Vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317 m.nt Sch., rov. 3.34; HR 26 oktober 2004, NJ 2004, 663, rov. 3.6 en 3.7 en HR 8 februari 2005, LJN: AR8428, rov. 3.4 en 3.5.
HR, 11-10-2005, nr. 03038/04
ECLI:NL:HR:2005:AU1988
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-10-2005
- Zaaknummer
03038/04
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
AU1988
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2005:AU1988, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑10‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU1988
ECLI:NL:HR:2005:AU1988, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑10‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU1988
- Vindplaatsen
Conclusie 11‑10‑2005
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 03038/04
Mr. Knigge
Zitting 30 augustus 2005
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
De verdachte is door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch bij arrest van 8 juli 2004 in de zaak met parketnummer 04/056898-03 wegens "diefstal" en in de zaak met parketnummer 04056857-03 wegens "diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
2.
Namens de verdachte heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3.
In het middel wordt geklaagd dat het hof ten onrechte, dan wel op onbegrijpelijke gronden een verzoek om aanhouding van de behandeling heeft afgewezen.
4.
In het aan de Hoge Raad toegezonden dossier bevindt zich een brief van de raadsman aan de voorzitter van het hof, gedateerd 13 januari 2004. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
"Van de reclassering heb ik bericht gekregen dat cliënt momenteel is gedetineerd in München-Gladbach. De detentie zal in ieder geval nog voortduren tot mei a.s.
In verband met bovenstaande deel ik u mede dat cliënt niet ter zitting kan verschijnen van donderdag 29 januari a.s. () en hierbij verzoek ik u beleefd de betreffende zaak aan te houden."
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op 29 januari 2004 houdt onder meer in dat de behandeling van de zaak naar aanleiding van het hiervoor deels weergegeven verzoek werd aangehouden.
6.
Het onderzoek werd op 24 juni 2004 hervat. Het proces-verbaal van de op die datum gehouden terechtzitting houdt onder meer het volgende in:
"De raadsman deelt mede -zakelijk weergegeven-:
Door middel van de brief van 17 juni 2004, heb ik de advocaat-generaal verzocht, te bevorderen dat mijn cliënt door de Duitse justitiële autoriteiten in staat wordt gesteld deze zitting bij te wonen. De voorzitter deelt mij mede, dat ik bij het onderzoek ter terechtzitting van 29 januari 2004 te kennen heb gegeven dat de detentie van mijn cliënt naar verwachting tenminste tot mei 2004 zal voortduren, en dat de zaak daarom tot heden werd aangehouden. Ik verklaar dat cliënt thans nog preventief gedetineerd is. Ik weet niet tot wanneer zijn detentie zal voortduren maar in elk geval tot 31 augustus 2004. Cliënt is gedetineerd op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Ik weet niet of ook andere overtredingen ten grondslag hebben gelegen aan zijn detentie. Tenslotte weet ik niet of mijn cliënt thans onherroepelijk in Duitsland is veroordeeld. Ik verzoek het hof de behandeling van de zaak heden aan te houden teneinde het openbaar ministerie de gelegenheid te geven, te bewerkstelligen dat cliënt ter terechtzitting verschijnt."
Het proces-verbaal houdt als reactie van het hof op dit verzoek het volgende in:
"De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede -zakelijk weergegeven-:
Verdachte is thans gedetineerd wegens verdenking van in elk geval een Opiumwetdelict. Onbekend is of verdachte hiernaartoe kan worden overgebracht, teneinde de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep bij te wonen. Indien verdachte wel hiernaartoe kan worden overgebracht, valt niet te bezien, op welke termijn dit mogelijk zal zijn. Tenslotte valt ook niet in te zien, tot wanneer verdachte in Duitsland gedetineerd zal zijn.
De raadsman is uitdrukkelijk gevolmachtigd om namens de verdachte de verdediging te voeren. Gezien de aard en de ernst van de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat het belang om de zaak voortvarend af te doen zwaarder weegt dan het belang van verdachte om heden ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Het hof wijst derhalve het verzoek tot aanhouding af."
7.
Uw raad heeft in een aantal arresten1. uiteengezet hoe een geval als het onderhavige moet worden beoordeeld. Uit die jurisprudentie leid ik het navolgende af.
8.
Wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, behoort het onderzoek ter terechtzitting, dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn. Die schorsing behoort in de regel plaats te hebben, onder meer in het geval dat op de terechtzitting blijkt dat de verdachte op dat moment uit anderen hoofde is gedetineerd. In dat geval dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat de gedetineerde verdachte alsnog in de gelegenheid wordt gesteld op een nadere terechtzitting aanwezig te zijn.
9.
De inhoud van de hiervoor onder 4 deels weergegeven brief en van het hiervoor onder 6 (deels) weergegeven proces-verbaal levert een duidelijke aanwijzing op dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Gelet op die inhoud moet ervan uit worden gegaan dat de verdachte het onderzoek ter terechtzitting heeft willen bijwonen en dat het ondergaan van de detentie in Duitsland daaraan in de weg stond.
10.
Het oordeel van het hof is in het licht van het voorgaande niet begrijpelijk. Het hof heeft niets vastgesteld over de eventuele mogelijkheden van internationale rechtshulp. Het hof heeft in zoverre immers slechts overwogen dat "onbekend is of verdachte hiernaartoe kan worden overgebracht, teneinde de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep bij te wonen" en dat "indien verdachte wel hiernaartoe kan worden overgebracht, () niet te bezien [valt] op welke termijn dit mogelijk zal zijn". Het ligt op de weg van het hof om in een geval als het onderhavige onderzoek te (laten) verrichten naar de eventuele mogelijkheid van internationale rechtshulp.
11.
Het belang om de zaak voortvarend af te doen doet aan de onbegrijpelijkheid van 's hofs oordeel niet af. Daarbij zij opgemerkt dat bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verleend uitstel van de behandeling voor rekening van de verdachte zal komen. De aanwezigheid ter terechtzitting van een gemachtigd raadsman kan evenmin tot een andere beoordeling leiden.2.
12.
Het middel slaagt. De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑10‑2005
Vgl. HR 16 december 2003, LJN: AL9062, rov. 4.4.
Uitspraak 11‑10‑2005
Inhoudsindicatie
Aanwezigheidsrecht van in Duitsland gedetineerde verdachte. Nadat de zaak op verzoek van de raadsman in januari was aangehouden i.v.m. detentie van de verdachte in Duitsland die aldus de brief van de raadsman “in ieder geval zal voortduren tot mei a.s.” doet de gemachtigde raadsman op de terechtzitting van 24-6-04 een verzoek tot aanhouding i.v.m. de nog voortdurende detentie. Het hof wijst dat verzoek af. Dat oordeel is niet begrijpelijk. Daarbij neemt de HR in aanmerking dat het hof niets heeft vastgesteld over de eventuele mogelijkheden van internationale rechtshulp en de tijd die daarmee zou zijn gemoeid, terwijl bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verleend uitstel in beginsel voor rekening van de verdachte zal komen. Aan een en ander doet niet af dat de raadsman op de terechtzitting uitdrukkelijk gemachtigd was door de verdachte om de verdediging te voeren (HR NJ 2005, 229).
Partij(en)
11 oktober 2005
Strafkamer
nr. 03038/04
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 juli 2004, nummer 20/005309-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Burundi) op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Roermond van 25 juli 2003 - de verdachte ter zake van parketnummer 04/056898-03 primair "diefstal" en parketnummer 04/056857-03 "diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel bevat de klacht dat het Hof het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak ter terechtzitting teneinde de in Duitsland gedetineerde verdachte bij zijn berechting aanwezig te laten zijn, ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
3.2.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van de raadsman van de verdachte aan de Voorzitter van het Hof van 13 januari 2004, welke inhoudt, voorzover hier van belang:
"Van de reclassering in Utrecht heb ik bericht gekregen dat cliënt momenteel is gedetineerd in München-Gladbach. De detentie zal in ieder geval nog voortduren tot mei a.s.
In verband met bovenstaande deel ik u mede dat cliënt niet ter zitting kan verschijnen van donderdag 29 januari a.s. te 12.10 uur en hierbij verzoek ik u beleefd de betreffende zaak aan te houden."
3.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 januari 2004 houdt onder meer in dat de behandeling van de zaak naar aanleiding van het hiervoor weergegeven verzoek wordt aangehouden tot 24 juni 2004.
3.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 juni 2004 houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"De raadsman deelt mede -zakelijk weergegeven-:
Door middel van de brief van 17 juni 2004, heb ik de advocaat-generaal verzocht, te bevorderen dat mijn cliënt door de Duitse justitiële autoriteiten in staat wordt gesteld deze zitting bij te wonen. De voorzitter deelt mij mede, dat ik bij het onderzoek ter terechtzitting van 29 januari 2004 te kennen heb gegeven dat de detentie van mijn cliënt naar verwachting tenminste tot mei 2004 zal voortduren, en dat de zaak daarom tot heden werd aangehouden. Ik verklaar dat cliënt thans nog preventief gedetineerd is. Ik weet niet tot wanneer zijn detentie zal voortduren maar in elk geval tot 31 augustus 2004. Cliënt is gedetineerd op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Ik weet niet of ook andere overtredingen ten grondslag hebben gelegen aan zijn detentie. Tenslotte weet ik niet of mijn cliënt thans onherroepelijk in Duitsland is veroordeeld. Ik verzoek het hof de behandeling van de zaak heden aan te houden teneinde het openbaar ministerie de gelegenheid te geven, te bewerkstelligen dat cliënt ter terechtzitting verschijnt.
De advocaat-generaal deelt mede -zakelijk weergegeven-:
Ik heb de raadsman op 18 juni 2004 gesproken en ik heb hem medegedeeld, dat het op korte termijn niet mogelijk is om verdachte hier ter terechtzitting te laten verschijnen. Ik weet niet in hoeverre het mogelijk is om een verdachte die in het buitenland vastzit op verdenking van een zodanig of ander delict hiernaartoe over te brengen. Als het wel mogelijk zou zijn weet ik ook niet op welke termijn het transport naar de terechtzitting gerealiseerd kan worden.
Het belang van een voortvarende behandeling van de onderhavige strafzaak weegt thans zwaarder dan het belang van verdachte om heden ter terechtzitting aanwezig te zijn. Op dit moment is niet te voorzien of verdachte binnen voorzienbare termijn ter terechtzitting zal kunnen verschijnen. Ik verzoek het hof het verzoek van de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden, af te wijzen.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter mede -zakelijk weergegeven-:
Verdachte is thans gedetineerd wegens verdenking van in elk geval een Opiumwetdelict. Onbekend is of verdachte hiernaartoe kan worden overgebracht, teneinde de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep bij te wonen. Indien verdachte wel hiernaartoe kan worden overgebracht, valt niet te bezien, op welke termijn dit mogelijk zal zijn. Tenslotte valt ook niet in te zien, tot wanneer verdachte in Duitsland gedetineerd zal zijn.
De raadsman is uitdrukkelijk gevolmachtigd om namens de verdachte de verdediging te voeren. Gezien de aard en de ernst van de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat het belang om de zaak voortvarend af te doen zwaarder weegt dan het belang van verdachte om heden ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Het hof wijst derhalve het verzoek tot aanhouding af."
3.5.
Wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, behoort het onderzoek ter terechtzitting, dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen, te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn. Die schorsing behoort in de regel plaats te hebben, onder meer in het geval dat op de terechtzitting blijkt dat de verdachte op dat moment uit anderen hoofde is gedetineerd. In dat geval dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat de gedetineerde verdachte alsnog in de gelegenheid wordt gesteld op een nadere terechtzitting aanwezig te zijn.
3.6.
De inhoud van de hiervoor onder 3.2 genoemde brief van de raadsman en de verklaring van de raadsman ter terechtzitting van 24 juni 2004 dat zijn cliënt thans nog preventief is gedetineerd, leveren een duidelijke aanwijzing op als hiervoor onder 3.5 bedoeld. Daaruit kan immers bezwaarlijk anders volgen dan dat de in Duitsland gedetineerde verdachte, die in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Het oordeel van het Hof is in het licht van hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen en de omstandigheden van het geval niet begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof niets heeft vastgesteld over de eventuele mogelijkheden van internationale rechtshulp en de tijd die daarmee zou zijn gemoeid, terwijl bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verleend uitstel van de behandeling in beginsel voor rekening van de verdachte zal komen. Aan een en ander doet niet af dat de raadsman op de terechtzitting uitdrukkelijk gemachtigd was door de verdachte om de verdediging te voeren (vgl. HR 8 februari 2005, NJ 2005, 229).
3.7.
Het middel treft dus doel.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 11 oktober 2005.