Rb. Zeeland-West-Brabant, 22-11-2018, nr. BRE 17/2396, nr. BRE 17/2397
ECLI:NL:RBZWB:2018:6522
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
22-11-2018
- Zaaknummer
BRE 17/2396
BRE 17/2397
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2018:6522, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22‑11‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:131, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 8:42 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
NLF 2019/0859 met annotatie van
Uitspraak 22‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting / formeel recht / 0%-tarief i.v.m. intracommunautaire leveringen?, consequentie schending artikel 8:42 Awb? De rechtbank verbindt geen gevolgen aan het niet door de inspecteur overleggen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, nu zij uitspraak kan doen op basis van de processtukken en het verhandelde ter zitting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet, aan de hand van boeken en bescheiden, aannemelijk gemaakt dat het 0%-tarief, i.v.m. intracommunautaire leveringen, terecht is toegepast. Wel matiging van de boeten.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/2396 en 17/2397
uitspraak van 22 november 2018
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] domicilie kiezende te [plaats ] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd:
- over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 ( aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.4501 ) van € 253.981. Tegelijkertijd is bij beschikkingen een boete opgelegd van € 126.990 en belastingrente in rekening gebracht van € 14.787;
- over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 ( aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.5501 ) van € 28.859. Tegelijkertijd is bij beschikkingen een boete opgelegd van € 14.429 en belastingrente in rekening gebracht van € 525.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 februari 2017 de naheffingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 31 maart 2017, ontvangen bij de rechtbank op 3 april 2017, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van eenmaal € 168.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6.
De geheimhoudingskamer van deze rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 17 november 2017 beslist dat de inspecteur geschoonde versies van sheets moet overleggen. Hieraan heeft de inspecteur bij brief van 22 november 2017, ontvangen bij de rechtbank op 27 november 2017, gevolg gegeven.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2018 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
In de onderhavige tijdvakken dreef belanghebbende een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten van de onderneming bestaan uit de exploitatie van een sportschool en de handel in gebruikte auto’s.
2.2.
De werkwijze met betrekking tot de handel in auto’s is als volgt. Belanghebbende wordt benaderd door potentiële kopers van auto’s, die hun wensen ten aanzien van de door hen te kopen auto’s aan hem kenbaar maken. Hij gaat vervolgens, met gebruikmaking van internet, op zoek naar een geschikte auto. Indien hij deze heeft gevonden, wordt in overleg met de potentiële afnemer besloten of tot aanschaf van de auto wordt overgegaan. Inkoop door belanghebbende vindt uitsluitend in het buitenland plaats. Indien tot aanschaf wordt overgegaan, betaalt de afnemer het aankoopbedrag vooraf in contanten of per bank aan belanghebbende, vermeerderd met een provisie van € 500 voor belanghebbende. Belanghebbende maakt het geld met een spoedoverboeking over naar de verkoper van de auto en vervolgens wordt de auto door of namens belanghebbende opgehaald. Diezelfde dag, of uiterlijk de volgende dag, wordt de auto door de afnemer opgehaald in Nederland. De afnemer is telkens in het buitenland gevestigd. Eerst was dat een Belgische afnemer, vervolgens een Italiaanse en tot slot een Duitse.
2.3.
Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 oktober 2013 tot en met 1 maart 2015. Daarbij is uitsluitend onderzoek gedaan naar de omzetbelasting die betrekking heeft op de handel in gebruikte auto’s. Op 16 december 2015 is schriftelijk aan belanghebbende meegedeeld dat het voornemen bestond om bij de naheffingsaanslagen vergrijpboeten op te leggen van 50%. Met dagtekening 18 mei 2016 is aan belanghebbende het controlerapport aangeboden en tevens is toen een schriftelijke kennisgeving inzake de op te leggen boetes aan belanghebbende toegezonden.
2.4.
Naar aanleiding van het in 2.3 bedoelde boekenonderzoek zijn met dagtekening 31 mei 2016 de onderhavige naheffingsaanslagen en boete- en belastingrentebeschikkingen opgelegd.
3. Geschil
3.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende, op de door hem verrichte leveringen van auto’s, terecht het 0%-tarief heeft toegepast en of de boete- en rentebeschikkingen terecht en tot niet te hoge bedragen zijn opgelegd.
Belanghebbende heeft zijn stellingen dat de tenaamstelling van de naheffingsaanslagen onjuist is, dat de inspecteur stukken onbevoegd heeft verkregen en dat het verdedigingsbeginsel is geschonden, laten varen.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en van de naheffingsaanslagen en boete- en rentebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
De op de zaak betrekking hebbende stukken
4.1.1.
Op grond van artikel 8:42 van de Awb, zendt de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank.
4.1.2.
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de in 4.1.1 bedoelde wettelijke verplichting. Zo heeft de inspecteur (onder andere) geen afschriften overgelegd van het merendeel van de in- en verkoopfacturen van de door belanghebbende gekochte en verkochte auto’s, van de ter zake van de leveringen van auto’s door belanghebbende opgemaakte vervoersdocumenten en van de documenten die zijn opgesteld betreffende de internationale gegevensuitwisseling tussen de Belgische en Italiaanse autoriteiten en de Belastingdienst. Desgevraagd heeft de inspecteur verklaard wel over deze stukken te beschikken en dat een deel van die stukken wel door belanghebbende op een eerder moment is ingezien.
4.1.3.
Het is aan de rechtbank om aan de schending van artikel 8:42 van de Awb, op grond van artikel 8:31 van de Awb, de gevolgen te verbinden die haar geraden voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat zij uitspraak kan doen op basis van de processtukken en het verhandelde ter zitting. De rechtbank ziet dan ook in dit geval geen reden om aan de schending van artikel 8:42 van de Awb gevolgen te verbinden.
De naheffingsaanslagen
4.2.1.
Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB), in verbinding met post a.6 van de bij de Wet OB behorende Tabel II (hierna: Tabel II), bedraagt de belasting nihil voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden. In artikel 12, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 is bepaald dat de aanspraak op toepassing van het tarief van nihil slechts geldt, indien de toepasselijkheid van dat tarief uit boeken en bescheiden blijkt.
4.2.2.
Het tarief van nihil geldt wanneer de macht om als eigenaar te beschikken over het goed aan de afnemer is overgedragen, de leverancier aantoont dat dit goed naar een andere lidstaat is verzonden of vervoerd en dit goed na afloop van deze verzending of dat vervoer het grondgebied van de lidstaat van levering fysiek heeft verlaten (HvJ EU 27 september 2007, C-409/04, Teleos, r.o. 42). De leverancier dient een belastingplichtige te zijn, terwijl de afnemer een belastingplichtige of niet-belastingplichtige rechtspersoon in een andere lidstaat dient te zijn (artikel 138 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde; Btw-richtlijn).
4.2.3.
De vraag of de leverancier het bewijs heeft geleverd dat het tarief van nihil terecht is toegepast, moet worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die naar nationaal recht aan dat bewijs worden gesteld (HvJ EU 16 december 2010, C-430/09, Euro-Tyre Holding B.V., r.o. 39).
4.2.4.
De bewijslast dat het tarief van nihil terecht is toegepast rust op de leverancier. De leverancier kan daarbij volstaan aannemelijk te maken dat het tarief van nihil terecht is toegepast; niet is vereist dat de leverancier doet blijken – dat wil zeggen overtuigend aantoont – dat het tarief van nihil terecht is toegepast (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1604, r.o. 2.2.3).
4.3.1.
Gelet op het hiervoor vermelde juridische kader, dient de rechtbank te beoordelen of belanghebbende als leverancier met boeken en bescheiden aannemelijk heeft gemaakt dat hij op de aan de afnemers gerichte facturen terecht het tarief van nihil heeft toegepast.
4.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet geslaagd in zijn bewijslast. Hij heeft in het geheel geen boeken en bescheiden in de procedure ingebracht op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat hij het 0%-tarief terecht heeft toegepast.
Bij het verweerschrift is een aantal bewijzen gevoegd van registratie van door belanghebbende geleverde auto’s in Italië, maar van deze auto’s heeft de inspecteur onweersproken aangevoerd dat belanghebbende stelt dat levering aan de Duitse afnemer heeft plaatsgevonden. Gelet op de data van de facturen van belanghebbende aan de Duitse afnemer in verband met de levering van de auto’s en de Italiaanse registratie van de auto’s, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de auto’s in het kader van de levering door belanghebbende aan de Duitse afnemer van Nederland naar Italië zijn vervoerd. Dit blijkt niet uit de stukken en daarvoor liggen de data van de facturen van belanghebbende aan de Duitse afnemers en de Italiaanse registratie van de auto’s te ver uit elkaar. Met betrekking tot de leveringen van de auto’s aan de Italiaanse koper is de registratie in Italië om dezelfde reden onvoldoende bewijs dat de auto’s in het kader van die verkoop naar Italië zijn vervoerd.
Verder heeft de controleur ter zitting verklaard dat in de administratie van belanghebbende in- en verkoopfacturen met betrekking tot de auto’s zijn aangetroffen en dat op de verkoopfacturen buitenlandse adressen stonden vermeld. De rechtbank overweegt dat hiermee een begin van bewijs is geleverd, maar dat dit op zichzelf nog onvoldoende is. Het op de facturen vermelden van adressen in het buitenland betekent immers geenszins dat de auto’s ook daadwerkelijk naar die adressen zijn vervoerd.
Tot slot zouden in de administratie van belanghebbende, voor wat betreft de leveringen door belanghebbende in de periode tot 30 september 2014, vervoersdocumenten zijn opgenomen. Van deze documenten heeft de inspecteur echter gemotiveerd de betrouwbaarheid bestreden. Bovendien zouden de aan de Belgische afnemer geleverde auto’s volgens de vervoersdocumenten in Brussel in ontvangst zijn genomen, terwijl belanghebbende heeft verklaard dat de auto’s door de afnemer in Kerkrade werden opgehaald.
De rechtbank acht op grond van deze overwegingen mede in onderlinge samenhang beschouwd niet met boeken en bescheiden aannemelijk gemaakt dat het 0%-tarief kan worden toegepast.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de naheffingsaanslagen, waarvan de hoogte als zodanig niet in geschil is, terecht opgelegd.
De boeten
4.5.1.
Op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), in samenhang met de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, kan door de inspecteur een vergrijpboete van 50% worden opgelegd indien het aan de (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig omzetbelasting is betaald. Op de inspecteur rust de last aannemelijk te maken dat van de hiervoor bedoelde opzet sprake is geweest.
4.5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur geslaagd in het in 4.5.1 bedoelde bewijs. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, door het nultarief toe te passen zonder met boeken en bescheiden te kunnen staven dat dit terecht is gebeurd, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig omzetbelasting werd geheven. In principe is dan een boete van 50% gerechtvaardigd. Belanghebbende heeft gesteld dat de boete dient te worden gematigd, omdat hij met moeite kan rondkomen om zijn gezin in het levensonderhoud te voorzien. Die enkele door de inspecteur betwiste stelling, zonder nadere onderbouwing, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot matiging van de boete over te gaan. De aanwezigheid van andere eventuele verzachtende omstandigheden is niet gesteld of aannemelijk geworden.
4.5.3.
De rechtbank acht de opgelegde boeten, van € 126.990 respectievelijk € 14.429, niet in overeenstemming met de ernst van de gedraging waarvoor ze zijn opgelegd en het verwijt dat belanghebbende ter zake kan worden gemaakt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende ondernemer is en voor het eerst zijn fiscale verplichtingen opzettelijk niet in acht heeft genomen. Daar tegenover staat dat de gedraging twee kalenderjaren betreft en een omvang heeft gekend als hiervoor is weergegeven. De rechtbank zal de boeten dan ook matigen tot € 90.000 respectievelijk € 10.000. De rechtbank acht deze boeten passend en geboden.
4.5.4.
De vergrijpboeten zijn aangekondigd op 16 december 2015. De rechtbank doet uitspraak op 22 november 2018. Sinds de aankondiging van de boeten zijn bijna 3 jaren verstreken. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met 1 jaar. De rechtbank vindt hierin aanleiding de boeten te matigen met 10% tot respectievelijk € 81.000 en € 9.000.
De belastingrente
4.6.
Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft belanghebbende geen afzonderlijke gronden aangevoerd. De rechtbank is ook niet gebleken dat de beschikkingen onjuist zouden zijn vastgesteld.
Conclusie
4.7.
Gelet op het vorenstaande, met name het overwogene in 4.5.3 dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2.
Bij het vaststellen van de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) gaat de rechtbank ervan uit dat de zaken met zaaknummers 17/2396 en 17/2397, 2 stuks dus, samenhangen in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Deze zaken zijn immers gelijktijdig door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende konden in elk van deze zaken (nagenoeg) identiek zijn.
5.3.
De proceskosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.251,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de geheimhoudingskamer en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de meervoudige kamer, met een waarde per punt van € 501, maal 1 wegens het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor van 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen gegrond voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
- -
vermindert de ten aanzien van het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 opgelegde boete tot € 81.000 en vermindert de ten aanzien van het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 opgelegde boete tot € 9.000;
- -
verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.251,50;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 168 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 22 november 2018 door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. M.W.C. Soltysik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.