar de Classic. Uiteindelijk zei ik dat ik mee zou gaan. Ik stond buiten. [slachtoffer] stond ook buiten. [slachtoffer] had al vaker ruzie met me gezocht. Ik heb een grote mond, maar dat geeft niemand het recht om "zijn handen op me te leggen". Het klopt dat dit niet de eerste keer was dat [slachtoffer] en ik met elkaar op de vuist gingen. De ruzie tussen [slachtoffer] en mij was al eerder begonnen dan toen dat pistool in beslag werd genomen."
2.2.3.
Het Hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"In oktober 2010 vindt er in een uitgaansgelegenheid wederom een confrontatie plaats tussen verdachte en [slachtoffer]. Ditmaal is verdachte degene die het meeste geweld incasseert. Hij houdt er een blauw oog aan over. Datzelfde weekend bonkt verdachte 's ochtends vroeg op de ramen van het huis van de zus van [slachtoffer], roepend: "Bel de begrafenisondernemer voor je broer. Zeg maar tegen je broer dat hij dood is".
In de nacht van vrijdag 29 op zaterdag 30 oktober 2010 zijn verdachte en [slachtoffer] beiden in de uitgaansgelegenheid Mystic. Verdachte is samen met zijn vriend [betrokkene 1], die tevens de neef is van [slachtoffer]. Om 04:30/05:00 uur gaat de Mystic dicht. Daarna gaan zowel [slachtoffer] als ook verdachte en [betrokkene 1] naar de Classic, een andere uitgaansgelegenheid. Getuigen zien dat verdachte die avond telkens naar binnen en buiten loopt, dat hij aangeeft problemen met 'iemand' te hebben en ook dat hij 'iemand' wil slaan. Aan [betrokkene 1] geeft verdachte aan dat hij even weg moet omdat hij iets moet halen. De Classic is op dat moment nog open. [betrokkene 1] ziet verdachte die nacht niet weer in de Classic.
(...)
De verklaringen van [betrokkene 1] worden tevens ondersteund door de verklaring van [betrokkene 8]. Zij is zowel door de politie als door de raadsheer-commissaris gehoord. Bij de raadsheer-commissaris heeft zij verklaard dat verdachte haar de dag na het incident heeft verteld dat hij bij de Classic was met zijn groep en dat verdachte daar achter een pilaar had gestaan. Verder vertelde hij haar dat hij daarna achter de pilaar vandaan was gekomen, op [slachtoffer] was afgegaan en hem vervolgens in zijn hoofd had gestoken. Verder heeft zij bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij bij de politie geen volledige verklaring had afgelegd omdat zij bang is voor haar veiligheid. Het hof beschouwt dit als een aannemelijke verklaring voor het feit dat zij bij de politie - zoals zij zelf zegt - 'stukjes heeft weggelaten'. De verklaring van [betrokkene 8], afgelegd bij de raadsheer-commissaris, wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 9]. Ook zij is gehoord door zowel de politie als de raadsheer-commissaris. Zij heeft telkens verklaard dat [betrokkene 8] haar de dag na het overlijden van [slachtoffer] heeft verteld dat verdachte haar op 30 oktober 2010 had verteld dat hij de avond daarvoor had gevochten met [slachtoffer] en dat hij [slachtoffer] had gestoken.
Gelet op de verklaringen van [betrokkene 1], [getuige 2], [getuige 1], [betrokkene 8] en [betrokkene 9], in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof de verklaring van verdachte, dat het enige geweld dat hij op 30 oktober 2010 op [slachtoffer] heeft uitgeoefend een slag in [slachtoffers] gezicht was, niet geloofwaardig.
(...)
De volgende vraag die het hof dient te beantwoorden is of er sprake is geweest van voorbedachte raad. Bij de beoordeling van die vraag heeft het hof in het bijzonder gelet op de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van 28 februari 2012 (LJN BR2342, NJ 2012/518).
'Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.'
Het hof gaat uit van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden. Hieruit leidt het hof af dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte het besluit om [slachtoffer] in zijn hoofd te steken heeft genomen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte en [slachtoffer] hadden weliswaar een nog lopend conflict met elkaar dat al enige malen tot een vechtpartij had geleid, maar deze avond en nacht hadden ze elkaar niet opgezocht in de uitgaansgelegenheden en was het rustig gebleven tussen beiden. Ook anderszins is niet gebleken dat verdachte direct voorafgaand aan het fatale incident niet in staat was na te denken over zijn voorgenomen daad en de mogelijke gevolgen daarvan. Verdachte heeft ook voldoende tijd en gelegenheid gehad om daarover na te denken. Getuige [betrokkene 8] heeft verklaard dat verdachte tegen haar verteld heeft dat hij gedurende enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten. Dit wordt niet weersproken door getuigenverklaringen; niemand heeft verklaard verdachte te hebben gezien voordat hij van onder de luifel vandaan zijn aanval inzette. In die situatie moet verdachte een steekwapen ter hand hebben genomen. Vervolgens is hij van achteren op [slachtoffer] afgerend, die op dat moment stond te praten met [betrokkene 1], en heeft verdachte [slachtoffer] van achteren zonder dralen en doelgericht in zijn hoofd gestoken. Meteen daarna heeft verdachte zich zo snel mogelijk uit de voeten gemaakt.
Dit handelen van verdachte, in deze situatie, heeft naar zijn uiterlijke verschijningsvorm alle kenmerken van een tevoren beraamde aanslag en wordt door het hof bezien in het licht van de gewelddadige voorgeschiedenis van het slachtoffer met verdachte.
Op grond van voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer]. Het hof verwerpt de verweren."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Het Hof heeft bij zijn oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, blijkens zijn bewijsoverweging betekenis toegekend aan de gewelddadige voorgeschiedenis van recente aard tussen de verdachte en [slachtoffer], in welk verband het Hof onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte heeft gedreigd [slachtoffer] van het leven te beroven. Het Hof heeft mede daarom gesproken over een "tevoren beraamde" aanslag.
Voorts heeft het Hof - na onder meer te hebben vastgesteld dat "getuigen zien dat verdachte die avond telkens [bij een uitgaansgelegenheid] naar binnen en buiten loopt, dat hij aangeeft problemen met 'iemand' te hebben" en dat de verdachte aan [betrokkene 1] aangeeft "dat hij even weg moet omdat hij iets moet halen" - blijkens zijn bewijsoverweging bij zijn oordeel betekenis toegekend aan het ontbreken van aanwijzingen voor de mogelijkheid dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling en aan de tijd en gelegenheid die de verdachte heeft gehad om na te denken over zijn voorgenomen daad en de mogelijke gevolgen daarvan toen hij gedurende enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten.
Aldus heeft het Hof zijn oordeel dat de verdachte zich in het onderhavige geval gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, ook gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, toereikend gemotiveerd.
Anders dan het middel stelt, zijn de verklaringen van [betrokkene 6], inhoudende dat er iets is gebeurd waardoor de verdachte boos werd (bewijsmiddel 7), en van [getuige 2], inhoudende dat hij de verdachte heeft gezien voordat hij zijn aanval inzette (bewijsmiddel 9), met dat oordeel niet onverenigbaar.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van veertien jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze dertien jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2015.
Conclusie 11‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Moord, voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156. Het Hof heeft bij zijn oordeel dat vd met voorbedachte raad heeft gehandeld blijkens zijn bewijsvoering betekenis toegekend aan de gewelddadige voorgeschiedenis van recente aard tussen vd en X, in welk verband het Hof o.m. heeft vastgesteld dat vd heeft gedreigd X van het leven te beroven. Het Hof heeft mede daarom gesproken over een “tevoren beraamde” aanslag. Voorts heeft het Hof betekenis toegekend aan het ontbreken van aanwijzingen voor de mogelijkheid dat het handelen van vd het gevolg is geweest van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling en aan de tijd en gelegenheid die vd heeft gehad om na te denken over zijn voorgenomen daad en de mogelijke gevolgen daarvan toen hij gedurende enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten. Aldus heeft het Hof zijn oordeel dat vd zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling toereikend gemotiveerd. De voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen, inhoudende dat er iets is gebeurd waardoor vd boos werd resp. vd is gezien voordat hij zijn aanval inzette, zijn met dat oordeel niet onverenigbaar.
Nr. 13/04582 Zitting: 11 november 2014 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft bij arrest van 12 september 2013 de verdachte wegens primair “moord”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen en verdachte dienaangaande een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest nader is bepaald.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 30 oktober 2010 in de gemeente Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] met kracht
- met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd gestoken
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 1 november 2010 is overleden.”
5. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover hier van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal 'algemeen dossier', d.d. 11 februari 2011 (pagina's 2 en verder van een dossier met nummer 20110211.1500.4258 PV) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verbalisant:
Op vrijdag 20 augustus 2010 werd in een jas in de garderobe van bar/café Classic een vuurwapen aangetroffen. Voor dit feit werden onder meer aangehouden: [betrokkene 3] en [slachtoffer].
2. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 1 november 2010 (pagina's 82 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 1]:
[slachtoffer] en ik zijn neven van elkaar. Ik ken hem al mijn hele leven. Ik ken [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) nu zo’n anderhalf jaar. Het is een Antilliaanse jongen. Ik zie [verdachte] regelmatig.
Ik weet dat [slachtoffer] ruzie had met Antillianen. Ik weet dat [slachtoffer] een keer door een groep Antillianen in elkaar was geslagen. [slachtoffer] had ruzie met de Antillianen uit de Waterwijk. [slachtoffer] wilde wraak nemen omdat hij toen hij een keer alleen was in elkaar werd getrapt. Vraag: Je zegt dat hij door een groepje Antillianen in elkaar was geslagen. Maar wie waren dat? Ze staan altijd in de Waterwijk. [verdachte] was ook bij het groepje dat [slachtoffer] in elkaar had geslagen. Vraag: Wie gaan er veel met [verdachte] om? Die jongens die elke dag in de Waterwijk staan. Ze heten [betrokkene 2] en [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) Ik was er een keer bij dat [betrokkene 3] en [slachtoffer] ruzie hadden met elkaar. Dat was een paar dagen nadat [slachtoffer] in elkaar was geslagen door een paar Antillianen. Ik hoorde dat [slachtoffer] tegen mij zei dat hij geld moest betalen en dat hij niet meer in de Classic mocht komen. Ik hoorde dat [betrokkene 3] onder andere zei dat [slachtoffer] hem had verraden. [betrokkene 3] zei dat hij voor niks was aangehouden en dat dat [slachtoffer] zijn schuld was. Vraag: Hoeveel geld moest [slachtoffer] dan betalen? Dat weet ik niet. [slachtoffer] was niet eens in staat en hij zei dat hij niet zou betalen omdat hij helemaal geen naam had genoemd. Het zou gaan om een wapen. Ik hoorde [betrokkene 3] zeggen: "Hij weet wat hij heeft gedaan, je weet wie ik ben". Ik zag dat [slachtoffer] zijn oog dik was. Ik zag meer wondjes in zijn gezicht. Ik zag dat hij een bloedkorstje op zijn lip had en hij had een dik oog. Verder wat bultjes op zijn voorhoofd. Dat was echt van klappen. Dat was niet van gewoon vallen. Ze gingen hem trappen en ze hadden flink toegeslagen bij [slachtoffer].
Twee weken geleden in het weekend was [verdachte] in elkaar geslagen. [verdachte] had niks gezien maar hij dacht dat het van mijn familie afkwam. Dat was in de wc van de Mystic waar [verdachte] op de grond werd gegooid en geschopt en geslagen werd. Ik heb dat de volgende dag gehoord. [verdachte] kwam bij mij thuis. Ik zag dat zijn gezicht verbouwd was. Ik zag een dik oog. Zijn oog was half dicht aan de buitenkant. Hij zei dat ze hem veel keren hadden getrapt op zijn hoofd toen hij op de grond was gevallen. Hij had niet gezien wie dat had gedaan, maar hij dacht dus dat het van mijn familie afkwam. Ik vroeg aan hem wat er was gebeurd. Hij vroeg niet aan mij wie dat gedaan had. Ik hoorde wel dat hij zei: "Het komt goed. Wacht maar." Vraag: Waarom dacht hij dat het van mijn (het hof begrijpt 'jouw ") familie kwam? Dat komt omdat hij al een tijdje problemen had met [slachtoffer]. Voor [verdachte] zijn gevoel was het wraak van [slachtoffer].
Afgelopen vrijdag ging ik met [verdachte] naar de Mystic. Dit is een discotheek. Er zou een Antilliaanse band spelen. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren daar ook binnen. [slachtoffer] was er ook. Hij was alleen. [slachtoffer] en [verdachte] hebben niet met elkaar gesproken. Ik vroeg nog aan [slachtoffer] wat hij op een Antilliaans feest alleen deed. [slachtoffer] zei tegen mij dat er wel veel Antilliaanse vijanden van hem waren in de Mystic. Hij zei tegen mij: "Er zijn veel vijanden van mij hier. Ik heb het gevoel dat er vandaag wat gaat gebeuren."
De Mystic ging om 05:00 uur dicht. [verdachte] was met mij samen. We zijn richting de Classic gelopen. Ik was met [verdachte] in de Classic. Ik zag [betrokkene 3] en [betrokkene 2] ook nog voor de deur staan. Ik ben [slachtoffer] daar weer tegen gekomen. Ik zag hem buiten bij de Classic staan toen [verdachte] en ik daar aankwamen. [verdachte] en ik waren binnen bij de Classic. Na een half uurtje ging [verdachte] even naar buiten. Vraag: Waarom ging [verdachte] even weg? Hij zei: "Wacht effe hier, wacht effe hier. Ik ga wat halen." Ongeveer vijf of tien minuten ging ik naar buiten. [verdachte] was er nog niet. lk zag [slachtoffer] buiten nog steeds staan. Hij was aan het kletsen met [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Ik bleef op [verdachte] wachten. Ik was met hem gekomen dus ik wilde ook samen met hem naar huis. Ik ben bij [slachtoffer], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gaan staan. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] waren samen aan het praten en ik stond met [slachtoffer] te kletsen. Het was helemaal rustig.
Ineens zag ik dat [slachtoffer] een klap op zijn achterhoofd kreeg. Ik zag namelijk dat een schim van achteren bij [slachtoffer] tevoorschijn kwam. Ik zag dat [slachtoffer] vervolgens vol op zijn hoofd werd geslagen. Het was gewoon met de vuist. Ik zag dat hij die klap bovenop zijn hoofd kreeg. [slachtoffer] stond op dat moment met de rug naar die schim toe. Hij werd van achteren aangevallen. Ik zag dat [slachtoffer] zich omdraaide naar die persoon toe. Toen [slachtoffer] zijn gezicht richtte naar waar die aanval vandaan was gekomen zag ik dat die persoon nog een klap gaf recht in het gezicht van [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] vervolgens met zijn gezicht naar beneden vol op de grond viel. Ik zag dat [slachtoffer] ging shaken op de grond. Ik zag dat [verdachte] vervolgens wegrende. Hij rende in de richting van de Cool Cat. Daar pakte de dader een fiets.
Terwijl ik [slachtoffer] probeerde te helpen kwamen een half Nederlands/Marokkaanse jongen (het hof begrijpt: getuige [getuige 1]) en een Nederlandse jongen (het hof begrijpt: getuige [getuige 2]) mij helpen. [slachtoffer] lag te shaken en toen ik hem op zijn rug draaide zag ik dat zijn gezicht helemaal onder het bloed zat. Zijn lip was helemaal open en dik. Ik zag dat zijn tong naar buiten hing alsof die was dubbel geklapt. Ik zag bloed op zijn haren bovenop zijn hoofd. Ik zei dat [slachtoffer] met mij moest praten. Na een minuutje hoorde ik dat hij kreunde en weer een beetje bij kwam. Ik zag dat er heleboel bloed uit zijn mond kwam. Ik zag dat er ook een plas bloed op straat kwam. Ik heb de ambulance besteld. Toen de ambulance kwam ben ik meegereden naar het ziekenhuis.
3. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 november 2010 (pagina's 102 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 1]:
Vraag: in je vorige verklaring (toevoeging hof: zie bewijsmiddel 2) vertelde je over de aanval op [slachtoffer] en daarin zei je dat je zag dat [verdachte] ineens wegrende. Kun je eens uitleggen hoe het kwam dat je [verdachte] zijn naam noemde? Ik kon het me gewoon niet voorstellen dat het [verdachte] was. Vraag: Hoe kijkje er nu tegenaan? Nu weet ik zeker dat het [verdachte] was. Ik twijfel er nu helemaal niet meer aan. Aan zijn bewegingen en houding herkende ik hem als [verdachte].
4. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden d.d. 2 februari 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 1]:
Ik stond met [slachtoffer] te praten toen [slachtoffer] een klap boven op zijn hoofd kreeg. [slachtoffer] nam twee stappen, draaide zich om en kreeg nog een klap. Na die klap viel hij neer.
U vraagt mij wie de klappen aan [slachtoffer] gaf. Ik denk dat het [verdachte] is geweest. Ik weet het wel zeker. Ik zag [verdachte] wegrennen. Ik had het helemaal niet verwacht. Ik was geschokt door de situatie. Het ging niet alleen om een goede vriend, het ging ook om mijn neefje. Ik zag mijn neefje en hij zat onder het bloed.
U vraagt mij of [verdachte] een reden had dit te doen. [verdachte] en [slachtoffer] hadden ruzie. Ik had niet gedacht dat het zo ver zou gaan. Ik wist dat [verdachte] en [slachtoffer] ruzie hadden en dat ze hadden gevochten. Het ging om een pistool. De politie zocht iemand met een pistool. [slachtoffer] zou iemand hebben verraden, iemand zou daardoor zijn opgepakt.
Op vragen van de advocaat-generaal:
U houdt mij voor dat ik de dag nadat [slachtoffer] is overleden al door de politie ben gehoord. U houdt mij mijn eerste verklaring voor. U houdt mij voor dat uit die verklaring blijkt dat ik op het moment dat [slachtoffer] de tweede klap kreeg, de dader herkende als zijnde [verdachte]. Dat klopt. U houdt mij voor dat ik in mijn tweede verklaring heb gezegd dat ik aan de beweging bij de tweede klap die de dader gaf, [verdachte] herkende. U vraagt mij of ik eigenlijk zeg dat [verdachte] gewoon de dader is. Ja, dat zeg ik.
Toen ik met [slachtoffer] praatte, vlak voordat hij die klap kreeg, merkte ik niets aan [slachtoffer]. Ik heb geen letsels op zijn hoofd gezien. Toen hij na die twee klappen op de grond viel had hij bloed aan zijn gezicht. Hij bloedde ook op zijn hoofd.
5. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 november 2010 (pagina's 550 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 4]:
Het weekend dat [verdachte] met mijn broer [slachtoffer] heeft gevochten in de Mystic is [verdachte] bij mij geweest. Hij stond namelijk bij mij in de achtertuin en bonkte op de ramen. Ik opende de deur naar de achtertuin. Dat was op 23 oktober 2010 om 05:30 uur. Hij zei tegen mij dat hij [slachtoffer] zou gaan schieten. Ik hoorde dat [verdachte] riep: " Bel de begrafenisondernemer maar voor je broer. Zeg maar tegen je broer dat hij dood is".
6. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 31 november 2010 (pagina's 529 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 5]:
Ik ken [slachtoffer] al sinds ik een baby was. Ik ben altijd bezorgd om [slachtoffer]. Ik ben bezorgd vanwege de problemen die hij heeft. [slachtoffer] had het al weken over [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) waar hij ruzie mee had. Het begon dat de politie hem had aangehouden in de Classic. De politie nam [slachtoffer] toen mee. In de jas van [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) had de politie een vuurwapen aangetroffen. [slachtoffer] werd vrijgelaten. Hij is de donderdag na zijn vrijlating bedreigd door [verdachte] en de zaterdag daarop heeft [slachtoffer] voor het eerst klappen gehad. [slachtoffer] vertelde me dat. Vraag: Wie hebben hem toen klappen gegeven? [verdachte] en een paar Antillianen. Hij was aan het vechten met [verdachte] maar anderen vielen hem toen ook van achteren aan. Dat was de eerste keer.
Een week of twee weken na die zaterdag was de tweede keer. Het was op een zaterdag bij een dancefeest. Die tweede keer was ik met [slachtoffer]. [slachtoffer] was toen even naar buiten gegaan, daar was een grote vechtpartij. [slachtoffer] is toen weggegaan om het gevecht te ontwijken. Even later diezelfde nacht belde [slachtoffer] mij op. Hij vertelde toen dat ze hem weer in elkaar hadden geslagen. Hij zei tegen me dat het [verdachte] en zijn drie maatjes waren. Het waren steeds dezelfde jongens die hem in elkaar sloegen. Toen ik bij hem aankwam zei hij dat ze hem dood wilden maken. Ik zag dat er bloed kwam uit [slachtoffer] zijn oog. Hij was bang. Hij zei dat hij ze beter dood kon schieten want anders zouden ze hem dood maken.
Twee weken geleden heeft [slachtoffer] gevochten met [verdachte]. Dit was op een zaterdag in de Mystic. Ik heb dat later gehoord van [slachtoffer]. [slachtoffer] vertelde dat hij in de Mystic [verdachte] was tegengekomen met zijn vriendjes. [slachtoffer] vertelde dat hij eindelijk die [verdachte] terug had gepakt. [slachtoffer] vertelde dat hij [verdachte] twee kopstoten had gegeven en een paar klappen.
7. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 november 2010 (pagina's 352 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 6]:
Ik ben in de nacht van vrijdag 29 oktober op zaterdag 30 oktober 2010 uit geweest. Ik kwam in de Classic [verdachte] tegen. Ik ken [verdachte] persoonlijk. Als ik hem zie dan praten wij normaal met elkaar. Ik zag hem steeds naar buiten lopen en weer naar binnen lopen. In het begin toen we in de Classic waren was [verdachte] nog vrolijk. Er gebeurde iets waardoor hij boos werd. Ik hoorde dat [verdachte] iemand wilde slaan.
8. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 30 november 2010 (pagina's 380 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 7]:
We gingen op vrijdag 29 oktober 2010 naar de Classic. Ik zat in de hoek en [verdachte] kwam vlak bij mij zitten. Ik hoorde hem wat zeggen. Ik hoorde hem zeggen: " He swa mensen zoeken problemen." Ik vroeg aan hem: "Met wie heb je problemen dan". Hij liep meteen weg. Volgens mij ging hij naar buiten.
9. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 3 november 2010 (pagina's 172 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [getuige 2]:
Ik denk dat ik in de nacht van vrijdag 29 op zaterdag 30 oktober 2010 om 23.00 uur in de stad was. Ik was met [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]) in de Classic. De sfeer was rustig, het was ook niet druk. Toen het ging sluiten liepen we buiten naar onze fietsen. Toen we buiten kwamen zijn we omgelopen en zijn met die meiden begonnen te praten. Ik zag verder allemaal negers en 1 kleine met kort kroeshaar. Die zag ik later op [slachtoffer] aflopen. Die meiden stonden onder de overkapping samen met die kale neger. Daarvoor, niet onder de overkapping, op ongeveer drie meter stond een grote jongen, die keek alleen maar. Ter hoogte van La Mar stonden twee negers. Later bleken dit [slachtoffer] en de neger te zijn die [slachtoffer] ook geholpen heeft (het hof begrijpt: getuige [betrokkene 1]). Ik had [slachtoffer] nog niet gezien. Ik stond min of meer schuin achter die grote neger onder de overkapping. De grote en de kleine neger keken in de richting van [slachtoffer]. Ik keek daar ook naar. Ik had vrij zicht. Er was voldoende licht. Ik zag [slachtoffer] verderop pas staan toen die kleine neger ging rennen. Hij stond vier meter van [slachtoffer] vandaan. Hij rende op hem af. [slachtoffer] stond met zijn handen in zijn zak. [slachtoffer] stond met de rug naar hem toe. Hij liep langzaam langs de La Mar. Toen die kleine neger bij [slachtoffer] was sprong hij omhoog. Volgens mij sloeg hij met zijn linkerhand op het hoofd van [slachtoffer]. Het was niet eens een harde tik. Direct daarna zakte [slachtoffer] in elkaar. Ik zag een gat in zijn hoofd. Die neger rende weg. Ik ben gelijk naar [slachtoffer] toegegaan om te helpen.
10. Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 november 2010 (pagina's 162 en verder van het onder 1. genoemde dossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [getuige 1]:
Ik wilde mijn fiets gaan pakken omdat ik naar huis wilde. Ik hoorde achter mij geluiden. Toen ik die kant op keek zag ik [slachtoffer] en een andere jongen struggelen. Ik zag armen zwaaien. Vervolgens zag ik dat [slachtoffer] op de grond viel. Ik zag dat die andere jongen wegrende. Het leek wel of [slachtoffer] dood was. Ik zag dat een andere jongen met rastaharen bij [slachtoffer] kwam. Die is ook met [slachtoffer] mee naar het ziekenhuis gegaan (het hof begrijpt: [betrokkene 1]).
11. Een proces-verbaal van verhoor bij de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris d.d. 23 april 2013 (bevindt zich in het hofdossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 8]:
U vraagt mij wat [verdachte] mij heeft verteld. [verdachte] was met zijn groep bij de Classic. [verdachte] zei dat hij achter een pilaar stond en vanaf daar kwam hij op [slachtoffer] af. [verdachte] kwam van achter de pilaar vandaan en daarna heeft hij hem gestoken. Hij zei in het Papiaments: "Ik heb hem in zijn hoofd gestoken". Hij heeft vervolgens verteld dat [slachtoffer] trillend op de grond viel en daarna is hij op de fiets gestapt en weggegaan. U vraagt mij wanneer ik dit verhaal hoorde. Volgens mij een dag later. Het was gebeurd in de nacht van vrijdag op zaterdag. [verdachte] is die zaterdag bij mij geweest.
12. Een proces-verbaal van verhoor bij de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris d.d. 14 februari 2013 (bevindt zich in het hofdossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van [betrokkene 9]:
Het was de maandag na het overlijden van [slachtoffer]. [betrokkene 8] kwam naar me toe lopen. Ze zei dat ze zaterdag een weedlijntje had gebeld van [verdachte]. Hij kwam de weed die middag afleveren. Ze vroeg aan hem hoe het de avond ervoor was. Ze zei dat [verdachte] had gezegd: "Gezellig, maar ik heb gevochten met [slachtoffer] en ik heb hem gestoken."
13. Een geschrift, zijnde een sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 15 februari 2011, opgesteld door A. Maes (bevindt zich in het hofdossier) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van A. Maes:
Overledene: [slachtoffer]. [slachtoffer] is op 1 november 2011 overleden.
Bij sectie was er uitwendig een kleine wond op het hoofd. Het betrof een spleetvormige perforatie van circa 2 centimeter in het schedeldak en het harde hersenvlies. Er was een steekkanaal te herleiden met perforatie van de hoofdhuid, het onderhuidse weefsel, het schedeldak en van het oppervlak van de rechter grote hersenhelft. De lengte van het steekkanaal was niet goed vast te stellen maar was meer dan 3 centimeter. Het steekkanaal eindigde in een 4 centimeter grote bloeding in de rechter grote hersenhelft. De perforatie is bij leven opgelopen als gevolg van uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld op het hoofd zoals dat kan worden veroorzaakt door steken met een mes. Als gevolg van recent opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld, zoals veroorzaakt door een klap of val, was er een blauwe en gezwollen onderlip met een afgebroken tand. Het overlijden is het directe gevolg geweest van verwikkelingen van opgelopen schedelhersenletsel.
14. Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden d.d. 2 februari 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Als verklaring van verdachte:
Ik word [verdachte] genoemd.
[betrokkene 1] (het hof begrijpt getuige [betrokkene 1]) moest die avond naar de Classic. Uiteindelijk zei ik dat ik mee zou gaan. Ik stond buiten. [slachtoffer] stond ook buiten. [slachtoffer] had al vaker ruzie met me gezocht. Ik heb een grote mond, maar dat geeft niemand het recht om "zijn handen op me te leggen". Het klopt dat dit niet de eerste keer was dat [slachtoffer] en ik met elkaar op de vuist gingen. De ruzie tussen [slachtoffer] en mij was al eerder begonnen dan toen dat pistool in beslag werd genomen.”
6. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de raadsvrouw is ter zitting van het hof betoogd, dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord omdat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor de voorbedachte raad.
Het hof gaat uit van de volgende aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden.
In augustus 2010 is de politie in het uitgaansleven van Lelystad op zoek naar een vuurwapen. [slachtoffer] wordt in verband hiermee aangehouden. Het wapen wordt echter niet aangetroffen bij [slachtoffer], maar - naar het lijkt op aangeven van [slachtoffer] - bij [betrokkene 3], een vriend van verdachte. [betrokkene 3] wordt hiervoor vervolgens aangehouden en het vuurwapen wordt in beslag genomen. [betrokkene 3] en zijn vrienden, waaronder verdachte, rekenen dit [slachtoffer] aan. [slachtoffer] wordt onder druk gezet om voor het vuurwapen te betalen. Hij weigert dit te doen. In de weken erna wordt [slachtoffer] meerdere keren door verdachte fysiek belaagd.
In oktober 2010 vindt er in een uitgaansgelegenheid wederom een confrontatie plaats tussen verdachte en [slachtoffer]. Ditmaal is verdachte degene die het meeste geweld incasseert. Hij houdt er een blauw oog aan over. Datzelfde weekend bonkt verdachte 's ochtends vroeg op de ramen van het huis van de zus van [slachtoffer], roepend: "Bel de begrafenisondernemer voor je broer. Zeg maar tegen je broer dat hij dood is".
In de nacht van vrijdag 29 op zaterdag 30 oktober 2010 zijn verdachte en [slachtoffer] beiden in de uitgaansgelegenheid Mystic. Verdachte is samen met zijn vriend [betrokkene 1], die tevens de neef is van [slachtoffer]. Om 04:30/05:00 uur gaat de Mystic dicht. Daarna gaan zowel [slachtoffer] als ook verdachte en [betrokkene 1] naar de Classic, een andere uitgaansgelegenheid. Getuigen zien dat verdachte die avond telkens naar binnen en buiten loopt, dat hij aangeeft problemen met 'iemand' te hebben en ook dat hij 'iemand' wil slaan. Aan [betrokkene 1] geeft verdachte aan dat hij even weg moet omdat hij iets moet halen. De Classic is op dat moment nog open. [betrokkene 1] ziet verdachte die nacht niet weer in de Classic.
Voor de daaropvolgende gang van zaken gaat het hof - in tegenstelling tot wat de raadsvrouw heeft aangevoerd en in lijn met de visie van de advocaat-generaal en de rechtbank - uit van de verklaringen van [betrokkene 1] om redenen zoals hierna uiteengezet. [betrokkene 1] is door de politie meerdere keren gehoord en is tevens ter zitting van het hof gehoord. Uit zijn verklaringen blijkt het volgende. Na sluitingstijd van de Classic, rond 06:00 uur, staat [betrokkene 1] buiten voor de Classic met [slachtoffer] te praten. Er is op dat moment sprake van een rustige situatie. Plotseling wordt [slachtoffer] van achteren door een persoon benaderd en zonder aanleiding met een gebalde vuist boven op zijn hoofd geslagen. [slachtoffer] doet twee stappen, draait zich om naar zijn belager en wordt nogmaals, ditmaal tegen zijn hoofd/gezicht geslagen. [betrokkene 1] herkent verdachte als de dader. Direct daarna valt [slachtoffer] trillend en schuddend op de grond. Verdachte rent weg. Hij springt op een fiets en rijdt hard weg. [betrokkene 1] probeert samen met - naar later blijkt - getuigen [getuige 2] en [getuige 1], hulp te verlenen aan [slachtoffer], die een bloedende hoofdwond heeft.
[slachtoffer] wordt kort daarna door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en daar opgenomen. Op 1 november 2010 overlijdt hij. Uit het sectierapport, opgesteld door A. Maes, arts en patholoog, blijkt van een kleine wond bovenop het hoofd. Het betreft een spleetvormige perforatie in het schedeldak en het harde hersenvlies van circa 2 centimeter. Er is een steekkanaal te herleiden met perforatie van de hoofdhuid, het onderhuidse weefsel, het schedeldak en van het oppervlak van de rechter grote hersenhelft. De lengte van het steekkanaal is niet goed vast te stellen maar is meer dan 3 centimeter. De patholoog overweegt verder dat de perforatie bij leven is opgelopen als gevolg van uitwendig inwerkend scherprandig perforerend geweld zoals dat kan worden veroorzaakt door steken met een mes. Als gevolg van recent opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld, zoals veroorzaakt door een klap of een val, is er een blauwe en gezwollen onderlip met een afgebroken tand. Het overlijden is het directe gevolg geweest van verwikkelingen van opgelopen schedelhersenletsel. Ter zitting van het hof is Maes als deskundige gehoord.
Gelet op voorgaande concludeert het hof dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van een steek in zijn hoofd.
Door de verdediging wordt betwist dat verdachte degene is die het dodelijk letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Verdachte heeft omtrent het ten laste gelegde verklaard [slachtoffer] noch te hebben gestoken, noch hem bovenop zijn hoofd te hebben geslagen. Hij verklaart hem slechts eenmaal, in zijn gezicht te hebben geslagen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van [betrokkene 1] onbetrouwbaar zijn en dienen te worden uitgesloten voor het bewijs, aangezien hij wisselend heeft verklaard en zijn verklaringen mogelijk zijn ingegeven door eigenbelang.
Het hof gaat hierin zoals voormeld niet mee. De verklaringen van [betrokkene 1] zijn in de kern helder en consistent. Hij heeft ter zitting nadrukkelijk verklaard dat hij heeft gezien dat niemand anders dan verdachte geweld tegen [slachtoffer] heeft gebruikt, en dat hij verdachte beschouwt als degene die de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Ook heeft hij ter zitting van het hof verklaard dat het gebeuren een traumatische ervaring voor hem is geweest en dat hij het heel lastig vond om een verklaring af te leggen omtrent het gebeurde, omdat het slachtoffer zijn neef was en verdachte een goede vriend. Het hof beschouwt het voorgaande als een aannemelijke verklaring voor het feit dat [betrokkene 1] op het punt van zijn herkenning van verdachte als de dader aarzelend en terughoudend heeft verklaard. Dit doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen omtrent het ten laste gelegde. Bovendien worden de verklaringen van [betrokkene 1] in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Allereerst worden zijn verklaringen ondersteund door de verklaring van twee ooggetuigen; [getuige 2] en [getuige 1]. [getuige 2] is die bewuste nacht ook in de Classic en loopt samen met [getuige 1] na sluitingstijd naar buiten. Hij ziet [slachtoffer] en (naar later blijkt:) [betrokkene 1] staan. Hij ziet een negroïde man op [slachtoffer] afrennen. [slachtoffer] staat met de rug naar de persoon toen. Op het moment dat de persoon bij [slachtoffer] is, springt hij omhoog en slaat hij met zijn hand op het hoofd van [slachtoffer]. Direct daarna zakt deze in elkaar en ziet de getuige een gat in het hoofd van [slachtoffer]. De dader rent weg. [getuige 2] gaat direct op [slachtoffer] af om te helpen. [getuige 1] verklaart dat hij [slachtoffer] ziet 'struggelen' met een jongen. Hij ziet armen zwaaien en ziet dat [slachtoffer] op de grond valt. De andere jongen rent weg, het lijkt wel of [slachtoffer] dood is. Hij ziet een andere jongen (naar later blijkt: [betrokkene 1]) bij [slachtoffer] komen.
De verklaringen van [betrokkene 1] worden tevens ondersteund door de verklaring van [betrokkene 8]. Zij is zowel door de politie als door de raadsheer-commissaris gehoord. Bij de raadsheer-commissaris heeft zij verklaard dat verdachte haar de dag na het incident heeft verteld dat hij bij de Classic was met zijn groep en dat verdachte daar achter een pilaar had gestaan. Verder vertelde hij haar dat hij daarna achter de pilaar vandaan was gekomen, op [slachtoffer] was afgegaan en hem vervolgens in zijn hoofd had gestoken. Verder heeft zij bij de raadsheer-commissaris verklaard dat zij bij de politie geen volledige verklaring had afgelegd omdat zij bang is voor haar veiligheid. Het hof beschouwt dit als een aannemelijke verklaring voor het feit dat zij bij de politie -zoals zij zelf zegt- 'stukjes heeft weggelaten'. De verklaring van [betrokkene 8], afgelegd bij de raadsheer-commissaris, wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 9]. Ook zij is gehoord door zowel de politie als de raadsheercommissaris. Zij heeft telkens verklaard dat [betrokkene 8] haar de dag na het overlijden van [slachtoffer] heeft verteld dat verdachte haar op 30 oktober 2010 had verteld dat hij de avond daarvoor had gevochten met [slachtoffer] en dat hij [slachtoffer] had gestoken.
Gelet op de verklaringen van [betrokkene 1], [getuige 2], [getuige 1], [betrokkene 8] en [betrokkene 9], in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof de verklaring van verdachte, dat het enige geweld dat hij op 30 oktober 2010 op [slachtoffer] heeft uitgeoefend een slag in [slachtoffers] gezicht was, niet geloofwaardig.
Het hof acht op grond van voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met een mes dan wel een ander scherp en/of puntig voorwerp in zijn hoofd heeft gestoken, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Dat de steekwond op een ander moment, door een ander persoon zou zijn toegebracht, zoals door de verdediging als mogelijkheid naar voren is gebracht, acht het hof reeds gelet op voorgaande, betrouwbaar geachte verklaringen niet aannemelijk geworden. Het hof heeft hiervoor bovendien in het dossier noch in het verhandelde ter zitting enig aanknopingspunt gevonden.
De volgende vraag die het hof dient te beantwoorden is of er sprake is geweest van voorbedachte raad. Bij de beoordeling van die vraag heeft het hof in het bijzonder gelet op de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van 28 februari 2012 (LJN BR2342, NJ 2012/518).
'Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten – anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid – aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.'
Het hof gaat uit van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden. Hieruit leidt het hof af dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte het besluit om [slachtoffer] in zijn hoofd te steken heeft genomen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte en [slachtoffer] hadden weliswaar een nog lopend conflict met elkaar dat al enige malen tot een vechtpartij had geleid, maar deze avond en nacht hadden ze elkaar niet opgezocht in de uitgaansgelegenheden en was het rustig gebleven tussen beiden. Ook anderszins is niet gebleken dat verdacht direct voorafgaand aan het fatale incident niet in staat was na te denken over zijn voorgenomen daad en de mogelijke gevolgen daarvan. Verdachte heeft ook voldoende tijd en gelegenheid gehad om daarover na te denken. Getuige [betrokkene 8] heeft verklaard dat verdachte tegen haar verteld heeft dat hij gedurende enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten. Dit wordt niet weersproken door getuigenverklaringen; niemand heeft verklaard verdachte te hebben gezien voordat hij van onder de luifel vandaan zijn aanval inzette. In die situatie moet verdachte een steekwapen ter hand hebben genomen. Vervolgens is hij van achteren op [slachtoffer] afgerend, die op dat moment stond te praten met [betrokkene 1], en heeft verdachte [slachtoffer] van achteren zonder dralen en doelgericht in zijn hoofd gestoken. Meteen daarna heeft verdachte zich zo snel mogelijk uit de voeten gemaakt.
Dit handelen van verdachte, in deze situatie, heeft naar zijn uiterlijke verschijningsvorm alle kenmerken van een tevoren beraamde aanslag en wordt door het hof bezien in het licht van de gewelddadige voorgeschiedenis van het slachtoffer met verdachte.
Op grond van voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer]. Het hof verwerpt de verweren.”
7. In zijn hierboven weergegeven overwegingen haalt het Hof de relevante overwegingen aan uit het arrest van 28 februari 2012 van de Hoge Raad, waaruit volgt dat de Hoge Raad nadere eisen is gaan stellen aan (het bewijs van) voorbedachte raad. In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156 m.nt. Keulen het volgende overwogen:
“De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
8. Het middel bestrijdt de begrijpelijkheid van twee overwegingen van het Hof. De overweging die inhoudt dat er geen aanwijzingen zijn voor een ogenblikkelijke gemoedsopwelling zou onbegrijpelijk zijn in het licht van de verklaring van [betrokkene 6] dat er iets is gebeurd waardoor verdachte boos werd. De overweging dat verdachte tijd en gelegenheid had om na te denken wordt gestoeld op de verklaring van [betrokkene 8] dat verdachte haar heeft verklaard dat hij enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten. Volgens het Hof wordt dit niet weersproken door andere getuigenverklaringen. Volgens de steller van het middel is dat laatste niet te rijmen met de verklaring van [getuige 2], inhoudende dat hij verdachte heeft waargenomen voordat hij van onder de luifel zijn aanval inzette.
9. Ik bespreek eerst de boosheid van verdachte als mogelijke contra-indicatie voor de voorbedachte raad. Een ogenblikkelijke gemoedsopwelling kan een contra-indicatie opleveren voor voorbedachte raad. In feitelijke aanleg heeft de verdediging niet met zoveel woorden aandacht gevraagd voor deze contra-indicatie. Dat lijkt mij dan ook de verklaring voor de omstandigheid dat het Hof niet nader op de aanwezigheid van de gemoedsopwelling is ingegaan. Niet elke gemoedsopwelling levert een contra-indicatie op voor de aanwezigheid van voorbedachte raad. De gemoedsopwelling moet ogenblikkelijk zijn. In het kader van die ogenblikkelijkheid is van belang welk tijdsverloop er is tussen de gemoedsopwelling en de gedraging. Een aanzienlijk tijdsverloop staat de ogenblikkelijkheid in de weg. Er moet bovendien sprake zijn van een opwelling. Een opwelling van het gemoed is iets anders dan een al langer bestaande toestand van het gemoed. Voorts moet het gemoed, de stemming, door de opwelling worden beïnvloed. Te denken is, dunkt me, vooral aan opwinding of emoties die een mens kunnen overvallen. Daardoor kan het kalm overleg en rijp beraad worden verhinderd of verstoord en handelt een mens dus juist zonder (goed) na te denken (soms in een waas). In een dergelijk geval kan, ook al liet het tijdsverloop kalm overleg en rijp beraad wel toe, niet meer worden gesproken van voorbedachte raad. Daar komt nog bij dat niet elke (ogenblikkelijke) opwelling van het gemoed mijns inziens zonder meer van zodanig gewicht is dat voorbedachte raad is gecontra-indiceerd. Denk aan een enkele irritatie die ons allen wel eens overvalt. Een dergelijke gemoedsbeweging heeft onvoldoende impact, is onvoldoende hevig om aan voorbedachte raad in de weg te staan.
10. Voor wat betreft de ogenblikkelijkheid geldt in het onderhavige geval het volgende. [betrokkene 6] heeft verklaard dat hij verdachte in de uitgaansgelegenheid Classic tegen kwam en dat er iets gebeurde waardoor verdachte boos werd. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de boosheid van verdachte geen gemoedsopwelling oplevert die kan worden aangemerkt als ogenblikkelijk. Verdachte heeft niet in de Classic onmiddellijk nadat hij boos werd gestoken, maar buiten nadat hij enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten. Het Hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk, mede gelet op het tijdsverloop tussen het vanuit de Classic naar buiten gaan en wachten achter een pilaar, geoordeeld dat aan het vereiste van de ogenblikkelijkheid niet is voldaan. Hoe groot dat tijdsverloop nu precies is geweest, valt niet zonder meer uit de bewijsvoering af te leiden. Maar in ieder geval zijn er geen aanwijzingen dat verdachte boos werd, onmiddellijk daarop de Classic verliet en direct aansluitend het slachtoffer aanviel. Integendeel. Hoewel de in de bewijsvoering genoemde tijden globale opgaven behelzen, indiceren die een tijdsverloop van aanzienlijk meer dan 10 minuten tussen de geuite boosheid en de aanval.
11. Het is mijns inziens evenmin onbegrijpelijk dat het Hof de door [betrokkene 6] gesignaleerde boosheid bij verdachte niet heeft opgevat als een opwelling van het gemoed. Uit de bewijsvoering komt naar voren dat de onderlinge verhouding tussen verdachte en het slachtoffer al enkele weken ernstig was verstoord. Met name de al tenminste een week eerder door verdachte gebruikte bewoordingen jegens de zus van verdachte (zie de voor het bewijs gebezigde verklaring van [betrokkene 4]) vormen een uiting van de gemoedstoestand van verdachte. De boosheid tijdens het verblijf in de Classic heeft de reeds bestaande toestand hooguit versterkt. In welke mate die versterking heeft plaatsgevonden, is niet uit de bewijsvoering af te leiden. Hoe dan ook is het niet onbegrijpelijk dat de impact van de boosheid niet is aangemerkt als van zodanig gewicht dat kan worden gesproken van een gemoedsopwelling. In dat verband wijs ik ook op de hierboven geciteerde overweging in het arrest van 28 februari 2012, waarin de Hoge Raad de woorden ‘plotselinge hevige drift’ bezigt. Dat lijkt mij er op te wijzen dat de gemoedsopwelling een zekere hevigheid moet hebben en daarvan blijkt niet, althans onvoldoende. Immers, aanwijzingen ontbreken dat verdachte heeft gehandeld in een hoge mate van opwinding, emotie of een waas.1.Indien elke boosheid aan voorbedachte raad in de weg zou staan, wordt de inhoud van de voorbedachte raad te zeer beperkt. Van voorbedachte raad zou dan nog slechts sprake kunnen zijn indien een verdachte een ander doodt zonder enige emotie.
12. De tweede klacht berust op een verkeerde lezing van de voor het bewijs gebezigde verklaring van [getuige 2] en/of de overweging van het Hof. Ik herhaal de hierboven reeds geciteerde bestreden overweging van het Hof: “Verdachte heeft ook voldoende tijd en gelegenheid gehad om daarover na te denken. Getuige [betrokkene 8] heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft verteld dat hij gedurende enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten. Dit wordt niet weersproken door getuigenverklaringen; niemand heeft verklaard verdachte te hebben gezien voordat hij van onder de luifel vandaan zijn aanval inzette.” Ook als er vanuit wordt gegaan dat [getuige 2] met de kleine neger met het korte kroeshaar of de kale neger verdachte bedoelt, verklaart [getuige 2] niet dat verdachte achter een pilaar heeft staan wachten. Dat wachten is het voorafgaande gedrag van verdachte waarop het Hof in het bijzonder het oog heeft en dat wachten heeft ook [getuige 2] niet gezien. Dat is kennelijk wat het Hof, hoewel moet worden toegegeven dat achteraf bezien de formulering van het Hof duidelijker had gekund, tot uitdrukking heeft beogen te brengen.
13. Het eerste middel faalt.
14. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden doordat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
15. Namens de verdachte is op 19 september 2013 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 2 mei 2014 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van zes maanden2.is overschreden. Het middel is dan ook terecht voorgesteld. Tot cassatie hoeft dat niet te leiden nu de Hoge Raad de straf naar de gebruikelijke maatstaf kan verminderen.
16. Het eerste middel faalt en het tweede is terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑11‑2014
Verdachte was ten tijde van het instellen van het beroep in cassatie preventief gedetineerd in de onderhavige zaak.
Beroepschrift 22‑07‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
INZAKE:
Inzake : [verdachte] /Cassatie
Griffienr : S13/04582
Betekening aanzegging d.d. : 23 mei 2014
Mijn ref : RBA/YH 20131029
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen,
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], verblijvende in PI de IJssel, ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden d.d. 12 september 2013 en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het Hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren. Daarnaast heeft het hof een beslissing genomen ten aanzien van een vordering van een benadeelde partij.
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
In het arrest heeft het Hof onder meer overwogen dat geen aanwijzingen zijn dat verdachte het besluit om het slachtoffer in zijn hoofd te steken heeft genomen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en dat niet is gebleken dat verdachte direct voorafgaand aan het fatale incident niet in staat was na te denken over zijn voorgenomen daad en de mogelijke gevolgen daarvan. Deze overweging is evenwel in het licht van de omstandigheid dat het Hof als bewijsmiddel (7) gebezigd heeft een verklaring van de getuige [getuige 1], onbegrijpelijk nu deze heeft verklaard dat er iets is gebeurd waardoor verdachte boos werd, zodat op grond hiervan de bewezen verklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
In het arrest heeft het Hof voorts overwogen dat verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over zijn voorgenomen daad en de mogelijke gevolgen daarvan nu de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte tegen haar heeft verteld dat hij gedurende enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten hetgeen niet wordt weersproken door getuigenverklaringen nu gelet op het feit dat niemand heeft verklaard verdachte te hebben gezien voordat hij van onder de luifel vandaan zijn aanval inzette. Deze overweging is evenwel niet te rijmen met de omstandigheid dat het Hof voor het bewijs heeft gebezigd de door de getuige [getuige 3] afgelegde verklaring waarin deze onder meer verklaart buiten verdachte te hebben waargenomen voordat verdachte van onder de luifel vandaan zijn aanval inzette. Op grond van deze omstandigheid is de bewezen verklaring (eveneens) onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.1
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
‘Hij op of omstreeks 30 oktober 2010 in de gemeente Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met kracht
- —
met een hard en/of scherp en/of puntig voorwerp op/in het hoofd geslagen/gestoken en/of,
- —
vervolgens met de vuist in/tegen het gezicht geslagen/gestompt,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] in de periode van 31 oktober 2010 en 1 november 2010 is overleden;’
1.2
Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verdachte ontkend zich aan het ten laste gelegde schuldig te hebben gemaakt.
1.3
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 19 augustus 2013 is door de raadsvrouwe mr. J.A. van Gemeren, advocaat te Capelle aan den IJssel, het woord tot de verdediging gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen. In deze pleitaantekeningen is onder meer vermeld:
’(…)
- 5.
Door de eigen keuze van het OM is enkel moord ten laste gelegd. Voor een bewezenverklaring van moord is kalm overleg en beraad nadenken voorafgaand aan de uitvoering noodzakelijk.
Kalm beraad (waarvoor toch wel enige tijd nodig is) en rustig overleg ontbreekt bij cliënt. Bewijsmiddelen die het OM over dat kalme en rijpe beraad voor 2 klappen aangevoerd, vormen ons inziens geen wettig en overtuigend bewijs. (…)’
1.4
In het arrest heeft het Hof bewezen verklaard, dat:
‘Hij op 30 oktober 2010 in de gemeente Lelystad opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met kracht
- —
met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd gestoken,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 1 november 2010 is overleden;’
1.5
In het arrest heeft het Hof onder meer overwogen:
‘(…)
De volgende vraag die het hof dient te beantwoorden is of er sprake is geweest van voorbedachte raad. Bij de beoordeling van die vraag heeft het Hof in het bijzonder gelet op de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van 28 februari 2012 (LJN BR2342, NJ 2012/518).
(…)
Het hof gaat uit van hiervoor geschetste feiten en omstandigheden. Hieruit leidt het hof af dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte het besluit om [slachtoffer] in zijn hoofd te steken heeft genomen in een ogenblikkelijke gemoedopwelling. Verdachte en [slachtoffer] hadden weliswaar een nog lopend conflict met elkaar dat al enige malen tot een vechtpartij had geleid, maar deze avond en nacht hadden ze elkaar niet opgezocht in de uitgaansgelegenheden en was het rustig gebleven tussen beiden. Ook anderszins is niet gebleken dat verdachte direct voorafgaand aan het fatale incident niet in staat was na te denken over zijn voorgenomen daad en de mogelijke gevolgen daarvan. Verdachte heeft ook voldoende tijd en gelegenheid gehad om daarover na te denken. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte tegen haar verteld heeft dat hij gedurende enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten. Dit wordt niet weersproken door getuigenverklaringen; niemand heeft verklaard verdachte te hebben gezien voordat hij van onder de luifel vandaan zijn aanval inzette. In die situatie moet verdachte een steekwapen ter hand hebben genomen. Vervolgens is hij van achteren op [slachtoffer] afgerend, die op dat moment stond te praten met [getuige 4], en heeft verdachte [slachtoffer] van achteren zonder dwalen en doelgericht in zijn hoofd gestoken. Meteen daarna heeft verdachte zich zo snel mogelijk uit de voeten gemaakt.
Dit handelen van verdachte, in deze situatie, heeft naar zijn uiterlijke verschijningsvorm alle kenmerken van een tevoren beraamde aanslag en wordt door het hof bezien in het licht van de gewelddadige voorgeschiedenis van het slachtoffer met verdachte.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer]. Het hof verwerpt de verweren.’
1.6
Ten behoeve van de bewezen verklaringen heeft het Hof een aantal bewijsmiddelen gebezigd. Zo heeft het hof onder meer als bewijsmiddel (7) gebezigd een proces-verbaal, inhoudende een verklaring van de getuige [getuige 1], inhoudende onder meer:
‘Ik ben in de nacht van vrijdag 29 oktober op zaterdag 30 oktober 2010 uit geweest. Ik kwam in de [A] [verdachte] tegen, Ik ken [verdachte] persoonlijk. Als ik hem zie dan praten wij normaal met elkaar. Ik zag hem steeds naar buiten lopen en weer naar binnen lopen. In het begin toen we in de [A] waren was [verdachte] nog vrolijk. Er gebeurde iets waardoor hij boos werd. Ik hoorde dat [verdachte] iemand wilde slaan.’
1.7
Gelet op de omstandigheid dat het Hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat verdachte in de avond van 29 op 30 oktober 2010 boos is geworden is de overweging van het Hof, dat niet is gebleken dat verdachte direct voorafgaand aan het fatale incident niet in staat was na te denken over zijn voorgenomen daad en de mogelijke gevolgen daarvan onbegrijpelijk, zodat op grond hiervan de bewezen verklaring onvoldoende redenen is omkleed (zie in dit verband onder meer HR 17 september 2013, NJ 2013,456).
1.8
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het Hof voorts nog als bewijsmiddel (9) gebezigd een proces-verbaal, inhoudende een verklaring van de getuige [getuige 3], inhoudende (onder meer, voor zover in dit kader van belang):
‘(…) Toen we buiten kwamen zijn we om gelopen en zijn met die meiden begonnen te praten. Ik zag verder allemaal negers en 1 kleine met kort kroeshaar. Die zag ik later op de [slachtoffer] afgelopen. Die meiden stonden onder de overkapping samen met die kale neger. Daarvoor, niet onder de overkapping, op ongeveer drie meter stond een grote jongen, die keek alleen maar. Ter hoogte van [B] stonden twee negers. Later bleken dit [slachtoffer] en de neger te zijn die [slachtoffer] ook geholpen heeft (het hof begrijpt: getuige [getuige 4]). Ik had [slachtoffer] nog niet gezien. Ik stond min of meer schuin achter die grote neger onder de overkapping. De grote en de kleine neger keken in de richting van [slachtoffer]. Ik keek daar ook naar. Ik had vrij zicht. Er was voldoende licht. Ik zag [slachtoffer] verderop pas staan toen de kleine neger ging rennen. Hij stond 4 meter van [slachtoffer] vandaan. Hij rende op hem af. [slachtoffer] stond met zijn handen in zijn zak. [slachtoffer] stond met de rug naar hem toe. Hij liep langzaam langs de [B]. Toen die kleine neger bij [slachtoffer] was sprong hij omhoog. (…)’
1.9
De overweging van het Hof, dat de verklaring van de getuige [getuige 2], inhoudende dat verdachte tegen haar heeft verteld dat hij gedurende enige tijd achter een pilaar heeft staan wachten, niet wordt weersproken door getuigenverklaringen nu niemand heeft verklaard verdachte te hebben gezien voordat hij van onder de luifel vandaan zijn aanval inzette, is onjuist, althans onbegrijpelijk in het licht van de voor het bewijs gebezigde verklaring van de getuige [getuige 3]. Gelet hierop heeft het Hof de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 6 EVRM, alsmede 365a en 415 Sv, en wel om het navolgende.
Het Hof heeft de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen zes maanden na het instellen van beroep in cassatie, naar de Hoge Raad gezonden zodat de berechting van verdachte niet plaats vindt binnen de redelijke termijn, hetgeen dient te leiden tot strafverlaging.
Toelichting
2.1
Op 19 september 2013 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, d.d. 12 september 2013. Na het instellen van cassatie heeft ondergetekende zich als raadsman voor verdachte gesteld. In zijn brief van 26 september 2013 heeft de Hoge Raad de raadsman bericht dat de zaak nog niet ter griffie is ingekomen en dat de raadsman nader bericht zal ontvangen zodra de zaak ter griffie van de Hoge Raad is ingekomen.
2.2
Uit de aan de Hoge Raad gezonden stukken blijkt dat het Hof het verkorte arrest nadien met bewijsmiddelen heeft aangevuld. De aanvulling, inhoudende de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, is door de voorzitter ondertekend op 24 april 2014. Op grond van deze omstandigheid kan worden afgeleid dat het Hof het verkorte arrest niet tijdig, binnen de door de wet gestelde termijn, met de bewijsmiddelen heeft aangevuld.
2.3
De Hoge Raad heeft de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen zes maanden na het instellen van beroep in cassatie ontvangen. De Hoge Raad heeft de stukken van het geding pas op 2 mei 2014 ontvangen. Op 13 mei 2014 heeft de Hoge Raad ondergetekende een afschrift gezonden van de processtukken.
Naar aanleiding van de door hem gezonden processtukken heeft ondergetekende de Hoge Raad nadien verzocht hem alsnog in het bezit te stellen van de pleitnota, welke volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 november 2012 door de raadsvrouwe is overgelegd. Het ontbrekende stuk is door ondergetekende vervolgens op 10 juni 2014 toegezonden.
2.4
Nu het Hof de stukken van het geding niet tijdig naar de Hoge Raad heeft gezonden, is daardoor de redelijke termijn van de berechting geschonden, hetgeen dient te leiden tot strafverlaging (HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721, m.nt. JdH, alsmede HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, m.nt. PMe).
2.5
Aan verdachte kan niet worden tegengeworpen dat verdachte onvoldoende in rechten te respecteren belang zou hebben bij zijn klacht en dat verdachte door het instellen van beroep in cassatie zelf de oorzaak is geweest van de schending van de redelijke termijn. Hiertoe wordt allereerst opgemerkt dat de raadsman van verdachte zich immers terstond bij de Hoge Raad als raadsman heeft gesteld en pas in staat is geweest een cassatieschriftuur op te stellen en in te dienen, nadat door hem het volledige dossier door de Hoge Raad was toegezonden. Toezending van het dossier geschiedde nadat de redelijke termijn was geschonden, hetgeen veroorzaakt is doordat het Hof de stukken van het geding niet tijdig naar de Hoge Raad heeft gezonden. Reeds op grond van deze omstandigheid moet dan ook worden geoordeeld dat verdachte wel degelijk voldoende belang heeft bij de onderhavige klacht. Dit bovenstaande klemt temeer nu verdachte in zijn schriftuur ook nog een andere klacht naar voren heeft gebracht welke betrekking heeft op de ‘prior criminal proceedings’.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 22 juli 2014
Advocaat