HR, 11-12-2007, nr. 03070/06
ECLI:NL:HR:2007:BB7671
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-12-2007
- Zaaknummer
03070/06
- LJN
BB7671
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BB7671, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BB7671
ECLI:NL:HR:2007:BB7671, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑12‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BB7671
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑01‑2007
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2008/13
Conclusie 11‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek. De enkele overweging dat o.g.v. de “hiervoor vermelde” - doch door het Hof niet nader aangeduide - “omstandigheden, welke voor rekening en risico van verdachte komen - en waarvan ook naar het standpunt van verdachte geen verdere verduidelijking of onderbouwing te verwachten is”, kan de afwijzing van verdachtes verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde zich van rechtsbijstand te kunnen voorzien, niet dragen.
Nr. 03070/06
Mr. Vellinga
Zitting: 16 oktober 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam, bij welk vonnis de verdachte ter zake van 1. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" en 2. "in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot veertien weken gevangenisstraf.
2. Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof een door de verdachte ter terechtzitting gedaan verzoek om het onderzoek te schorsen teneinde hem in staat te stellen zich te voorzien van rechtsbijstand heeft afgewezen zonder daarvoor een toereikende motivering te geven.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende zakelijk weergegeven -:
U zegt mij dat de politierechter in de rechtbank te Rotterdam de onderhavige zaak op 31 mei 2005 bij verstek heeft behandeld. Ik was tevoren bekend met de dag van voornoemde terechtzitting. Ik had mijn jongste zoon van dertien jaar oud gevraagd om naar de rechtbank te bellen om een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak te doen. Ik had namelijk een gebroken been en was om die reden niet in staat om naar de terechtzitting te gaan. Ik weet niet of de boodschap van mijn zoon goed is overgekomen en of hij uitstel heeft weten te krijgen. Ik had graag bij de behandeling van mijn zaak aanwezig willen zijn. Op uw vragen antwoord ik nog dat ik belangrijke brieven in de Nederlandse taal aan een van mijn kinderen of aan vrienden laat lezen. Ik woon hier en wil mij graag aan de regels houden. Het klopt dat ik op 14 juni 2006 de dagvaarding voor vandaag heb afgehaald. Ik weet niet hoe ik een raadsman moet vinden want ik ken het rechtssysteem niet.
U houdt mij voor dat op 16 maart 2006 tevergeefs is getracht de mededeling uitspraak te betekenen op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik was inmiddels verhuisd naar mijn huidige adres.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en leest zijn schriftelijke vordering voor, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep.
De advocaat-generaal legt aan het gerechtshof zijn schriftelijke vordering over.
De verdachte doet een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde zich van rechtsbijstand te kunnen voorzien.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek wordt de verdachte het recht gelaten het laatst te spreken, waarna het hof bij monde van de voorzitter mededeelt dat de verdachte in zijn appèl niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu hij heeft verklaard dat hij tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg van 31 mei 2005 en hij derhalve binnen veertien dagen na het op voornoemde datum gewezen vonnis in hoger beroep had moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 19 april 2006 appèl ingesteld, derhalve te laat. Het verzoek tot aanhouding wordt - gelet op de hiervoorvermelde omstandigheden, welke voor rekening en risico van de verdachte komen - en waarvan ook naar het standpunt van de verdachte geen verdere verduidelijking of onderbouwing te verwachten is - afgewezen."
5. De door het Hof gegeven motivering voor de afwijzing van het verzoek tot aanhouding begrijp ik als volgt. Verdachte was op de hoogte van de dag van de terechtzitting in eerste aanleg, hij heeft meer dan veertien dagen na de uitspraak dus te laat hoger beroep ingesteld, dat komt voor zijn risico, en daarom is er geen reden hem nog de gelegenheid te geven in rechtsbijstand te voorzien, temeer niet nu van de verdachte ook geen verdere verduidelijking of onderbouwing van zijn verzoek valt te verwachten.
6. Art. 6 lid 3 sub c EVRM bepaalt:
"Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
...
c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen."
In de zaak Pakelli (EHRM 25 april 1983, Séries A, vol. 64, § 31) heeft het EHRM art. 6 lid 3 sub c EVRM als volgt uitgelegd:
"Article 6 § 3 (c) guarantees three rights to a person charged with a criminal offence; to defend himself in person, to defend himself through legal assistance of his own choosing and, on certain conditions, to be given legal assistance free. To link the corresponding phrases together, the English text employs on each occasion the disjunctive "or"; the French text, on the other hand, utilises the equivalent - "ou" - only between the phrases enouncing the first and the second rights; thereafter, it uses the conjunctive "et". The "travaux préparatoires" contain hardly any explanation of this linguistic difference. They reveal solely that in the course of a final examination of the draft Convention, on the eve of its signature, a Committee of Experts made "a certain number of formal corrections and corrections of translation", including the replacement of "and" by "or" in the English version of Article 6 § 3 (c) (Collected Edition of the "Travaux Préparatoires", vol. IV, p. 1010). Having regard to the object and purpose of this paragraph, which is designed to ensure effective protection of the rights of the defence (...) , the French text here provides more reliable guidance; the court concurs with the Commission on this point. Accordingly, a "person charged with a criminal offence" who does not wish to defend himself in person must be able to have recourse to legal assistance of his own choosing; if he does not have sufficient means to pay for such assistance, he is entitled under the Convention to be given it free when the interests of justice so require."
7. In EHRM 18 december 2001, Appl. nr. 29692/96 and 34612/97, § 49 (R.D. vs. Polen) heet het in een zaak waarin het ging om het verstrekken van kosteloze rechtsbijstand:
(ii) The requirement of the "interests of justice"
47. It remains for the Court to ascertain whether, having regard to the particular circumstances of the case and the criteria emerging from its case-law, the "interests of justice" required that the applicant be granted such assistance.
48. In previous cases before it, the Court has set out the applicable criteria.
It has, for instance, held that the nature of the charges against the applicant, the need to develop appropriate arguments on complicated legal issues or the complexity of the cassation procedure may, from the point of view of the interests of justice, necessitate that he be granted free legal assistance (see the Pham Hoang judgment cited above, ibid. § 40 in fine; and the Twalib v. Greece judgment of 9 June 1998, Reports 1998-IV, pp. 1430-31, §§ 52-53).
49. There is, however, a primary, indispensable requirement of the "interests of justice" that must be satisfied in each case. That is the requirement of a fair procedure before courts, which, among other things, imposes on the State authorities an obligation to offer an accused a realistic chance to defend himself throughout the entire trial. (...)"
8. Van Dijk e.a.(1) vestigen er de aandacht op dat het EHRM naast de in par. 48 genoemde criteria in de onderhavige zaak in par. 49 een criterium aanlegt van meer algemene aard. Toepassing van dat criterium bracht het EHRM in de aangehaalde zaak tot het oordeel dat de verdachte geen reële mogelijkheid had gehad om zich te voorzien van rechtsbijstand en dat derhalve art. 6, lid 1 jo lid 3 onder c, EVRM was geschonden.
9. Art. 6 lid 3 onder c EVRM legt dus aan de Staat onder meer de verplichting op de verdachte een reële gelegenheid te bieden van zijn recht op rechtsbijstand gebruik te maken. In dit verband is voorts nog van belang
"that where deprivation of liberty is at stake, the interests of justice in principle call for legal representation"(2)
10. In het onderhavige geval heeft het Hof aan de afwijzing van het verzoek tot aanhouding niet ten grondslag gelegd dat de verdachte een reële gelegenheid heeft gehad zich van rechtsbijstand te voorzien en deze gelegenheid ongebruikt voorbij heeft laten gaan. Er kan in cassatie dus niet van worden uitgegaan dat hij die reële gelegenheid heeft gehad. Dit geldt temeer nu de verdachte, die de Nederlandse taal kennelijk niet goed machtig is, heeft verklaard dat hij het Nederlandse rechtssysteem niet kent en daarom niet weet hoe hij een raadman moet vinden.
11. Wil in deze omstandigheden niet-ontvankelijkheid in hoger beroep een toereikend argument zijn om een verzoek tot aanhouding als het onderhavige af te wijzen, dan moet het, gelet op het grote belang dat gezien het bepaalde in art. 6 lid 3 onder c EVRM aan rechtsbijstand van een tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeelde verdachte moet worden gehecht, zo zijn dat het niet wel denkbaar is dat een raadsman nog een speld tussen die niet-ontvankelijkheid krijgt. Pas dan wordt de verdachte immers niet benadeeld door de weigering hem in de gelegenheid te stellen rechtsbijstand te zoeken en kunnen andere belangen van een behoorlijke rechtspleging dan het belang van rechtsbijstand zoals de afdoening van een zaak binnen redelijke termijn en het streven naar beheersing van de kosten van de strafrechtspleging prevaleren.
12. In het onderhavige geval heeft de verdachte verklaard dat hij zijn zoon heeft gevraagd om naar de Rechtbank te bellen om aanhouding te vragen omdat hij de zitting graag wilde bijwonen doch verhinderd was wegens een gebroken been. Dit neemt niet weg dat het niet ondenkbaar is dat een raadsman van verdachte achterhaalt hoe op dit verzoek is gereageerd. De rechtspraak laat zien dat dergelijke verzoeken soms zonder tussenkomst van de rechter worden gehonoreerd en op een dergelijke toezegging mag worden afgegaan.(3) Hoe een en ander is afgelopen weet de verdachte niet. Dat roept dan weer de vraag op of hij er - zoals ook raadslieden wel(4) - zonder meer vanuit is gegaan dat zijn verzoek zou worden gehonoreerd. Voor een raadsman valt hier dus nog wel een en ander te onderzoeken terwijl niet valt uit te sluiten dat dit onderzoek tot de conclusie moet leiden dat de niet-ontvankelijkheid geen stand kan houden. Een geval dat het niet wel denkbaar is dat een raadsman de gevorderde niet-ontvankelijkheid met succes weet te weerspreken, doet zich hier dus niet voor.
13. Voorts in aanmerking genomen dat de verdachte niet alleen tot een behoorlijke vrijheidsstraf is veroordeeld maar deze veroordeling ook nog eens bij verstek heeft plaatsgevonden, brengt het voorgaande mij tot de conclusie dat de door het Hof aan de afwijzing van het aanhoudingsverzoek gegeven motivering in het licht van het bepaalde in art. 6 lid 3 onder c EVRM niet toereikend is.
14. Het Hof hecht er kennelijk ook aan dat van de verdachte geen verdere verduidelijking of onderbouwing van - kennelijk - het verzoek tot aanhouding te verwachten is. Dit kan naar mijn oordeel niet aan de motivering van de afwijzing van het verzoek bijdragen. Van een raadsman kan men een behoorlijke onderbouwing van een verzoek verwachten omdat deze geacht mag worden op de hoogte te zijn van hetgeen daartoe relevant is, aan een verdachte kunnen dergelijke eisen niet worden gesteld.(5)
15. Het middel slaagt.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 P. van Dijk e.a., Theory and Practice of the European Convention on human rights, Intersentia 2006, vierde druk, p. 643.
2 EHRM 10 juni 1996, nr. 7/1995/513/597 (Benham vs. United Kingdom), par. 61 in een zaak waarin de vraag aan de orde was of de Staat diende te voorzien in kosteloze rechtsbijstand. Eerder in deze geest al EHRM 24 mei 1991, Appl. nr. 12744/87. (Quaranta vs. Schwitzerland), par. 36. Zie ook P. van Dijk e.a., Theory and Practice of the European Convention on human rights, Intersentia 2006, vierde druk, p. 683 die de nadruk leggen op het universele karakter van deze regel.
3 Vgl. HR 21 januari 2007, LJN AZ3592, HR 4 mei 2004, NJ 2004, 462.
4 O.a. in het geval dat ten grondslag lag aan HR 9 mei 2000, LJN AA5730, NJ 2002, 466 m. nt. Kn.
5 Vgl. HR 9 januari 2007, LJN AY9203, NJ 2007, 53, over de plicht van de rechter er op toe te zien dat een verweer behoorlijk in het proces-verbaal van de terechtzitting wordt weergegeven wanneer de verdachte niet is voorzien van rechtsbijstand, HR 17 april 2007, LJN AZ7120, NJ 2007, 251, over de welwillende uitleg van een door een niet van rechtsbijstand voorziene verdachte gedaan verzoek tot het horen van getuigen, en HR 19 juni 2007, LJN AZ1702 over de aan de grieven in de appelschriftuur te stellen eisen welke niet te hoog mogen zijn omdat de verdachte ook zelf een appelschriftuur kan indienen.
Uitspraak 11‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek. De enkele overweging dat o.g.v. de “hiervoor vermelde” - doch door het Hof niet nader aangeduide - “omstandigheden, welke voor rekening en risico van verdachte komen - en waarvan ook naar het standpunt van verdachte geen verdere verduidelijking of onderbouwing te verwachten is”, kan de afwijzing van verdachtes verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde zich van rechtsbijstand te kunnen voorzien, niet dragen.
11 december 2007
Strafkamer
nr. 03070/06
RR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 oktober 2006, nummer 22/002395-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 31 mei 2005, waarbij de verdachte ter zake van 1. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" en 2. "in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot veertien weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof, dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof op ontoereikende gronden het verzoek van de verdachte om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde zich van rechtsbijstand te kunnen voorzien, heeft afgewezen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende -zakelijk weergegeven -:
U zegt mij dat de politierechter in de rechtbank te Rotterdam de onderhavige zaak op 31 mei 2005 bij verstek heeft behandeld. Ik was tevoren bekend met de dag van voornoemde terechtzitting. Ik had mijn jongste zoon van dertien jaar oud gevraagd om naar de rechtbank te bellen om een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak te doen. Ik had namelijk een gebroken been en was om die reden niet in staat om naar de terechtzitting te gaan. Ik weet niet of de boodschap van mijn zoon goed is overgekomen en of hij uitstel heeft weten te krijgen. Ik had graag bij de behandeling van mijn zaak aanwezig willen zijn. Op uw vragen antwoord ik nog dat ik belangrijke brieven in de Nederlandse taal aan een van mijn kinderen of aan vrienden laat lezen. Ik woon hier en wil mij graag aan de regels houden. Het klopt dat ik op 14 juni 2006 de dagvaarding voor vandaag heb afgehaald. Ik weet niet hoe ik een raadsman moet vinden want ik ken het rechtssysteem niet.
U houdt mij voor dat op 16 maart 2006 tevergeefs is getracht de mededeling uitspraak te betekenen op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik was inmiddels verhuisd naar mijn huidige adres.
De advocaat-generaal voert hierna het woord en leest zijn schriftelijke vordering voor, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep.
De advocaat-generaal legt aan het gerechtshof zijn schriftelijke vordering over.
De verdachte doet een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde zich van rechtsbijstand te kunnen voorzien.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraadslaging. Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek wordt de verdachte het recht gelaten het laatst te spreken, waarna het hof bij monde van de voorzitter mededeelt dat de verdachte in zijn appel niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu hij heeft verklaard dat hij tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg van 31 mei 2005 en hij derhalve binnen veertien dagen na het op voornoemde datum gewezen vonnis in hoger beroep had moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 19 april 2006 appel ingesteld, derhalve te laat. Het verzoek tot aanhouding wordt - gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden, welke voor rekening en risico van de verdachte komen - en waarvan ook naar het standpunt van de verdachte geen verdere verduidelijking of onderbouwing te verwachten is - afgewezen."
3.3. De enkele overweging dat op grond van de "hiervoor vermelde" - doch door het Hof niet nader aangeduide - "omstandigheden, welke voor rekening en risico van de verdachte komen - en waarvan ook naar het standpunt van de verdachte geen verdere verduidelijking of onderbouwing te verwachten is", kan de afwijzing van verdachtes verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde zich van rechtsbijstand te kunnen voorzien, niet dragen.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 december 2007.
Beroepschrift 29‑01‑2007
CASSATIESCHRIFTUUR
INZAKE:
Inzake : [verdachte]/cassatie
Griffienr : 03070/06
Betekening aanzegging d.d.: 30 november 2006
Mijn ref : RJB/ jh 4275-07/1
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwe,
Ondergetekende, als daartoe door requirant tot cassatie bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], wonende te [woonplaats], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 5 oktober 2006 en alle door het Hof ter terechtzitting genomen beslissingen.
In genoemd arrest heeft het hof verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft requirant verzocht de behandeling van de zaak aan te houden teneinde zich van rechtsbijstand te kunnen voorzien. Dit verzoek is door het hof afgewezen, waarbij het hof heeft overwogen dat requirant te laat hoger beroep heeft ingesteld en dat volgens hof naar het standpunt van verzoeker geen verdere verduidelijking of onderbouwing te verwachten is. Door aldus het verzoek af te wijzen heeft het hof de afwijzing van het verzoek onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.1
Verzoeker is door de Politierechter te Rotterdam bij vonnis d.d. 31 mei 2005 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 weken. Tegen dit vonnis heeft verzoeker op 19 april 2006 hoger beroep ingesteld.
1.2
In het proces-verbaal van het terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 oktober 2006, is onder meer de gerelateerd:
‘de verdachte wordt onmiddellijk na het voordragen van de zaak in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte geeft op de straf te zwaar te achten.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende — zakelijk weergegeven —:
‘U zegt mij dat de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam de onderhavige zaak op 31 mei 2005 bij verstek heeft behandeld. Ik was tevoren bekend met de met de dag van voornoemde terechtzitting. Ik had mijn jongste zoon van 13 jaar oud gevraagd om naar de rechtbank te bellen om een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak te doen. Ik had namelijk een gebroken been en was om die reden niet in staat om naar de terechtzitting te gaan. Ik weet niet of de boodschap van mijn zoon goed is overgekomen en of hij uitstel heeft weten te krijgen. Ik had graag bij de behandeling van mijn zaak aanwezig willen zijn. Op uw vragen antwoord ik nog dat ik belangrijke brieven in de Nederlandse taal aan een van mijn kinderen of aan de vrienden laten lezen. Ik woon hier en wil mij graag aan de regels houden. Het klopt dat ik op 14 juni 2006 de dagvaarding voor vandaag heb afgehaald. Ik weet niet hoe ik een raadsman moet vinden want ik ken het rechtssysteem niet. U houdt mij voor dat op 16 maart 2006 tevergeefs is getracht de mededeling uitspraak te betekenen op het adres Johan de [a-straat] [1] te [woonplaats]. Ik was inmiddels verhuisd naar mijn huidige adres.’
De advocaat-generaal voert hierna het woord en leest zijn schriftelijke vordering voor, strekkende tot niet ontvankelijk verklaring van de verdachte in zijn hoger beroep.
De advocaat-generaal legt aan het gerechtshof zijn schriftelijke vordering over.
De verdachte doet een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak teneinde zich van rechtsbijstand te kunnen voorzien.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek wordt de verdachte het recht gelaten het laatst te spreken, waarna het hof bij monde van de voorzitter mededeelt dat de verdachte in zijn appèl niet ontvankelijk wordt verklaard, nu hij heeft verklaard dat hij tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg van 31 mei 2005 en hij derhalve binnen 14 dagen na het op voornoemde datum gewezen vonnis in hoger beroep had moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 19 april 2006 appèl ingesteld, derhalve te laat.
Het verzoek tot aanhouding wordt — gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden, welke voor rekening en risico van de verdachte komen — en waarvan ook naar het standpunt van de verdachte geen verdere verduidelijking of onderbouwing te verwachten is: — afgewezen.’
1.3
In het arrest d.d. 5 oktober 2006 heeft het hof requirant dan ook niet ontvankelijk verklaard.
1.4
Naar de mening van requirant overweegt het hof onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed, dat ook naar het standpunt van verzoeker geen verdere verduidelijking of onderbouwing te verwachten is door een rechtsgeleerd raadsman. Voorzover het hof heeft willen betogen dat verzoeker zelf heeft aangegeven dat ook een raadsman geen rechtens relevante opmerkingen zou kunnen maken, is dit standpunt onbegrijpelijk, nu verzoeker immers zelf niet voor niets bijstand van een advocaat heeft gewenst en om die reden om aanhouding heeft verzocht. Indien het hof heeft willen zeggen dat bijstand door een raadsman nutteloos en/of overbodig zou zijn, nu een raadsman geen relevante argumenten naar voren zou kunnen brengen die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat verzoeker wel ontvankelijk is te achten in het door hem ingestelde hoger beroep, loopt het hof naar de mening van verzoeker ten onrechte vooruit op hetgeen een raadsman eventueel ter zitting naar voren zou brengen. Een vergelijking kan worden gemaakt met de gevallen waarin de rechter een verzoek tot het horen van getuigen afwijst, door te overwegen dat die getugien niets relevant zouden kunnen verklaren, en op deze wijze (ten onrechte) op de inhoud van die verklaringen vooruitlopen (vgl. in dit verband o.m. H.R. 18 oktober 1994, N.J. 1995, 80, m.nt. Schalken; H.R. 3 november 1998, NJB 1998, 2031, 146 alsmede H.R. 30 november 2004, N.J. 2005, 134).
1.5
Verzoeker is derhalve in zijn belangen geschaad. Naar de mening van verzoeker zou een raadsman bijvoorbeeld naar voren kunnen brengen dat verzoeker ten gevolge van taalproblemen niet op de hoogte is geweest van de omstandigheid dat hij binnen 14 dagen na de uitspraak appèl had moeten instellen (zie in dit verband H.R. 12 maart 2002, N.J. 2002, 317; H.R. 18 april 2006, N.J. 275 en H.R. 16 januari 2007, L.J.N. AZ 3289); dan wel dat de zoon van verzoeker in het telefoongesprek de indruk had gekregen dat het verzoek om aanhouding zou worden bewilligd, dan wel dat de zoon van verzoeker de indruk had gekregen dat verzoeker te zijner tijd opnieuw opgeroepen zou worden voor een nieuwe zitting. Voorts moet worden bedacht dat het recht op rechtsbijstand een fundamenteel recht is, hetgeen nog temeer klemt in gevallen als de onderhavige, waarin de verdachte een andere taal spreekt en ter zitting heeft aangegeven ‘geen kennis te hebben van het rechtssysteem’.
1.6
Gelet op het hierbovenstaande heeft het hof de afwijzing van het verzoek onvoldoende met redenen omkleed.
DAT
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 29 januari 2007
Advocaat
Deze zaak wordt behandeld door mr. R.J. Baumgardt, postbus 667, 3200 AP Spijkenisse, telefoon: 0181‑617723, telefax: 0181‑622562, dossiernummer: 4275-07/1