RvdW 2021/656:Beklag, beslag op auto na aangifte door A vanwege bedrog bij verkoop aan B, die de auto doorverkocht aan klaagsters (beslagenen). Hoge Raad herhaalt o.m. relevante overwegingen uit het overzichtsarrest NJ 2010/654, m.nt. Mevis m.b.t. maatstaf bij beklag tegen kennisgeving OM ex art. 116 lid 3 Sv van voornemen voorwerp terug te geven aan ander dan beslagene (i.c. aan A). Rb heeft aan oordeel dat klaagschrift ongegrond moet worden verklaard in de kern ten grondslag gelegd dat klaagsters, gelet op het bepaalde in art. 3:84 en 3:86 lid 1 BW, ‘onvoldoende hebben ondernomen om na te gaan of zij een rechtsgeldige overeenkomst zijn aangegaan’. Aldus heeft Rb een andere dan de hier toepasselijke, en dus een onjuiste, maatstaf aangelegd. Bovendien volgt, in het licht van wat in de CAG onder 3.10 en 3.11 is opgemerkt over de geldigheid van de overeenkomst tussen A en B, uit dat oordeel niet z.m. dat A redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.