HR, 08-06-2021, nr. 20/01451
ECLI:NL:HR:2021:803
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-06-2021
- Zaaknummer
20/01451
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:803, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑06‑2021; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:290
ECLI:NL:PHR:2021:290, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑03‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:803
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0173
Uitspraak 08‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op auto na aangifte door A (derde-belanghebbende) vanwege bedrog bij verkoop aan B, die auto heeft doorverkocht aan klaagsters (beslagenen). Beklag tegen voornemen OvJ om auto aan derde-belanghebbende terug te geven. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2010:BL2823 m.b.t. maatstaf bij beklag tegen kennisgeving OM ex art. 116.3 Sv van voornemen om voorwerp terug te geven aan ander dan beslagene (i.c. aan A). Rb heeft aan oordeel dat klaagschrift ongegrond moet worden verklaard in de kern ten grondslag gelegd dat klaagsters, gelet op art. 3:84 en 3:86.1 BW, “onvoldoende hebben ondernomen om na te gaan of zij een rechtsgeldige overeenkomst zijn aangegaan”. Aldus heeft Rb een andere dan hier toepasselijke, en dus onjuiste, maatstaf aangelegd. Bovendien volgt, in het licht van wat in CAG is opgemerkt over geldigheid van overeenkomst tussen A en B, uit dat oordeel niet z.m. dat A redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01451 B
Datum 8 juni 2021
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 januari 2020, nummers RK 19/1929 en RK 19/1931, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster 1],
geboren op [geboortedatum] 1981,
en
[klaagster 2],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de klaagsters.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagsters. Namens dezen heeft H. Akbaba, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaken naar de rechtbank Oost-Brabant, teneinde op de bestaande beklagen opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2
Het klaagschrift houdt in een beklag tegen het voornemen van de officier van justitie om de onder de klaagsters - beiden vennoot in VOF [A] te [plaats] - inbeslaggenomen personenauto op grond van artikel 116 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan een derde-belanghebbende, te weten [B] B.V. terug te geven. Het houdt tevens een verzoek in tot teruggave aan de klaagsters van de personenauto.
2.3
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Feitenverloop
Namens [A] heeft de man van klaagster [klaagster 2] op 9 mei 2019 de betreffende auto aangekocht voor een bedrag van € 6000,- van [betrokkene 1]. Daarna is de auto op Marktplaats te koop gezet door [A], waarna de politie op 13 mei 2019 beslag heeft gelegd op het voertuig. Op 14 mei 2019 hebben klaagsters bericht ontvangen van de RDW, waaruit bleek dat de tenaamstelling van het voertuig door klagers was vervallen per 13 mei 2019. Namens [betrokkene 3] was aangifte gedaan, nu hij bedrogen was bij de verkoop van het voertuig. Met een valse betalingsapp is [betrokkene 3] laten geloven dat betaald was voor de auto. Per brief d.d. 2 oktober 2019 is aan klagers medegedeeld dat de officier van justitie voornemens was de auto terug te geven aan [betrokkene 3], waarna klagers op 12 oktober een klaagschrift hebben ingediend.
Standpunt klager
Klagers stellen zich schriftelijk en in raadkamer op het standpunt dat de aankoop van de auto rechtsgeldig is verlopen. [betrokkene 1] beschikte over alle benodigde papieren, er is een kopie van zijn rijbewijs gemaakt en een online check via een systeem gelinkt aan het RDW-register gedaan. Ten aanzien van de goeder trouw heeft de raadsman aangevoerd dat klagers hebben voldaan aan hun onderzoeksplicht. Verzocht wordt dan ook het klaagschrift gegrond te verklaren en de auto terug te geven aan [A].
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een geldige overeenkomst tussen de verkoper en [A]. De overdracht tussen [betrokkene 3] en de koper kwam voort uit bedrog, waardoor de titel is komen te vervallen. [betrokkene 1] is dan ook geen eigenaar geworden van het voertuig. Ten aanzien van de goeder trouw van klagers heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de betaalde prijs ver onder de dagwaarde van de auto lag. Daarnaast hadden klagers vraagtekens moeten zetten bij het verhaal van de verkoper, nu de kentekenpapieren op naam van [betrokkene 3] stonden. De officier van justitie verzoekt dan ook het klaagschrift ongegrond te verklaren.
De rechter heeft kennis genomen van het klaagschrift, de nadere stukken en de toelichtingen gegeven door klagers en de officier van justitie in raadkamer.
Beoordeling
De rechter betrekt bij de beoordeling van de klaagschriften op grond van artikel 116 Wetboek van Strafvordering de civielrechtelijke bepalingen van artikel 3:84 en 3:86 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Nu klagers vanuit hun bedrijf en beroep handelen in voertuigen, rust op hen een zwaardere onderzoeksplicht naar de herkomst en historie van de inbeslaggenomen auto. Klagers moeten aannemelijk maken dat zij alle nodige handelingen hebben verricht om na te gaan dat sprake was van een rechtsgeldige overeenkomst.
Gezien wat klagers schriftelijk en in raadkamer naar voren hebben gebracht, is de rechter van oordeel dat klagers onvoldoende hebben ondernomen om na te gaan of zij een rechtsgeldige overeenkomst zijn aangegaan. Hierbij neemt de rechter ten eerste mee dat het kenteken blijkens het kentekenbewijs op naam stond van een ander dan de verkoper, namelijk [betrokkene 3]. Dat de verkoper over alle papieren beschikte, wil niet direct zeggen dat hij ook de eigenaar van de auto is, met name omdat de auto nog op naam van [betrokkene 3] stond. Het had op de weg van klagers gelegen navraag te doen bij [betrokkene 3] of hij daadwerkelijk zijn auto had verkocht en deze nu voor doorverkoop werd aangeboden.
Ten tweede hadden klagers meer vraagtekens moeten zetten bij de aankoopprijs, die ver onder de dagwaarde ligt. Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2], die de auto fysiek heeft gekocht namens [A], blijkt ook dat hij de prijs aan de lage kant vond. Hij gaf ook aan verkoper [betrokkene 1] aan dat hij beter naar een ander kon gaan, om daar meer geld te krijgen voor de auto.
Tot slot blijkt uit hetzelfde proces-verbaal van verhoor dat het eerste deel van de overschrijvingscode op een papiertje geschreven was, nu [betrokkene 1] naar eigen zeggen het originele document kwijt was. Het tweede deel van de code is telefonisch doorgegeven op een later moment.
Al deze omstandigheden samen genomen hadden klagers moeten doen twijfelen aan de geldigheid van de overeenkomst. Zij hadden op zijn minst navraag moeten doen bij de persoon wiens naam op het kentekenbewijs stond. Dat op het moment van nakijken via het RDW-register geen melding naar voren kwam, omdat de aangifte op dat moment nog niet was gedaan, doet hier niet aan af. De rechter is dan ook van oordeel dat het klaagschrift ongegrond verklaard moet worden in beide zaken.”
2.4
In een geval waarin de beslagene op de voet van artikel 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend tegen de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in artikel 116 lid 3 Sv, dat het openbaar ministerie voornemens is het inbeslaggenomen voorwerp te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene, te weten degene die - naar het oordeel van het openbaar ministerie - redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter te beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Bij de beantwoording van die vraag zal de rechter niet behoren te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar daarbij zal hij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken. Het gaat in de beslagprocedure immers om een (voorlopig) oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in geding zijnde voorwerp. (Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823.)
2.5.1
De rechtbank heeft het volgende vastgesteld. [B] B.V. heeft de in het klaagschrift bedoelde auto verkocht aan [betrokkene 1]. Na deze verkoop heeft [betrokkene 3] (namens [B] B.V.) aangifte gedaan van bedrog bij de verkoop van de auto, omdat door middel van een valse betalingsapp de schijn was gewekt dat aan hem was betaald voor de auto. [betrokkene 1] heeft de auto doorverkocht aan het bedrijf van de klaagsters, [A], waarna de auto in beslag is genomen.
2.5.2
De rechtbank heeft aan haar oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard in de kern ten grondslag gelegd dat de klaagsters, gelet op het bepaalde in de artikelen 3:84 en 3:86 lid 1 BW, “onvoldoende hebben ondernomen om na te gaan of zij een rechtsgeldige overeenkomst zijn aangegaan”. Aldus heeft de rechtbank een andere dan de hier toepasselijke, en dus een onjuiste, maatstaf aangelegd. Bovendien volgt, in het licht van wat in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.10 en 3.11 is opgemerkt over de geldigheid van de overeenkomst tussen [B] B.V. en [betrokkene 1], uit dat oordeel niet zonder meer dat [B] B.V. redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
2.6
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2021.
Conclusie 30‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag tegen voornemen OvJ tot teruggave inbeslaggenomen auto aan een ander (A), die bij de verkoop van de auto aan (B) door hem bedrogen zou zijn met valse betalingsapp. Beslissing rechtbank, dat beklag ongegrond is vanwege ontbreken goede trouw bij de beslagene (C), die de auto vervolgens door koop van (B) heeft verkregen niet zonder meer begrijpelijk, aangezien niet is vastgesteld dat de eerste koopovereenkomst wegens bedrog is vernietigd.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01451 B
Zitting 30 maart 2021
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klager 1] ,
geboren op [geboortedatum] 1981,en[klager 2] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de klagers.
De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 21 januari 2020 de beklagen van de klagers (tevens vertegenwoordigers van [A] ), gericht tegen het voornemen van de officier van justitie tot teruggave van de onder [A] in beslag genomen Mercedes-Benz A180 met kenteken [kenteken] aan de door de officier van justitie als eigenaar aangemerkte derde, [B] , ongegrond verklaard.
De cassatieberoepen zijn ingesteld namens de klagers en mr. H. Akbaba, advocaat te Breda, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat de koopovereenkomst tussen [A] en [betrokkene 1] niet (rechts)geldig is en dat [A] niet te goeder trouw was op het moment van de koop en verkoop van de auto, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“InleidingKlagers verzetten zich tegen de teruggave van de onder hun bedrijf [A] inbeslaggenomen Mercedes-Benz A180 met kenteken [kenteken] (hierna steeds: de auto) aan de door de officier van justitie als eigenaar aangemerkte derde, [B] (hierna steeds: [B] ).(…)FeitenverloopNamens [A] heeft de man van klaagster [klager 2] op 9 mei 2019 de betreffende auto aangekocht voor een bedrag van € 6000,- van [betrokkene 1] . Daarna is de auto op Marktplaats te koop gezet door [A] , waarna de politie op 13 mei 2019 beslag heeft gelegd op het voertuig. Op 14 mei 2019 hebben klaagsters bericht ontvangen van de RDW, waaruit bleek dat de tenaamstelling van het voertuig door klagers was vervallen per 13 mei 2019. Namens [B] was aangifte gedaan, nu hij bedrogen was bij de verkoop van het voertuig. Met een valse betalingsapp is [B] laten geloven dat betaald was voor de auto. Per brief d.d. 2 oktober 2019 is aan klagers medegedeeld dat de officier van justitie voornemens was de auto terug te geven aan [B] , waarna klagers op 12 oktober een klaagschrift hebben ingediend.
Standpunt klager
Klagers stellen zich schriftelijk en in raadkamer op het standpunt dat de aankoop van de auto rechtsgeldig is verlopen. [betrokkene 1] beschikte over alle benodigde papieren, er is een kopie van zijn rijbewijs gemaakt en een online check via een systeem gelinkt aan het RDW-register gedaan. Ten aanzien van de goeder trouw heeft de raadsman aangevoerd dat klagers hebben voldaan aan hun onderzoeksplicht. Verzocht wordt dan ook het klaagschrift gegrond te verklaren en de auto terug te geven aan [A] .
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een geldige overeenkomst tussen de verkoper en [A] . De overdracht tussen [B] en de koper kwam voort uit bedrog, waardoor de titel is komen te vervallen. [betrokkene 1] is dan ook geen eigenaar geworden van het voertuig. Ten aanzien van de goeder trouw van klagers heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de betaalde prijs ver onder de dagwaarde van de auto lag. Daarnaast hadden klagers vraagtekens moeten zetten bij het verhaal van de verkoper, nu de kentekenpapieren op naam van [B] stonden. De officier van justitie verzoekt dan ook het klaagschrift ongegrond te verklaren.
De rechter heeft kennis genomen van het klaagschrift, de nadere stukken en de toelichtingen gegeven door klagers en de officier van justitie in raadkamer.
BeoordelingDe rechter betrekt bij de beoordeling van de klaagschriften op grond van artikel 116 Wetboek van Strafvordering de civielrechtelijke bepalingen van artikel 3:84 en 3:86 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.Nu klagers vanuit hun bedrijf en beroep handelen in voertuigen, rust op hen een zwaardere onderzoeksplicht naar de herkomst en historie van de inbeslaggenomen auto. Klagers moeten aannemelijk maken dat zij alle nodige handelingen hebben verricht om na te gaan dat sprake was van een rechtsgeldige overeenkomst.
Gezien wat klagers schriftelijk en in raadkamer naar voren hebben gebracht, is de rechter van oordeel dat klagers onvoldoende hebben ondernomen om na te gaan of zij een rechtsgeldige overeenkomst zijn aangegaan. Hierbij neemt de rechter ten eerste mee dat het kenteken blijkens het kentekenbewijs op naam stond van een ander dan de verkoper, namelijk [B] . Dat de verkoper over alle papieren beschikte, wil niet direct zeggen dat hij ook de eigenaar van de auto is, met name omdat de auto nog op naam van [B] stond. Het had op de weg van klagers gelegen navraag te doen bij [B] of hij daadwerkelijk zijn auto had verkocht en deze nu voor doorverkoop werd aangeboden.
Ten tweede hadden klagers meer vraagtekens moeten zetten bij de aankoopprijs, die ver onder de dagwaarde ligt. Uit het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 2] , die de auto fysiek heeft gekocht namens [A] , blijkt ook dat hij de prijs aan de lage kant vond. Hij gaf ook aan verkoper [betrokkene 1] aan dat hij beter naar een ander kon gaan, om daar meer geld te krijgen voor de auto.Tot slot blijkt uit hetzelfde proces-verbaal van verhoor dat het eerste deel van de overschrijvingscode op een papiertje geschreven was, nu [betrokkene 1] naar eigen zeggen het originele document kwijt was. Het tweede deel van de code is telefonisch doorgegeven op een later moment.Al deze omstandigheden samen genomen hadden klagers moeten doen twijfelen aan de geldigheid van de overeenkomst. Zij hadden op zijn minst navraag moeten doen bij de persoon wiens naam op het kentekenbewijs stond. Dat op het moment van nakijken via het RDW-register geen melding naar voren kwam, omdat de aangifte op dat moment nog niet was gedaan, doet hier niet aan af. De rechter is dan ook van oordeel dat het klaagschrift ongegrond verklaard moet worden in beide zaken.”
3.3.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat uit de overwegingen van de rechtbank niet blijkt dat de rechtbank het juiste toetsingskader heeft gehanteerd. Ook zou de rechtbank in haar overweging met betrekking tot de vraag of er een (rechts)geldige overeenkomst is gesloten het civiele recht foutief hebben toegepast. Volgens de steller van het middel is op grond van art. 3:84 lid 1 BW zowel tussen [B] en [betrokkene 1] als tussen [betrokkene 1] en [A] een rechtsgeldige overeenkomst tot stand gekomen, zodat de auto rechtsgeldig in eigendom van [A] is. De rechtbank heeft zich over de rechtsgeldigheid van de overdracht als bedoeld in art. 3:84 lid 1 BW niet uitgelaten en in het geheel niet gemotiveerd waarom sprake zou zijn van beschikkingsonbevoegdheid als bedoeld in art. 3:86 lid 1 BW. Voorts zou hier sprake zijn van de beslechting van een civielrechtelijk geschil inzake de eigendom, terwijl de beklagprocedure daarvoor niet de aangewezen weg is. Zelfs als in het onderhavige geval wel van beschikkingsonbevoegdheid moet worden uitgegaan, dan komt [A] volgens de steller van het middel alsnog een beroep toe op art. 3:86 lid 1 BW omdat de rechtbank een (te) absoluut onderzoek vereist. Daarbij komt dat het enkele feit dat op de kentekenpas een andere naam staat dan de verkoper, niet voldoende is om hem/haar niet meer aan te merken als te goeder trouw.
3.4.
Uit de door de Hoge Raad op 28 september 2010 gegeven overzichtsbeschikking inzake beklag tegen beslagzaken1.blijkt het volgende toetsingskader voor de beklagrechter in een zaak als deze:2.
“2.12. In een geval waarin de beslagene op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend tegen de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in art. 116, derde lid, Sv, dat het openbaar ministerie voornemens is het inbeslaggenomen voorwerp te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene, te weten degene die - naar het oordeel van het openbaar ministerie - redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter te beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.”
Voorts geldt op grond van dezelfde overzichtsbeschikking:
“2.13. Bij de beantwoording van de in 2.11 en 2.12 geformuleerde vragen zal de rechter niet behoren te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal hij daarbij civielrechtelijke aspecten mogen betrekken. Het gaat in de beslagprocedure immers om een (voorlopig) oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp.”
3.5.
De rechtbank heeft met betrekking tot de (ver)ko(o)p(en) van de auto vastgesteld dat de man van klaagster [klager 2] op 9 mei 2019 de auto, die voorwerp is van het onderhavige beklag, namens [A] heeft aangekocht van [betrokkene 1] voor een bedrag van € 6000,- en dat namens [B] aangifte is gedaan van bedrog bij de verkoop van de auto - ik begrijp - aan [betrokkene 1] , omdat [B] middels een valse betalingsapp is laten geloven dat betaald was voor de auto. In het onderhavige geval is er zodoende sprake van twee koopovereenkomsten: [B] - [betrokkene 1] en [betrokkene 1] - [A] .
3.6.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Ingevolge art. 3:84 lid 1 BW is voor overdracht van een goed vereist een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken. Betaling is geen wettelijk vereiste voor eigendomsoverdracht. Het vereiste van een rechtsgeldige titel heeft tot doel ongerechtvaardigde vermogensverschuivingen te voorkomen. Wordt er geleverd zonder een rechtsgeldige titel, dan komt geen overdracht - geen rechtsovergang - tot stand. Daarmee kent de wet een causaal stelsel voor overdracht. Het causale stelsel neemt de vervreemder bij een nietige of vernietigde titel in beginsel ten koste van derde-verkrijgers in bescherming. Tegenover een causaal stelsel staat een abstract stelsel. In dit stelsel wordt geldigheid van de overdracht geabstraheerd van de geldigheid van de titel. In een abstract stelsel is een geldige titel voor de overdracht niet vereist.
3.7.
Het verschil tussen beide stelsels laat zich met het volgende voorbeeld toelichten. A verkoopt en levert een auto aan B. Na de levering wordt de koopovereenkomst vernietigd. Als gevolg van de terugwerkende kracht van de vernietiging ex art. 3:53 lid 1 BW, blijkt achteraf bezien dat geen geldige titel voor de overdracht heeft bestaan. In een causaal stelsel heeft vernietiging van de titel tot gevolg dat de verkoper (A) geacht moet worden eigenaar te zijn gebleven en de koper (B) geacht moet worden nimmer eigenaar te zijn geweest. Als eigenaar kan de verkoper (A) de auto onder de koper (B) revindiceren. In een abstract stelsel heeft vernietiging van de titel geen invloed op de geldigheid van de eigendomsoverdracht; de koper (B) is eigenaar gebleven. Wel heeft de vernietiging van de titel tot gevolg dat de verkoper (A) achteraf bezien onverschuldigd heeft geleverd. Op grond van onverschuldigde betaling zal hij (A) daarom kunnen eisen dat de koper (B) de auto aan hem teruglevert.
3.8.
Maar wat heeft te gelden als de auto vervolgens door B is doorverkocht aan C, de situatie die in onderhavige zaak speelt? In een causaal stelsel blijkt die doorlevering - door vernietiging van de titel - te zijn geschied door een beschikkingsonbevoegde (B). Behoudens de werking van derdenbeschermende bepalingen is de verkrijger (C) dientengevolge geen eigenaar geworden. De eerste verkoper (A) kan de auto rechtstreeks revindiceren onder de derde-verkrijger (C). In een abstract stelsel daarentegen is de doorlevering wel door een beschikkingsbevoegde geschied. De verkrijger (C) is eigenaar geworden. De eerste verkoper (A) zal niet tegen hem (C) kunnen ageren. Hij (A) dient zich tevreden te stellen met de actie uit onverschuldigde betaling tegen de eerste koper (B).
3.9.
Indien van begin af aan voor de overdracht geen geldige titel bestond dan komt in het causale stelsel, ondanks levering, geen overdracht - geen rechtsovergang tot stand. Bij de analyse van een titelgebrek in relatie tot de daarop gebaseerde overdracht gaat het steeds om twee vragen: heeft het titelgebrek goederenrechtelijk effect en zo ja, treedt dat goederenrechtelijk effect met of zonder terugwerkende kracht in? Als een titelgebrek goederenrechtelijk effect heeft betekent dat dat het op grond van de gebrekkige titel overgedragen goed van rechtswege terugvalt aan de vervreemder. Goederenrechtelijke werking impliceert absolute werking: ook ten opzichte van derden geldt de vervreemder (weer) als rechthebbende. Als het goederenrechtelijk effect met terugwerkende kracht intreedt, dan wordt de vervreemder geacht altijd rechthebbende te zijn gebleven en niet eerst weer rechthebbende te zijn met ingang van het tijdstip waarop het titelgebrek optreedt. De ongeldigheid van een vernietigde titel heeft - althans in beginsel (zie art. 3:53 lid 1 BW)3.- goederenrechtelijk effect met terugwerkende kracht.
3.10.
Bedrog (art. 3:44 BW) is aan te merken als een vernietigingsgrond. De omstandigheid dat de titel (de koopovereenkomst) vernietigbaar is heeft geen invloed op de geldigheid van de aan de overdracht ten grondslag liggende titel zolang niet tot vernietiging is overgegaan. Geen goederenrechtelijk effect en dus ook geen terugwerkende kracht heeft de ontbinding wegens tekortkoming (art. 6:265, 6:269 en 6:271 BW). Voldoet de verkrijger niet aan zijn verplichting jegens de vervreemder, dan kan de vervreemder nakoming van zijn verplichting jegens de verkrijger opschorten op grond van art. 6:262. Tevens is hij bevoegd ontbinding te vorderen. Ingevolge art. 6:271 bevrijdt ontbinding partijen van de daartoe getroffen verbintenissen. Maakt de vervreemder van geen van beide bevoegdheden gebruik en levert hij aan de verkrijger, dan staat diens verzuim niet aan een geldige overdracht in de weg; de vervreemder levert op grond van een geldige titel.4.
3.11.
De rechtbank heeft blijkens de bestreden beschikking vastgesteld dat [B] de auto aan [betrokkene 1] heeft geleverd. Ook heeft de rechtbank vastgesteld dat namens [B] aangifte is gedaan omdat hij bedrogen zou zijn bij de verkoop van het voertuig, doordat hem met een valse betalingsapp is laten geloven dat betaald was voor de auto. Namens de klagers is tijdens de behandeling in raadkamer betoogd dat [B] de overeenkomst niet heeft laten vernietigen. Over de vraag of [B] op enig moment - op grond van bedrog - tot vernietiging van de overeenkomst met [betrokkene 1] is overgaan houdt de bestreden beschikking echter niets in, terwijl in de overwegingen van de rechtbank wel ligt besloten dat de rechtbank is uitgegaan van de situatie dat bij de koop tussen [B] en [betrokkene 1] niet is geleverd krachtens een geldige titel. Dat oordeel is, tegen de achtergrond van het hiervoor onder 3.6 t/m 3.10 geschetste kader en de door de rechtbank gedane vaststellingen, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk.
3.12.
Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaken naar de rechtbank Oost-Brabant, teneinde op de bestaande beklagen opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑03‑2021