HR, 29-05-2007, nr. 01311/06
ECLI:NL:HR:2007:BA1644
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-05-2007
- Zaaknummer
01311/06
- LJN
BA1644
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA1644, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑05‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA1644
ECLI:NL:HR:2007:BA1644, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑05‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA1644
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑08‑2006
- Vindplaatsen
NJ 2008, 395 met annotatie van P. Mevis
Conclusie 29‑05‑2007
Inhoudsindicatie
1. Waardering bewijs. 2. 359.2 Sv. Ad 1. De selectie en waardering van het bewijsmateriaal is aan de feitenrechter voorbehouden. Klaarblijkelijk heeft het hof de verklaring van verdachte en zijn bijrijder omtrent de feitelijke toedracht niet geloofwaardig geacht. Het stond het hof vrij de verklaring van aangever tot het bewijs te bezigen en de verklaring van verdachte en bijrijder terzijde te stellen. Ad 2. Het opzet kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. De bewijsmiddelen bevatten voldoende gegevens voor de verwerping van het verweer (HR LJN AU9130). CAG over het ontbreken van de strafmotivering. Geen ambtshalve cassatie.
Nr. 01311/06
Mr Machielse
Zitting: 20 maart 2007
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 9 januari 2006 voor 1. "eenvoudige belediging, terwijl de beleidiging wordt aangedaan aan een ambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening", 2. "bedreiging met zware mishandeling" en 3. "opzettelijk niet voldoen aan een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar, belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van tachtig uur, subsidiair veertig dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft Mr M.L. van Gaalen, cassatie ingesteld. Mr J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat het hof heeft nagelaten te responderen op een uitdrukkelijk voorgedragen opzetverweer ten aanzien van de tenlastegelegde bedreiging met zware mishandeling.
3.2. Ten laste van verdachte heeft het hof onder 6 bewezenverklaard dat hij:
"Op 12 november 2003 te Amsterdam [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto waarvan verdachte het gaspedaal had ingedrukt, waardoor die auto veel toeren maakte, op [betrokkene 1], die hem, verdachte, een stopteken had gegeven en zich op korte afstand voor die auto bevond, is afgereden."
3.3. De woorden "waarvan verdachte het gaspedaal had ingedrukt, waardoor die auto veel toeren maakte" zijn door het hof zelf ingebracht. In de tenlastelegging stonden deze woorden vermeld na 'afgereden': "en/of heeft verdachte (toen [betrokkene 1] zich op korte afstand voor die auto bevond), het gaspedaal ingedrukt, waardoor die auto veel toeren maakte."
3.4. Het hof heeft aan deze bewezenverklaring de volgende bewijsmiddelen ten grondslag gelegd:
"3. Een proces-verbaal met nummer 2003292200-1 van 12 november 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 augustus 2004 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op woensdag 12 november 2003 was ik te Amsterdam als medewerker toezicht veiligheid bezig met een verkeerscontrole. Ik zag dat er een auto aankwam rijden. Ik zag dat het hier om een rode Volkswagen Golf ging.
Ik zag dat de auto tussen de hekken door wilde rijden. Ik gaf de bestuurder een stopteken. Op dat moment stond ik voor de auto. Ik hoorde dat de bestuurder gas gaf (en, naar het hof begrijpt, die auto veel toeren maakte). Ik zag dat de auto hierdoor naar voren kwam. Ik zag dat de auto mij nu op ongeveer 20 centimeter had benaderd. Ik zag dat de auto niet ging stoppen. Ik sprong hierdoor aan de kant en zag dat de auto mij voorbij reed. Ik weet zeker dat hij mij had aangereden als ik niet opzij was gesprongen
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 16 september 2004.
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was (het hof begrijpt: op 12 november 2003) de chauffeur van de Rode Volkswagen Golf."
3.5. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte blijkens zijn overgelegde pleitnota het volgende aangevoerd:
'Feit 6
Uit de aangifte van [betrokkene 1] (blz 5 dossier) blijkt dat hij voor de auto van [verdachte] stond, hij hoorde dat de bestuurder gas gaf, hij zag dat de auto naar voren kwam, hij kon nog net aan de kant springen en hij zag dat de auto hem voorbij reed.
[verdachte] ontkent op [betrokkene 1] te zijn ingereden (blz 15 dossier). Hij verklaart aan te zijn komen rijden en te hebben gestopt voor een hek, dat toen de toezichthouder kwam en hem zei dat er een controle was en vervolgens achteruit te zijn gereden. Hij verklaart met ongeveer 5 kilometer per uur achteruit te zijn gereden.
De bijrijder van de auto, [betrokkene 2], is ook gehoord en bevestigt het verhaal van [verdachte]. Hij verklaart voorts: "Ik voelde en zag dat [verdachte] op dat moment een stukje achteruit reed. [Verdachte] gaf daarbij een flinke duw op het gaspedaal. Ik hoorde dat de auto hierbij veel toeren maakte. Maar het is een oude diesel en we gingen alleen enkele meters naar achteren."
De collega van [betrokkene 1], [betrokkene 3], is ook gehoord. Hij heeft verklaard dat hij vanuit zijn ooghoeken zijn collega een zijwaartse beweging zag maken, maar niet weet of het een sprong was maar hij ging wel snel opzij. Op dat moment ziet hij de auto stilstaan.
Hij ziet dus niet uit zijn ooghoeken de auto een beweging maken. Hij ziet vervolgens de auto naar achteren rijden en ziet dat dit op een normale manier gebeurt.
(..)
Van belang is uiteraard dat de verklaring van [betrokkene 3] de aangifte niet voldoende ondersteunt. [Betrokkene 3] ziet niet dat de auto op [betrokkene 1] afrijdt. Hij ziet enkel [betrokkene 1] snel opzij gaan en ziet tegelijkertijd de auto van [verdachte] stilstaan. Voorts heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij de auto vervolgens met hoge snelheid naar achteren zag rijden, hetgeen niet door [betrokkene 3] is gezien die immers verklaart dat de auto op een normale manier naar achteren reed. Dat wordt ook door [verdachte] en [betrokkene 2] verklaard.
Voorts verklaart [betrokkene 3] niet dat op het moment dat hij zijn collega snel opzij ziet gaan dat de auto zich op korte afstand van zijn collega bevindt.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging merk ik nog op dat de bedreiging kennelijk wordt veroorzaakt door het indrukken van de gaspedaal waardoor de auto veel toeren maakt, terwijl alleen [betrokkene 2] daar iets over verklaart en zegt dat het te maken heeft met het feit dat het een oude auto is en er derhalve veel toeren gemaakt moeten worden om naar achteren te rijden, hetgeen vervolgens ook gebeurde.
De conclusie dient te zijn dat er onvoldoende overtuigend bewijs is ten aanzien van dit feit, zowel primair als subsidiair, zodat [verdachte] hiervan dient te worden vrijgesproken.'
3.6. Bij lezing van de verklaringen van getuigen in het proces-verbaal van de politie lijkt er verschillend te worden verklaard over het moment waarop de auto naar achteren reed en de verdachte zoveel toeren maakte door op de gaspedaal te drukken. Was dat nadat hij voor het hek was gestopt en voordat hij zou zijn teruggereden of gebeurde dat op weg naar dat hek nadat het stopteken werd gegeven? De bewezenverklaring en de voor het bewijs gebezigde verklaring van aangever duiden erop dat het hof het tweede alternatief heeft aangenomen en ervan is uitgegaan dat bij het afrijden op aangever de 'vele toeren' zijn gemaakt.
3.7. Het hof heeft kennelijk aangenomen dat zowel het inrijden op [betrokkene 1] als het toeren maken redelijkerwijs vreesaanjagend moet zijn geweest. Beide componenten - het afrijden op [betrokkene 1] en het indrukken van het gaspedaal - zijn in de tenlastelegging gesitueerd op een moment dat [betrokkene 1] zich op korte afstand voor die auto bevond. Het hof heeft kennelijk de tenlastelegging aldus uitgelegd dat het gaspedaal is ingedrukt voordat de auto op [betrokkene 1] afreed. Die uitleg van de tenlastelegging is niet met haar bewoordingen onverenigbaar en wordt door de verklaring van [betrokkene 1] ondersteund, zij het dat zich ook een andere volgorde laat denken. Het hof heeft daarom naar mijn oordeel deze bouwstenen kunnen herschikken op de manier zoals is gebeurd.
En dan is het lot van het middel snel beslecht. Het hof heeft kennelijk op dit punt geloof gehecht aan de verklaring van [betrokkene 1], boven die van verdachte en de inzittende van de auto. Het bewijs kan dan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid, waarbij het hof uit de verklaring van [betrokkene 1] zal hebben afgeleid dat verdachte moet hebben beseft welke indruk zijn rijgedrag op de toezichthouder veiligheid zou maken, maar kennelijk te weinig aanknopingspunten heeft gevonden om (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen te kunnen achten.
Aldus bevat de uitspraak voldoende gegevens in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen, om te voldoen aan de eisen die art. 359 lid 2 Sv stelt.(1)
3.8. Het middel faalt.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de strafzaak naar het Gerechtshof te Amsterdam met het oog op de strafoplegging.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Buruma.
Uitspraak 29‑05‑2007
Inhoudsindicatie
1. Waardering bewijs. 2. 359.2 Sv. Ad 1. De selectie en waardering van het bewijsmateriaal is aan de feitenrechter voorbehouden. Klaarblijkelijk heeft het hof de verklaring van verdachte en zijn bijrijder omtrent de feitelijke toedracht niet geloofwaardig geacht. Het stond het hof vrij de verklaring van aangever tot het bewijs te bezigen en de verklaring van verdachte en bijrijder terzijde te stellen. Ad 2. Het opzet kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. De bewijsmiddelen bevatten voldoende gegevens voor de verwerping van het verweer (HR LJN AU9130). CAG over het ontbreken van de strafmotivering. Geen ambtshalve cassatie.
29 mei 2007
Strafkamer
nr. 01311/06
DV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, van 9 januari 2006, nummer 23/003591-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 16 september 2004 - de verdachte ter zake van 2. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" en 6. "bedreiging met zware mishandeling" en 7. "opzettelijk niet voldoen aan een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar, belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van tachtig uur, subsidiair veertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam met het oog op de strafoplegging.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv geen beslissing heeft gegeven op een uitdrukkelijk voorgedragen standpunt ten aanzien van de onder 6 subsidiair tenlastegelegde bedreiging met zware mishandeling.
3.2.1. Aan de verdachte is onder 6 subsidiair tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 12 november 2003 te Amsterdam [betrokkene 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met dat opzet met een door hem verdachte bestuurde auto op [betrokkene 1] ((die hem, verdachte een stopteken had gegeven) en zich op korte afstand voor die auto bevond) afgereden en/of heeft verdachte (toen [betrokkene 1] zich op korte afstand voor die auto bevond) het gaspedaal ingedrukt (waardoor die auto veel toeren maakte)."
3.2.2. Ten laste van de verdachte is onder 6 bewezenverklaard dat:
"hij op 12 november 2003 te Amsterdam [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto waarvan verdachte het gaspedaal had ingedrukt, waardoor die auto veel toeren maakte, op [betrokkene 1], die hem, verdachte, een stopteken had gegeven en zich op korte afstand voor die auto bevond, afgereden."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op woensdag 12 november 2003 was ik te Amsterdam als medewerker toezicht veiligheid bezig met een verkeerscontrole. Ik zag dat er een auto aankwam rijden. Ik zag dat het hier om een rode Volkswagen Golf ging.
Ik zag dat de auto tussen de hekken door wilde rijden. Ik gaf de bestuurder een stopteken. Op dat moment stond ik voor de auto. Ik hoorde dat de bestuurder gas gaf (en, naar het hof begrijpt, die auto veel toeren maakte). Ik zag dat de auto hierdoor naar voren kwam. Ik zag dat de auto mij nu op ongeveer 20 centimeter had benaderd. Ik zag dat de auto niet ging stoppen. Ik sprong hierdoor aan de kant en zag dat de auto mij voorbij reed. Ik weet zeker dat hij mij had aangereden als ik niet opzij was gesprongen."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in
hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik was (het hof begrijpt: op 12 november 2003) de chauffeur van de Rode Volkswagen Golf."
3.4. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar aangevoerd, voor zover hier van belang:
"Feit 6:
Uit de aangifte van [betrokkene 1] (blz 5 dossier) blijkt dat hij voor de auto van [verdachte] stond, hij hoorde dat de bestuurder gas gaf, hij zag dat de auto naar voren kwam, hij kon nog net aan de kant springen en hij zag dat de auto hem voorbij reed.
[verdachte] ontkent op [betrokkene 1] te zijn ingereden (blz 15 dossier). Hij verklaart aan te zijn komen rijden en te hebben gestopt voor een hek, dat toen de toezichthouder kwam en hem zei dat er een controle was en vervolgens achteruit te zijn gereden. Hij verklaart met ongeveer 5 kilometer per uur achteruit te zijn gereden.
De bijrijder van de auto, [betrokkene 2], is ook gehoord en bevestigt het verhaal van [verdachte]. Hij verklaart voorts: "Ik voelde en zag dat [verdachte] op dat moment een stukje achteruit reed. [Verdachte] gaf daarbij een flinke duw op het gaspedaal. Ik hoorde dat de auto hierbij veel toeren maakte. Maar het is een oude diesel en we gingen alleen enkele meters naar achteren."
De collega van [betrokkene 1], [betrokkene 3], is ook gehoord. Hij heeft verklaard dat hij vanuit zijn ooghoeken zijn collega een zijwaartse beweging zag maken, maar niet weet of het een sprong was maar hij ging wel snel opzij. Op dat moment ziet hij de auto stilstaan.
Hij ziet dus niet uit zijn ooghoeken de auto een beweging maken. Hij ziet vervolgens de auto naar achteren rijden en ziet dat dit op een normale manier gebeurt.
(...)
Van belang is uiteraard dat de verklaring van [betrokkene 3] de aangifte niet voldoende ondersteunt. [Betrokkene 3] ziet niet dat de auto op [betrokkene 1] afrijdt. Hij ziet enkel [betrokkene 1] snel opzij gaan en ziet tegelijkertijd de auto van [verdachte] stilstaan. Voorts heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij de auto vervolgens met hoge snelheid naar achteren zag rijden, hetgeen niet door [betrokkene 3] is gezien die immers verklaart dat de auto op een normale manier naar achteren reed. Dat wordt ook door [verdachte] en [betrokkene 2] verklaard.
Voorts verklaart [betrokkene 3] niet dat op het moment dat hij zijn collega snel opzij ziet gaan dat de auto zich op korte afstand van zijn collega bevindt.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging merk ik nog op dat de bedreiging kennelijk wordt veroorzaakt door het indrukken van de gaspedaal waardoor de auto veel toeren maakt, terwijl alleen [betrokkene 2] daar iets over verklaart en zegt dat het te maken heeft met het feit dat het een oude auto is en er derhalve veel toeren gemaakt moeten worden om naar achteren te rijden, hetgeen vervolgens ook gebeurde.
De conclusie dient te zijn dat er onvoldoende overtuigend bewijs is ten aanzien van dit feit, zowel primair als subsidiair, zodat [verdachte] hiervan dient te worden vrijgesproken."
3.5.1. Het in het middel bedoelde, hiervoor onder 3.4 weergegeven, standpunt komt erop neer dat de verdachte niet is afgereden op [betrokkene 1], maar dat de verdachte [betrokkene 1] pas zag nadat hij was gestopt voor een hek en dat de verdachte vervolgens bij het achteruitrijden het gaspedaal indrukte als gevolg waarvan de auto veel toeren maakte. Het Hof heeft echter, zoals hiervoor onder 3.2.2 is weergegeven, overeenkomstig de tenlastelegging - waarvan de door het Hof daaraan gegeven uitleg ten aanzien van de opeenvolging van gebeurtenissen in de tijd niet met haar bewoordingen onverenigbaar is - bewezenverklaard dat de verdachte met ingedrukt gaspedaal waardoor de auto veel toeren maakte op [betrokkene 1] is afgereden, nadat [betrokkene 1] een stopteken had gegeven en hoewel deze zich op korte afstand voor die auto bevond.
3.5.2. Klaarblijkelijk heeft het Hof de verklaring van de verdachte en die van zijn bijrijder omtrent de feitelijke toedracht in zoverre niet geloofwaardig geacht, gezien de onder 3.3 weergegeven inhoud van de als bewijsmiddel gebezigde verklaring van [betrokkene 1]. Het bezigen van de verklaring van [betrokkene 1] tot bewijs en het terzijde stellen van de desbetreffende verklaring van de verdachte en de bijrijder stond het Hof vrij, gelet op de aan hem als feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van het bewijsmateriaal.
De bewezenverklaarde bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in art. 285 Sr en het in dat verband vereiste opzet kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Dat oordeel behoefde geen nadere motivering, ook niet in het licht van het voorschrift van de tweede volzin van het tweede lid van art. 359 Sv, nu de bestreden uitspraak in de gebezigde bewijsmiddelen voldoende gegevens bevat voor de verwerping van het in het middel bedoelde standpunt (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.8.1 en 3.8.2).
3.6. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen dat de cassatieschriftuur geen klacht bevat met betrekking tot het in de conclusie van de Advocaat-Generaal ambtshalve aan de orde gestelde ontbreken van de strafmotivering in de bestreden uitspraak.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 29 mei 2007.
Beroepschrift 14‑08‑2006
KUIJPER & LONTERMAN
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: 01311/06
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verdachte], rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam, uitgesproken op 9 januari 2006
Rekwirant van cassatie dient hierbij het navolgende middel in:
MIDDEL:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 358, 359 en 415 Sv geschonden, nu het hof heeft nagelaten te responderen op het uitdrukkelijk door rekwirant gevoerde verweer — inhoudende dat rekwirant ontkent opzettelijk dreigend met zware mishandeling op [betrokkene 1] te zijn afgereden. Immers, het gerechtshof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het afwijkt van het door rekwirant te dien aanzien uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. Mitsdien heeft het hof de juistheid van het door rekwirant gevoerde — met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet strijdige — verweer in het midden gelaten, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed dan wel onbegrijpelijk is. Mitsdien lijdt het arrest aan nietigheid.
Toelichting:
1
Blijkens het arrest van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 9 januari 2006 heeft het hof bewezenverklaard dat rekwirant:
‘op 12 november 2003 te Amsterdam [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto waarvan verdachte [verdachte] het gaspedaal had ingedrukt, waardoor die auto veel toeren maakte, op die [betrokkene 1], die hem, verdachte, een stopteken had gegeven en zich op korte afstand voor die auto bevond, is afgereden.’
2
Blijkens de op de terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 januari 2006 door de raadsman van rekwirant aan het hof overgelegde pleitnotities, heeft de raadsman van rekwirant ten aanzien van het hierboven onder 1 weergegeven bewezenverklaarde feit, voor zover relevant, het volgende verweer gevoerd:
‘Feit 6
Uit de aangifte van [betrokkene 1] (blz 5 dossier) blijkt dat hij voor de auto van [verdachte] stond, hij hoorde dat de bestuurder gas gaf, hij zag dat de auto naar voren kwam, hij kon nog net aan de kant springen en hij zag dat de auto hem voorbij reed.
[verdachte] ontkent op [betrokkene 1] te zijn ingereden (blz 15 dossier). Hij verklaart aan te zijn komen rijden en te hebben gestopt voor een hek, dat toen de toezichthouder kwam en hem zei dat er een controle was en vervolgens achteruit te zijn gereden. Hij verklaart met ongeveer 5 kilometer per uur achteruit te zijn gereden.
De bijrijder van de auto, [betrokkene 2], is ook gehoord en bevestigt het verhaal van [verdachte]. Hij verklaart voorts: ‘Ik voelde en zag dat [verdachte] op dat moment een stukje achteruit reed. [verdachte] gaf daarbij een flinke duw op het gaspedaal. Ik hoorde dat de auto hierbij veel toeren maakte. Maar het is een oude diesel en we gingen alleen enkele meters naar achteren.’
De collega van [betrokkene 1], [betrokkene 3], is ook gehoord. Hij heeft verklaard dat hij vanuit zijn ooghoeken zijn collega een zijwaartse beweging zag maken, maar niet weet of het een sprong was maar hij ging wel snel opzij. Op dat moment ziet hij de auto stilstaan.
(…)
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde bedreiging merk ik nog op dat de bedreiging kennelijk wordt veroorzaakt door het indrukken van de gaspedaal waardoor de auto veel toeren maakt, terwijl alleen [betrokkene 2] daar iets over verklaart en zegt dat het te maken heeft met het feit dat het een oude auto is en er derhalve veel toeren gemaakt moeten worden om naar achteren te rijden, hetgeen vervolgens ook gebeurde.’
3
De raadsman van rekwirant verwijst in zijn pleitnotitie naar bladzijde 15 van het zaaksdossier, zijnde het proces-verbaal van verhoor van rekwirant (procesverbaalnummer 2003292200-5). Dit proces-verbaal houdt, voorzover relevant, de volgende verklaring van rekwirant in:
‘Ik reed met mijn auto vanaf de videotheek aan de Burgemeester Rendorpstraat richting Noordzijde. Ik reed samen met [betrokkene 2]. Ik bestuurde de auto. Ik liet mijn aansteker vallen en bukte om hem op te rapen. Terwijl ik dat deed zei de jongen die bij me in de auto zat: ‘kijk uit.’ Ik keek op en zag een hek. Ik had dat hek daarvoor niet gezien. Ik stopte en zag dat er een toezichthouder naast mij, aan de kant van het bestuurdersportier, stond. Ik had die toezichthouder daarvoor niet gezien.
Ik vroeg aan die toezichthouder wat er aan de hand was. Hij zei me dat er een controle was. Ik zette mijn auto in zijn achteruit en reed naar achter. De jongen bij me in de auto zei dat de toezichthouder had gezegd dat ik moest stoppen. Ik had dat niet gehoord.’
4
In zijn pleitnotitie verwijst de raadsman van rekwirant tevens naar de verklaring van [betrokkene 2], de bijrijder van rekwirant. Deze verklaring (proces-verbaalnummer 2003292200-13) houdt, voor zover relevant, in:
‘We reden ter hoogte van het BP pompstation, toen ik zag dat [verdachte] bijna tegen een hek aanreed. Ik zei tegen hem ‘Kijk uit stop. Ben je blind’ waarop hij op de rem trapte. Toen we stil stonden kwam er een man, een soort beveiliger, van links aanlopen.
Ik hoorde dat [verdachte] zei: ‘Wat is er aan de hand’ en ik hoorde dat de man zei dat er een controle was.
(…)
Ik voelde en zag dat [verdachte] op dat moment een stukje achteruit reed. [verdachte] gaf daarbij een flinke duw op het gaspedaal. Ik hoorde dat de auto hierbij veel toeren maakte. Maar het is een oude diesel en we gingen alleen enkele meters naar achteren.
Ik zag dat de man op dat moment nog steeds links van de auto stond.
Ik zag dat hij meeliep met de auto terwijl deze naar achteren reed.’
5
Uit de in deze verklaringen neergelegde beschrijving van de telastegelegde gebeurtenis op 12 november 2003 kan worden geconcludeerd dat rekwirant kennelijk de toezichthouder in het geheel niet heeft waargenomen doordat hij, al rijdende, bukte om zijn op de grond gevallen aansteker op te rapen en stopte omdat zijn bijrijder hem zei dat hij uit moest kijken. Daarmee zegt hij tegelijkertijd dat hij niet opzettelijk op [betrokkene 1]is afgereden om hem daarmee te dreigen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en zijn verklaring vindt bevestiging in de verklaring van zijn passagier [betrokkene 2].
6
Het verweer van rekwirant waaruit volgt dat bij hem het opzet ontbrak, wordt niet weerlegd door de door het gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen en laat de mogelijkheid van de door rekwirant geschetste gang van zaken open.
In de aanvulling op het verkort arrest van 9 januari 2006 zijn voor de bewezenverklaring van dit feit de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
‘Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
3
Een proces-verbaal met nummer 2003292200-1 van 12 november 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 augustus 2004 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
‘Op woensdag 12 november 2003 was ik te Amsterdam als medewerker toezicht veiligheid bezig met een verkeerscontrole. Ik zag dat er een auto aankwam rijden. Ik zag dat het hier om een rode Volkswagen Golf ging.
Ik zag dat de auto tussen de hekken door wilde rijden. Ik gaf de bestuurder een stopteken. Op dat moment stond ik voor de auto. Ik hoorde dat de bestuurder gas gaf (en, naar het hof begrijpt, die auto veel toeren maakte). Ik zag dat de auto hierdoor naar voren kwam. Ik zag dat de auto mij nu op ongeveer 20 centimeter had benaderd. Ik zag dat de auto niet ging stoppen. Ik sprong hierdoor aan de kant en zag dat de auto mij voorbij reed. Ik weet zeker dat hij mij had aangereden als ik niet opzij was gesprongen.’
4
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 16 september 2004.
Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Ik was (het hof begrijpt: op 12 november 2003) de chauffeur van de Rode Volkswagen Golf.’
7
Op grond van artikel 359 lid 2 had het hof op het door de raadsman van rekwirant gevoerde verweer gemotiveerd dienen te responderen, althans had het arrest de redenen dienen op te geven welke er toe hebben geleid dat de beslissing van het hof afwijkt van het door rekwirant uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, welk standpunt door de verdediging duidelijk, beargumenteerd, en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht.
8
Meer in het bijzonder noopte het door de raadsman van rekwirant gevoerde verweer tot een nadere motivering van het hof, nu het hof de juistheid van het door de verdediging gevoerde — met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet strijdige — verweer in het midden heeft gelaten en derhalve de hierboven onder 2, 3 en 4 weergegeven met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid is opengebleven dat rekwirant niet opzettelijk dreigend met zware mishandeling op [betrokkene 1] is afgereden. Het hof had zulk een motivering ten aanzien van het door rekwirant uitdrukkelijk onderbouwde standpunt niet achterwege mogen laten, nu in de einduitspraak wezenlijk wordt afgeweken van het door rekwirant ingenomen standpunt dat hij niet opzettelijk dreigend met zware mishandeling op [betrokkene 1] is afgereden (in deze moge rekwirant Uw Raad verwijzen naar het door Uw Raad gewezen arrest d.d. 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt YB. Meer in het bijzonder verwijst rekwirant Uw Raad naar r.o. 3.8.4. sub b en hetgeen de annotator schrijft onder 5 van zijn noot bij genoemd arrest).
9
Nu de naleving van artikel 359 lid 2 is voorgeschreven op straffe van nietigheid, lijdt het arrest aan nietigheid.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Prinsengracht 659hs te 1016 HVAmsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 14 augustus 2006
J. Kuijper