HR, 12-06-2007, nr. 01836/06B
ECLI:NL:HR:2007:BA2565
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-06-2007
- Zaaknummer
01836/06B
- LJN
BA2565
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA2565, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑06‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA2565
ECLI:NL:HR:2007:BA2565, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑06‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA2565
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑09‑2005
- Wetingang
art. 94a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2007/251
Conclusie 12‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Beslag. T.t.v. de bestreden beslissing was het beslag gegrond op art. 94a Sv. De Rb is in haar bestreden beschikking dus ten onrechte ervan uitgegaan dat (nog) sprake was van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag. Indien in een dergelijk geval een derde/niet-beslagene die stelt eigenaar te zijn, zich daartegen keert, dient de rechter die over dat beklag heeft te oordelen, als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is of de klager als derde/niet-beslagene als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijkt te geven. Indien dit laatste het geval is, zal hij tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a.3 of 4 Sv voordoet (vgl. HR LJN AT2970, rov. 3.5).
Griffienr. 01836/06 B
Mr. Wortel
Zitting:3 april 2007
Conclusie inzake:
[klager]
1. Dit cassatieberoep betreft een beschikking van de Rechtbank te Utrecht waarbij een namens verzoeker ingediend klaagschrift, op de voet van art. 552a Sv strekkende tot teruggave aan verzoeker van een onder een ander inbeslaggenomen personenauto, ongegrond is verklaard.
2. Namens verzoeker heeft mr J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
3. Het enige middel betreft de maatstaf waarlangs de Rechtbank het beklag heeft beoordeeld en de begrijpelijkheid van de genomen beslissing.
4. In de bestreden beschikking is vastgesteld dat de auto op 27 juli 2005 is inbeslaggenomen onder [betrokkene 1], en overwogen dat het aanvankelijk krachtens art. 94 Sv gelegde beslag volgens mededeling van de officier van justitie nadien is gehandhaafd als een krachtens art. 94a Sv gelegd beslag tot bewaring van verhaal voor een vermogenssanctie of ontnemingsmaatregel.
5. Overigens blijkt uit een aan de schriftuur gehechte kopie van een "kennisgeving handhaving beslag (handhaving ex. art. 103 Sv)" dat het beslag op de auto met ingang van 9 september 2005 is overgegaan in een conservatoir beslag. Dat is drie weken na het indienen van het klaagschrift, maar ongeveer twee maanden vóór de behandeling in openbare raadkamer.
6. Voorts heeft de Rechtbank overwogen
- dat de inhoud van het dossier er op wijst dat de auto feitelijk in bezit was van [betrokkene 1], onder wie de auto in beslag is genomen;
- dat de Rechtbank van oordeel is dat indien klager redelijkerwijs als rechthebbende zou kunnen worden aangemerkt de teruggave van de auto aan hemzelf op het eerste gezicht niet redelijk en maatschappelijk niet verantwoord is, en
- dat hetgeen het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd de conclusie rechtvaardigt dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van de onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen auto aan verzoeker, aangezien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, de auto verbeurd zal verklaren.
7. Aldus heeft de Rechtbank inderdaad een onjuiste maatstaf aangelegd. Ten eerste is miskend dat het aanvankelijke beslag ter fine van waarheidsvinding, verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer ten tijde van het geven van de beschikking was omgezet in een conservatoir beslag. Daar is op zichzelf beschouwd overigens geen enkel bezwaar tegen. Indien de officier van justitie bemerkt dat de (feitelijke) grondslag van een onder zijn verantwoordelijkheid gelegd beslag is vervallen of binnenkort zal wegvallen, kan hij het beslag omzetten in een beslag op andere (juridische) grond, mits uiteraard aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten is voldaan, vgl. HR NJ 2004, 466.
8. De gedaantewisseling van het beslag op de in het klaagschrift genoemde auto, vóór het moment waarop de Rechtbank haar beslissing nam, bracht evenwel mee dat ook het voortduren van dat beslag aan een ander criterium onderhevig werd. Bij een conservatoir beslag kan uiteraard niet aan de orde zijn of het voorwerp nog de waarheidsvinding (ten aanzien van ten laste te leggen feiten) kan dienen of vatbaar blijft voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Bij conservatoir beslag dient te worden onderzocht of hoogst onwaarschijnlijk is dat een boete of een betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden opgelegd (waarvoor verhaal gezocht zal kunnen worden op het inbeslaggenomen voorwerp), vgl. HR NJ 2000, 161.
Dat onderzoek mag niet beperkt zijn tot de feiten die zijn genoemd in de vordering tot opening van een strafrechtelijk financieel onderzoek (HR NJ 2000, 161), respectievelijk de feiten ter zake waarvan wordt vervolgd (HR NJ 2003, 84), aangezien een ontnemingsmaatregel ook betrekking kan hebben op andere dan de in de strafzaak bewezenverklaarde feiten.
9. Verder heeft de rechtbank verzoekers eigendomspretentie op de verkeerde wijze meegewogen.
Met betrekking tot voorwerpen die op de voet van art. 94 Sv zijn inbeslaggenomen (met het oog op de waarheidsvinding, of omdat zij vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer) is, in die gevallen waarin een ander dan de beslagene teruggave verzoekt, stellende de (werkelijke) rechthebbende te zijn, terwijl het belang van de strafvordering zich niet langer tegen opheffing van het beslag verzet, het criterium of die klagende derde /niet-beslagene "redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van het voorwerp moet worden beschouwd", vgl. HR NJ 1997, 389.
Terzijde: de Rechtbank lijkt zich te hebben gericht op een formule ("op het eerste gezicht niet onredelijk en niet onverantwoord") die sinds het zojuist genoemde HR NJ 1997, 389 als achterhaald wordt beschouwd.
Met betrekking tot voorwerpen die op de voet van art. 94a Sv zijn inbeslaggenomen moet daarentegen, indien een ander dan de beslagene pretendeert rechthebbende te zijn en daarom teruggave verzoekt, worden nagegaan of buiten redelijke twijfel staat dat die derde (inderdaad) eigenaar is, vgl. HR NJ 1998, 575, maar zelfs indien die gepretendeerde aanspraak gegrond lijkt te zijn staat nog niet vast dat het beslag ten onrechte is gelegd of in ieder geval niet kan voortduren. De enkele omstandigheid dat een voorwerp geheel of ten dele aan een ander toebehoort brengt immers nog niet mee dat het voorwerp niet tot verhaal van een ontnemingsmaatregel kan dienen. Vgl HR 1998, 575 en HR 2002, 368 in verband met mede-eigendom, en sedert medio 2003 de in het derde en vierde lid van art. 94a Sv gegeven regeling.
10. De bestreden beschikking zal derhalve niet in stand kunnen blijven. Met het oog op een nieuwe behandeling wijs ik er voor de goede orde nog even op dat de wetgever bijzondere bepalingen heeft opgenomen teneinde in een beklagprocedure als de onderhavige te verzekeren dat diverse (mogelijk) belanghebbenden zich kunnen verweren, vgl art. 552ca, derde lid, en art. 552a, vijfde lid, Sv.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 12‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Beslag. T.t.v. de bestreden beslissing was het beslag gegrond op art. 94a Sv. De Rb is in haar bestreden beschikking dus ten onrechte ervan uitgegaan dat (nog) sprake was van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag. Indien in een dergelijk geval een derde/niet-beslagene die stelt eigenaar te zijn, zich daartegen keert, dient de rechter die over dat beklag heeft te oordelen, als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is of de klager als derde/niet-beslagene als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijkt te geven. Indien dit laatste het geval is, zal hij tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a.3 of 4 Sv voordoet (vgl. HR LJN AT2970, rov. 3.5).
12 juni 2007
Strafkamer
nr. 01836/06 B
RB/SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 1 december 2005, nummer RK 05/780, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren in 1945 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft het door de klager ingediende beklag ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift de verkeerde maatstaf heeft aangelegd.
3.2. Blijkens de bestreden beschikking heeft de Rechtbank vastgesteld dat op 27 juli 2005 onder [betrokkene 1], zoon van de klager, op grond van art. 94 Sv beslag is gelegd op een auto, te weten een Mercedes Benz met kenteken [00-AA-BB].
3.3. De klager heeft op de voet van art. 552a, eerste lid, Sv geklaagd over dit beslag, stellende dat hij de eigenaar is van de auto.
3.4. De Rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard en daartoe in de bestreden beschikking als volgt overwogen:
"Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij beslagene in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het voorwerp zal verbeurd verklaren.
De officier heeft zich verzet tegen teruggave aan klager en daartoe aangevoerd dat de auto door beslagene is gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en dat er in het kader van de strafzaak tegen beslagene conservatoir beslag is gelegd op de auto ter zekerheid van verhaal voor een op te leggen geldboete en/of ontnemingsmaatregel wegens wederrechtelijk verkregen voordeel.
De auto is onder beslagene in beslag genomen en blijkens de inhoud van het dossier in de strafzaak tegen beslagene [betrokkene 1] feitelijk in diens bezit.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat indien klager redelijkerwijs als rechthebbende zou kunnen worden aangemerkt de teruggave van de auto aan klager op het eerste gezicht niet redelijk en maatschappelijk niet verantwoord is.
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank tevens de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de teruggave van de onder beslagene [betrokkene 1] in beslag genomen Mercedes-Benz, kenteken [00-AA-BB], aan klager [klager]. Immers, de rechtbank is van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, hetgeen in beslag is genomen zal verbeurd verklaren."
3.5. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van het klaagschrift van 3 november 2005 heeft de raadsman van de klager aldaar aangevoerd dat het beslag onder de beslagene "is overgegaan van artikel 94 naar artikel 94a Sv". De Officier van Justitie heeft aldaar naar voren gebracht dat op de Mercedes conservatoir beslag is gelegd, zoals de Rechtbank ook heeft weergegeven in de hiervoor onder 3.4 vermelde overwegingen. De juistheid van deze mededelingen vindt bevestiging in een aan de schriftuur gehechte kopie van een 'Kennisgeving handhaving beslag' van 15 september 2005, welk stuk - aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld - inhoudt, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, dat de Officier van Justitie aan [betrokkene 1] kennisgeeft dat hij met ingang van 9 september 2005 op de - eerder op grond van art. 94 Sv inbeslaggenomen - Mercedes met kenteken [00-AA-BB] conservatoir beslag heeft gelegd op grond van art. 94a Sv.
3.6. Indien in een dergelijk geval een derde/niet-beslagene die stelt eigenaar te zijn, zich daartegen keert, dient de rechter die over dat beklag heeft te oordelen, als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is of de klager als derde/niet-beslagene als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien dit laatste het geval is, zal hij tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet (vgl. HR 5 juli 2005, LJN AT2970, rov. 3.5).
3.7. Door te overwegen als hiervoor onder 3.4 is weergegeven heeft de Rechtbank blijk gegeven het hiervoor onder 3.6 vermelde te hebben miskend. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2007.
Beroepschrift 13‑09‑2005
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
Griffienummer: onbekend
Parketnummer: 16/510731-05
RK-nummer: 05/780
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], geboren in 1945, wonende te [woonplaats] aan de [adres] ([postcode]).
Dat requirant tot cassatie van een hem betreffende beschikking ex art. 552a Sv van de Rechtbank te Utrecht met bovengenoemd RK-nummer, uitgesproken op 01 december 2005 (uitgereikt aan requirant op 09 december 2005) het volgende middel van cassatie voordraagt:
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd nu de Rechtbank in haar beschikking er ten onrechte aan voorbij gaat dat de grondslag van het beslag na de indiening van het klaagschrift is gewijzigd van een regulier strafvorderlijk beslag (art. 94 Sv) naar een conservatoir beslag (art. 94a Sv). De Rechtbank heeft het verkeerde toetsingscriterium gehanteerd.
Toelichting:
Op 14 augustus 2005 is door requirant een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend tegen de voortduring van het beslag van een aan klager toebehorende personenauto. Deze auto is in beslag genomen onder zijn zoon (de heer [zoon]) in het kader van een tegen deze zoon aanhangige strafzaak. Ook deze laatste bevestigt dat de personenauto aan requirant toebehoort en niet aan hem.
Op 09 september 2005 is het beslag echter gehandhaafd als een conservatoir beslag (zie bijlage). Conform Uw uitspraken van 17 februari 2004 (NJB 2004, 52) en 06 juli 2004 (NbSr 204, 311) dient de rechter in een geval als het onderhavige na te gaan of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Dit laatste is in casu niet gebeurd.
Op grond van het voorgaande kan de beschikking van de Rechtbank Utrecht derhalve niet in stand blijven.
[Z.G.M. Dassen]
Advocaat — gemachtigde