HR, 22-05-2007, nr. 01122/06B
ECLI:NL:HR:2007:BA1637
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-05-2007
- Zaaknummer
01122/06B
- LJN
BA1637
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:BA1637, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA1637
ECLI:NL:HR:2007:BA1637, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑05‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA1637
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑08‑2006
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2007/226
Conclusie 22‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Beklagzaak. Ingevolge art. 116.1 Sv doet het OM de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene zodra het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het OM bij de behandeling van een beklag a.b.i. art. 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van de strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dat punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. I.c. heeft de OvJ te kennen gegeven dat het onderzoeksbelang zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag. De rb had derhalve het beklag gegrond moeten verklaren en o.g.v. art. 552a.6 Sv de daarmee overeenkomende last behoren te geven. Het oordeel van de rb dat zij geen last tot teruggave zal geven aangezien conservatoir beslag zal worden opgelegd, is onjuist nu de wet daarin niet voorziet.
Griffienr. 01122/06 B
Mr. Wortel
Zitting:20 maart 2007
Conclusie inzake:
[verzoekster = klaagster]
1. Dit cassatieberoep betreft een beschikking van de Rechtbank te Maastricht waarbij een namens verzoekster ingediend beklag, strekkende tot teruggave aan haarzelf van inbeslaggenomen geld (bedragen van € 1.100 en € 26.000), ongegrond is verklaard.
2. Namens verzoekster heeft mr B.G.J. de Rooij, advocaat te Eindhoven, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
3. In de bestreden beschikking is overwogen, voor zover hier van belang:
"De officier van justitie heeft in raadkamer te kennen gegeven dat het onderzoeksbelang in de strafzaak zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag maar dat het inbeslaggenomene niet aan klaagster behoort te worden teruggegeven aangezien er een vordering tot het [lees: ontnemen van, A-G] wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ingediend.
De rechtbank is gezien de inhoud van het procesdossier en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat het onderzoeksbelang het voortduren van het beslag niet langer vordert. Tevens is het niet zeer waarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren dan wel aan het verkeer zal ontrekken.
Toch zal een last tot teruggave niet worden gegeven, aangezien er ook conservatoir beslag zal worden gelegd en er sprake is van een verdenking ter zake van een misdrijf bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie terwijl zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter een geldboete dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Het beklag van klaagster zal daarom ongegrond worden verklaard."
4. Hiertegen wordt terecht de klacht opgeworpen dat de Rechtbank, eenmaal vastgesteld hebbend dat er geen onderzoeksbelang meer is waardoor handhaving van het op de voet van art. 94 Sv gelegde beslag wordt gerechtvaardigd, het beslag had moeten opheffen en de teruggave aan de beslagene had moeten bevelen. De wet kent niet de mogelijkheid zodanige last tot teruggave te weigeren in afwachting van andere beslaglegging. Ook terecht wordt er in de toelichting op het middel op gewezen dat nergens uit blijkt dat ten tijde van het geven van de bestreden beschikking, 14 maart 2006, toepassing was gegeven aan het bepaalde in art. 103 Sv
5. De officier van justitie in het arrondissement Maastricht heeft nog een stuk nagezonden waaruit blijkt dat de rechter-commissaris in de rechtbank aldaar op 26 juni 2006 verlof heeft verleend (overigens onder een ander parketnummer dan op de eerder toegezonden stukken is vermeld) tegen verzoekster een strafrechtelijk financieel onderzoek in te stellen. In zijn begeleidende brief maakt de officier van justitie gewag van een voornemen om in verband met dit SFO conservatoir beslag te leggen, waarmee naar het inzicht van de officier van justitie het belang bij het cassatieberoep zou komen te vervallen.
6. Dat lijkt mij niet juist. De enkele aankondiging dat op andere wettelijke grond beslag zal worden gelegd is onvoldoende om teruggave te weigeren indien de aanvankelijke grond voor beslaglegging is weggevallen. Dat geldt ook voor de aankondiging van handhaving van het bestaande beslag in de vorm van conservatoir beslag. Die enkele mededeling kan in deze zaak niet het oordeel dragen dat er geen redelijk belang meer is bij beoordeling van de opgeworpen cassatieklacht.
7. Die beslissing zou uiteraard wel genomen kunnen worden indien zeker is dat het betreffende voorwerp inmiddels op andere titel is inbeslaggenomen. Daarom verzocht ik de officier van justitie in de gelegenheid te stellen iets te produceren waaruit kan blijken dat het beslag op de in het klaagschrift bedoelde geldbedragen inmiddels (metterdaad) is gehandhaafd als een conservatoir beslag.
8. Daarop heeft de officier van justitie niet gereageerd. Verzoekster heeft derhalve belang bij een beslissing op haar terecht opgeworpen cassatieklacht. Dat kan overigens een Pyrrusoverwinning blijken te zijn, want als de Hoge Raad de strekking van deze conclusie kan volgen zal het de officier van justitie ook bij kennisneming van de uitkomst van dit cassatieberoep nog vrijstaan conservatoir beslag op de betreffende geldbedragen te leggen - aangenomen, uiteraard, dat de ontnemingsprocedure dan nog loopt.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing, met terug- of verwijzing van de zaak teneinde opnieuw op het beklag te doen beslissen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 22‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Beklagzaak. Ingevolge art. 116.1 Sv doet het OM de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene zodra het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het OM bij de behandeling van een beklag a.b.i. art. 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van de strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dat punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. I.c. heeft de OvJ te kennen gegeven dat het onderzoeksbelang zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag. De rb had derhalve het beklag gegrond moeten verklaren en o.g.v. art. 552a.6 Sv de daarmee overeenkomende last behoren te geven. Het oordeel van de rb dat zij geen last tot teruggave zal geven aangezien conservatoir beslag zal worden opgelegd, is onjuist nu de wet daarin niet voorziet.
22 mei 2007
Strafkamer
nr. 01122/06 B
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Maastricht van 14 maart 2006, nummer RK 06/9, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klaagster ingediende beklag strekkende tot teruggave aan haar van de bovenvermelde beschikking omschreven geldbedragen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing, met terug- of verwijzing van de zaak teneinde opnieuw op het beklag te doen beslissen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het beklag, althans ten onrechte heeft geoordeeld alsof sprake is van een conservatoir beslag op de voet van art. 94a Sv.
3.2. De Rechtbank heeft de ongegrondverklaring van het beklag als volgt gemotiveerd:
"De officier van justitie heeft in raadkamer te kennen gegeven dat het onderzoeksbelang in de strafzaak zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag maar dat het inbeslaggenomene niet aan klaagster behoort te worden teruggegeven aangezien er een vordering tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ingediend.
De rechtbank is gezien de inhoud van het procesdossier en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat het onderzoeksbelang het voortduren van het beslag niet langer vordert. Tevens is het niet zeer waarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren dan wel aan het verkeer zal ontrekken.
Toch zal een last tot teruggave niet worden gegeven, aangezien er ook conservatoir beslag zal worden gelegd en er sprake is van een verdenking ter zake van een misdrijf bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie terwijl zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter een geldboete dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Het beklag van klaagster zal daarom ongegrond worden verklaard."
3.3. Ingevolge art. 116, eerste lid, Sv doet het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene zodra het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het openbaar ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in art. 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van de strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van evenvermeld punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen.
3.4. Uit de hiervoor onder 3.2 weergegeven overwegingen van de Rechtbank blijkt dat de Officier van Justitie te kennen heeft gegeven dat het onderzoeksbelang zich niet langer verzet tegen opheffing van het beslag. Gelet op het hiervoor onder 3.3 overwogene had de Rechtbank het beklag derhalve gegrond moeten verklaren en op de voet van art. 552a, zesde lid, Sv de daarmee overeenkomende last behoren te geven.
3.5. Het oordeel van de Rechtbank dat zij geen last tot teruggave zal geven aangezien conservatoir beslag zal worden gelegd, is onjuist nu de wet daarin niet voorziet.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank te Maastricht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2007.
Beroepschrift 06‑08‑2006
Aan de Hoge Raad der Nederlanden,
Postbus 20303,
2500 EH 's‑Gravenhage.
PER TELEFAX: 070-361.7484
T.a.v. Administratie Strafzaken
Eindhoven, 6 augustus 2006
Betreft: [requirante],
[adres],
[woonplaats].
Griffienummer 01122/06
Onderwerp: indiening cassatie-schriftuur.
Geacht College,
Namens mevrouw [requirante], door wie ik, B.G.J. de Rooij, advocaat en procureur te Eindhoven, bepaaldelijk ben gemachtigd dit schriftuur op te stellen, te ondertekenen en in te dienen, zend ik u hierbij een cassatieschriftuur naar aanleiding van het namens mevrouw [requirante] ingestelde beroep in cassatie tegen de Beschikking d.d. 14 maart 2006 van de Rechtbank te Maastricht, gewezen onder Raadkamernummer 06/9.
Met betrekking tot bedoelde Beschikking van de Rechtbank Maastricht wordt namens rekwirante het volgende middel van cassatie voorgesteld:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid met zich brengt.
In het bijzonder zijn de artikelen 24, 94, 94a en/of 552a Sv geschonden, doordat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het beklag ex art. 552a Sv, althans dat beklag ten onrechte (ook) heeft beoordeeld alsof sprake is van een conservatoir beslag ex art. 94a Sv, als gevolg waarvan ten onrechte een last tot teruggave aan rekwirante achterwege is gebleven
Mitsdien is de beslissing van de Rechtbank niet naar behoren met redenen omkleed, zelfs innerlijk tegenstrijdig.
Toelichting:
Op 30 augustus 2005 zijn door de Rechter-Commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank te Maastricht, tijdens een doorzoeking op twee locaties onder rekwirante geldbedragen inbeslaggenomen op de voet van art. 94 Sv.
Dit geschiedde in het kader van een strafrechtelijke vervolging van rekwirante, geregistreerd onder het parketnummer 03/703001-05, en behelst de verdenking dat zij in de periode van 22 december 2004 tot en met 3 januari 2005 haar partner [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Op 4 januari 2006 werd namens rekwirante een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend bij de Rechtbank Maastricht, gericht tegen de voortduring van het beslag op een tweetal geldbedragen.
Dat beklag is behandeld tijdens de zitting d.d. 14 maart 2006 van de Raadkamer in strafzaken in deze Rechtbank.
Blijkens het proces-verbaal van deze raadkamer-zitting heeft de Officier van Justitie zich verzet tegen de teruggave van de geldbedragen aan rekwirante, omdat er een ontnemingsvordering zal worden ingediend, althans dat daarvoor een aanvraag (?) loopt, en kennelijk dat het bedrag van die ontnemingsvordering veel hoger zal zijn dan de thans beslagen geldbedragen.
Het proces-verbaal van deze raadkamer-zitting blinkt niet uit door helderheid en geeft op onderdelen het besprokene ter zitting niet juist weer, hetgeen overigens kan blijken uit het onderliggende strafdossier, houdende processtukken.
Zo heeft de Officier van Justitie tijdens die zitting niet gezegd dat er een S.F.O. gestart is, maar dat hij daartoe een vordering had ingediend bij de Rechter-Commissaris, die (ten tijde van de Raadkamerzitting van 14 maart 2006) nog niet op die vordering zou hebben beslist. De (Raadkamer-)Officier van Justitie kon daartoe tijdens de Raadkamerzitting slechts verwijzen naar een proces-verbaal d.d. 13 december 2005 van brigadier [verbalisant 1], ter ondersteuning van die vordering van de (zaaks-)Officier van Justitie (p-v ‘aanvraag strafrechtelijk financieel onderzoek’, onder nummer BFR25-031910/1). Gedoeld wordt in dat proces-verbaal op andere strafbare feiten dan het feit waarvoor rekwirante vervolgd wordt en in welk laatstbedoeld onderzoek (het om het leven brengen van [slachtoffer]) de inbeslagneming heeft plaatsgevonden.
Rekwirante is er mee bekend dat zo'n proces-verbaal van raadkamerzitting heeft te gelden als de enige kenbron van hetgeen ter sprake is gekomen tijdens die zitting; uit het onderliggende strafdossier, houdende processtukken, zoals dat ten tijde van die raadkamer-zitting bestond, kan evenwel blijken dat op 14 maart 2006 (nog) geen strafrechtelijk financieel onderzoek was geopend, althans dat de Rechter-Commissaris daartoe (nog) geen machtiging had verleend.
Evenmin kan uit dat procesdossier blijken dat het beslag ex art. 94 Sv op de geldbedragen voorafgaand aan de zitting van 14 maart 2006 was omgezet in een conservatoir beslag ex art. 94a Sv.
Een machtiging ex art. 103 Sv door de Rechter-Commissaris bevindt zich niet in het procesdossier, noch enig blijk van opening van een strafrechtelijk financieel onderzoek of van een daaropvolgende omzetting in een ‘94a-beslag’.
De Raadkamer besliste vervolgens op 14 maart 2006 dat het onderzoeksbelang het voortduren van het beslag niet langer vordert.
Naar het oordeel van rekwirante diende de Raadkamer vervolgens het beslag op te heffen en te gelasten dat de geldbedragen aan haar worden teruggegeven. Immers, met ‘het beslag’ kan de Raadkamer slechts hebben gedoeld op het beslag, gelegd krachtens art. 94 Sv.
Achterwege blijven van de opheffing van het beslag en van de last tot teruggave is onbegrijpelijk.
Evenzeer onbegrijpelijk is het vervolg van de beslissing van de Raadkamer, inhoudend dat vooruitlopend op een (mogelijk) conservatoir te leggen beslag (ex art. 94a Sv) een last tot teruggave niet zal worden gegeven, aangezien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter (… een geldboete danwel) een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Onbegrijpelijk, omdat voor het handhaven van een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag —maar nu op de grond uit art. 94a Sv— machtiging van de Rechter-Commissaris vereist is; zo luidde toch het oordeel van uw Raad d.d. 18 november 1997, N.J. 1998, 228).
Art. 94 Sv is niet een bepaling, geschreven ter bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Voor dat doel is de bepaling van art. 94a Sv in het Wetboek van Strafvordering opgenomen, en voor dat doel is een omzettingsmogelijkheid van het beslag gecreeerd.
Het bepaalde in art. 94 Sv strekt er (slechts) toe voorwerpen in beslag te nemen, die kunnen dienen om wederrechtelijk voordeel aan te tonen. Daarmee valt deze grond voor inbeslagneming te begrijpen onder ‘het onderzoeksbelang’, dat de Rechtbank voor het voortduren van het beslag nu juist expliciet niet langer aanwezig achtte.
Aan dit laatstbedoelde belang (aantonen) draagt de voortduring van de inbeslagneming ex art. 94 Sv van rekwirantes geldbedragen op 14 maart 2006 niet (langer) bij.
Door aldus te beslissen heeft de Rechtbank te Maastricht bij beoordeling van het beklag een onjuiste maatstaf aangelegd, althans is de beslissing van de Rechtbank niet naar behoren met redenen omkleed, danwel de motivering ervan ondeugdelijk en/of innerlijk tegenstrijdig danwel onbegrijpelijk.
Eindhoven,
B.G.J. de Rooij