Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek India tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
Artikel 23 Vermijding van dubbele belasting
Geldend
Geldend vanaf 21-01-1989
- Redactionele toelichting
De inwerkingtreding is gecorrigeerd via een rectificatie (Trb. 1989, 168).
- Bronpublicatie:
30-07-1988, Trb. 1988, 122 (uitgifte: 09-09-1988, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-01-1989
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-01-1989, Trb. 1989, 4 (uitgifte: 01-01-1989, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Voorkoming van dubbele belasting
Internationaal belastingrecht / Belastingverdragen
1.
Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst in India mogen worden belast.
2.
Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt of vermogensbestanddelen bezit die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zevende lid, artikel 12, zevende lid, artikel 13, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, artikel 14, artikel 15, eerste lid, artikel 16, artikel 18, derde lid, artikel 19 en artikel 22, eerste en tweede lid, van deze Overeenkomst in India mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomens- en vermogensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde bestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen of het vermogen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
3.
Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 8A, tweede lid, artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 17 en artikel 18, tweede lid van deze Overeenkomst in India mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in India over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestanddelen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
Indien, wegens een bijzondere tegemoetkoming verleend op grond van de bepalingen van de Indiase wetgeving ter bevordering van investeringen in India, de in feite geheven Indiase belasting op uit India afkomstige interest minder bedraagt dan de belasting die India ingevolge artikel 11, tweede lid, onderdelen a en b, mag heffen, wordt het bedrag van de in India over die interest betaalde belasting geacht te zijn betaald naar de in voornoemde bepalingen vermelde tarieven. Indien evenwel de ingevolge de Indiase wetgeving op vorengenoemde interest van toepassing zijnde algemene belastingtarieven worden verlaagd beneden die welke in de vorige volzin zijn genoemd, gelden voor de toepassing van die volzin deze lagere tarieven. De bepalingen van de twee voorgaande volzinnen zijn slechts van toepassing gedurende een tijdvak van tien jaar na de datum waarop de Overeenkomst in werking is getreden. Dit tijdvak kan in onderlinge overeenstemming tussen de bevoegde autoriteiten worden verlengd.
4.
In India wordt dubbele belasting als volgt ongedaan gemaakt:
Indien een inwoner van India voordelen en inkomsten verkrijgt of vermogensbestanddelen bezit die volgens de bepalingen van deze Overeenkomst in Nederland mogen worden belast, staat India een vermindering toe op de belasting naar het inkomen van die inwoner tot een bedrag dat gelijk is aan de in Nederland hetzij rechtstreeks hetzij door inhouding betaalde inkomstenbelasting; en een vermindering op de belasting naar het vermogen van die inwoner tot een bedrag dat gelijk is aan de in Nederland betaalde vermogensbelasting. Deze vermindering overschrijdt in beide gevallen echter niet dat deel van de inkomstenbelasting of vermogensbelasting (zoals deze is berekend vóór het verlenen van de vermindering), dat naar gelang van het geval kan worden toegerekend aan de voordelen en inkomsten of vermogensbestanddelen die in Nederland mogen worden belast. Indien een dergelijke inwoner een lichaam is dat surtax (aanvullende inkomstenbelasting) verschuldigd is, wordt deze vermindering met betrekking tot de in Nederland betaalde inkomstenbelasting voorts in de eerste plaats toegestaan op de door het lichaam in India verschuldigde inkomstenbelasting, en voor het restant, indien aanwezig, op de door het lichaam in India verschuldigde surtax (aanvullende inkomstenbelasting).
Een en ander onder voorwaarde dat voordelen of inkomsten die ingevolge de bepalingen van deze Overeenkomst niet aan belasting mogen worden onderworpen, in aanmerking mogen worden genomen bij de berekening van het tarief van de verschuldigde belasting.
Voor de toepassing van dit lid worden bij de vaststelling van de belastingen naar het inkomen betaald aan Nederland, de investeringsbijdragen en -toeslagen en de desinvesteringsbetalingen, als bedoeld in de Nederlandse Wet investeringsrekening, niet in aanmerking genomen. Voor de toepassing van dit lid worden de belasting als bedoeld in artikel 2, derde lid onderdeel a en vierde lid, niet zijnde de vermogensbelasting, beschouwd als belastingen naar het inkomen.
5.
Indien een inwoner van een van de Staten voordelen verkrijgt die ingevolge artikel 13, zesde lid, in de andere Staat mogen worden belast, verleent die andere Staat een vermindering op zijn belasting over deze voordelen tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting die in de eerstbedoelde Staat over die voordelen is geheven.