Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/7.2.1
7.2.1 Waarde in objectieve en subjectieve zin
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS614408:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
J.E.A.M. van Dijck, Fiscale Waardebegrippen (oratie Tilburg), Deventer-Antwerpen: N.V. Uitgeversmaatschappij Æ.E. Kluwer 1963, p. 4.
J.E.A.M. van Dijck, Fiscale Waardebegrippen (oratie Tilburg), Deventer-Antwerpen: N.V. Uitgeversmaatschappij Æ.E. Kluwer 1963, p. 4; J.E.A.M. van Dijck, G.T.K. Meussen, Waarde in het economische verkeer, Deventer: Kluwer 2004, p. 4.
J.E.A.M. van Dijck, G.T.K. Meussen, Waarde in het economische verkeer, Deventer: Kluwer 2004, p. 1, 4. Zij geven in dat kader nog aan dat indien een belastingwet het woord ‘waarde’ gebruikt, een in euro’s uitgedrukte waarde wordt bedoeld. Speelt een belastbaar feit zich niet in euro’s af, dan moet de waarde dus in geld worden uitgedrukt.
G.T.K. Meussen, Bedrijfswaarde (diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 1997, p. 27.
G.T.K. Meussen, Bedrijfswaarde (diss. Nijmegen), Deventer: Kluwer 1997, p. 26.
J.E.A.M. van Dijck, G.T.K. Meussen, Waarde in het economische verkeer, Deventer: Kluwer 2004, p. 5.
J.E.A.M. van Dijck, G.T.K. Meussen, Waarde in het economische verkeer, Deventer: Kluwer 2004, p. 5, 6.
Het vaststellen van de waarde van een vermogen in rust hoeft niet tot dezelfde waarde in het economisch verkeer te leiden als het vaststellen van de waarde van een vermogen dat vervreemd of verkregen wordt en waarvoor de waarde in het economisch verkeer ook als maatstaf geldt. H. Schuttevâer, J.W Zwemmer, De Nederlandse successiewetgeving, Deventer: Kluwer 1998, p. 170.
J.E.A.M. van Dijck, G.T.K. Meussen, Waarde in het economische verkeer, Deventer: Kluwer 2004, 6.
J.E.A.M. van Dijck, G.T.K. Meussen, Waarde in het economische verkeer, Deventer: Kluwer 2004, p. 6.
Zie ook hoofdstuk 4, § 3.2.2.
J.E.A.M. van Dijck, G.T.K. Meussen, Waarde in het economische verkeer, Deventer: Kluwer 2004, p. 7.
J.E.A.M. van Dijck, G.T.K. Meussen, Waarde in het economische verkeer, Deventer: Kluwer 2004, p. 7, 8.
J.E.A.M. van Dijck, G.T.K. Meussen, Waarde in het economische verkeer, Deventer: Kluwer 2004, p. 10, 11. Onder verkrijgingswaarde wordt door hen verstaan, de mogelijke inkoopmarktprijs + aankoopkosten; onder verkoopwaarde, de mogelijke verkoopmarktprijs in de omstandigheden van de belastingplichtige.
Indien een belasting wordt geheven over de waarde van een goed als zodanig, omdat het een functie in het maatschappelijk verkeer vervult, tot uitdrukking komend in een bepaalde handeling, gebeurtenis of toestand, is sprake van een waarde in objectieve zin.1 Een objectief waardebegrip past in een belastingwet die een goed wenst te belasten, geheel los gedacht van de eigenaar (of de verkrijger) en van de bestemming die hij aan het goed heeft gegeven (of zal geven).
De waarde in subjectieve zin brengt de economische betekenis van een bepaald goed in het vermogen van een bepaald subject tot uitdrukking. Dit waardebegrip past bij belastingen die een persoon naar zijn draagkracht wensen te belasten; het goed geeft een indicatie van de materiële positie van een bepaald subject.2
De vraag naar de economische betekenis van een goed voor het subject, moet niet worden verward met het eventuele subjectieve waarde-oordeel van dat subject. Het waardebegrip dient te worden onderscheiden van het waardeoordeel.
Het waarde-oordeel van een (belasting)subject over de economische betekenis van een goed voor zijn draagkracht, geeft een affectiewaarde weer, die voor belastingheffing niet doorslaggevend kan zijn. Zou dat wel het geval zijn, dan stelt een belastingplichtige als het ware zijn eigen aanslag vast. De affectiewaarde dient te worden onderscheiden van de in het belastingrecht relevante economische waarde.
Het waarde-oordeel door een ‘derde’, in de zin van de feitelijke vaststelling van de geldswaarde, is altijd subjectief. Het is een (deskundigen)oordeel van een enkele persoon die zijn persoonlijke samenvattende oordeel geeft, waarbij het normaal is dat ten aanzien van één goed meerdere van elkaar afwijkende waarde-oordelen kunnen bestaan.3 Bij een gepretendeerde objectieve waarde kan volgens Meussen dan ook slechts worden gesproken over geobjectiveerde subjectiviteit.4 Hij komt tot die conclusie omdat volgens hem ieder waardebegrip in zijn aard subjectief is, en men tracht dit door vergelijkingen te objectiveren. Waarderen is mensenwerk, waarin per definitie subjectieve elementen sluipen. Te denken valt aan de keuze van een waarderingsmethode voor de bepaling van de op een abstracte markt bedingbare prijs en de keuze van het ‘vergelijkingsmateriaal’.
Meussen zet vraagtekens bij het onderscheid tussen waarde in subjectieve en objectieve zin.5 Hij doet dat evenwel – zo begrijp ik – in het licht van het feit dat het vormen van een waarde-oordeel een subjectieve aangelegenheid is. Dat laatste onderschrijf ik, maar is naar mijn mening voor welk waardebegrip dan ook als zodanig irrelevant. Het onderscheid subjectief/objectief voegt aan het waarde-oordeel niets toe, maar wel aan het waardebegrip. Bij een subjectief waardebegrip gaat het om de vraag wat een goed rekening houdend met in het subject ‘gelegen’ feiten en omstandigheden, voor hem waard is. Bij een objectiefwaardebegrip wordt daarvan geabstraheerd.
Bij het subjectieve waardebegrip brengt de deskundige – in fiscalibus – evenwel een objectivering aan: men vraagt niet wat het subject het waard vindt, maar wat men het waard vindt. Het is een maatschappelijk (deskundigen)oordeel.6 De mate waarin men bij de waardering rekening houdt met de – subjectieve – feiten en omstandigheden kan verschillen. Volgens Van Dijck en Meussen kan men – voor het fiscale recht – aannemen dat de rechtspraak zich baseert op het standpunt waarbij – subjectieve – gebruiksmogelijkheden die voor het betreffende subject naar maatschappelijk oordeel niet in aanmerking komen, buiten beschouwing worden gelaten.7
Voor het subjectieve waardebegrip – in fiscale zin – is het voorts relevant te onderscheiden tussen goederen die tot iemands vermogen behoren dan wel goederen die daartoe gaan behoren.8 Behoort het goed tot een vermogen, dan is uitgangspunt voor de waardering daarvan wat hij met het goed kan doen.9 Indien hij het goed vervreemdt, is de waarde gelijk aan de prijs die hij in redelijkheid kan verwerven verminderd met de verkoopkosten (directe opbrengstwaarde). Besluit hij om het goed te ge- of verbruiken, dient de indirecte opbrengstwaarde te worden bepaald: de waarde die het goed voor de betrokkene heeft, uitgaande van het feit dat het goed – voorlopig – tot zijn vermogen blijft behoren, waarbij de redelijkerwijs ter beschikking staande gebruiksmogelijkheden in aanmerking moeten worden genomen.10 De hoogste van deze twee opbrengstwaarden is gelijk aan het economische nut dat de zaak voor de belastingplichtige afwerpt; de hoogste waarde is economisch bezien gelijk aan de prijs die daarvoor bij verkoop gerealiseerd kan worden.11
Goederen die tot het vermogen van een subject gaan behoren, hebben, afgezien van een opbrengstwaarde, een verkrijgingswaarde (inkoopmarktprijs + aankoopkosten).12 Deze verkrijgingswaarde kan lager of hoger zijn dan de hiervoor bedoelde opbrengstwaarden. Van Dijck en Meussen geven het voorbeeld van de verkrijging van een ‘geïsoleerd’ aandeel in een B.V. dat bij de verkrijger tot een meerderheidspakket gaat behoren. Indien het aandeel kan worden verkregen op basis van een op de rendementswaarde gebaseerde prijs en vervolgens als onderdeel van het meerderheidspakket voor een op basis van de intrinsieke waarde gebaseerde prijs kan worden verkocht, is de verkrijgingswaarde lager dan de (directe) opbrengstwaarde. Het omgekeerde doet zich volgens laatstgenoemde schrijvers echter vaker voor.13
Voor de belastingheffing ontstaat door het uiteenlopen van de verkrijgings- en de opbrengstwaarde de vraag welke als maatstaf van heffing kan of dient te worden genomen. Al naar gelang de desbetreffende heffingswet zal men de waarde inkleuren met objectieve begrippen als aan- en verkoopprijs dan wel subjectieve begrippen als verkrijgings-/verkoopwaarde of (in)directe opbrengstwaarde.14
Voor de goede orde zij hierbij – nogmaals – opgemerkt dat bij een subjectieve benadering in fiscalibus wordt uitgegaan van de ‘ideale belastingplichtige’, een economisch rationeel handelend subject derhalve. In die zin wordt ook bij een subjectieve benadering geobjectiveerd.